33 797 Wijziging van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek en de Huisvestingswet naar aanleiding van de evaluatie van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Wet uitbreiding Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek)

Y VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 4 mei 2021

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning1 heeft kennisgenomen van de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 12 februari 2021 (EK, 33 797, X) met een afschrift van het besluit op de aanvraag van de gemeente Rotterdam tot aanwijzing van gebieden voor selectieve woningtoewijzing. Naar aanleiding hiervan heeft zij de Minister op 19 maart 2021 een brief gestuurd met enkele vragen van de fracties van GroenLinks en van de Partij van de Arbeid.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben zich bij deze vragen aangesloten.

De Minister heeft op 30 april 2021 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning, Bergman

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLLEGES VAN STAAT/ALGEMENE ZAKEN EN HUIS VAN DE KONING

Aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Den Haag, 19 maart 2021

De commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning heeft kennisgenomen van uw brief van 12 februari 2021 (EK, 33 797, X) met een afschrift van het besluit op de aanvraag van de gemeente Rotterdam tot aanwijzing van gebieden voor selectieve woningtoewijzing. De commissie heeft gelegenheid geboden voor schriftelijk overleg. De leden van de fracties van GroenLinks en van de Partij van de Arbeid (PvdA) wensen graag enkele vragen te stellen. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren (PvdD) sluiten zich bij deze vragen aan.

Conform afspraak met de regering worden alle besluiten voor goedkeuring van de toepassing van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Wbmgp of Rotterdamwet) ter informatie aan de Eerste Kamer toegezonden.2 Naar aanleiding van de nu voorliggende verlenging van de toepassing in Rotterdam hebben de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA enkele vragen.

Leefbaarheidsmonitor

Bij het beoordelen van de noodzaak tot het inzetten van het instrument van selectieve woningtoewijzing wordt gebruikgemaakt van een leefbaarheidsmonitor. Gaan deze leden er terecht van uit dat dit de leefbaarometer is zoals weergegeven op leefbaarometer.nl?

De leefbaarometer maakt gebruik van 100 indicatoren. Daaronder zijn indicatoren die betrekking hebben op de woningen, bewoners, voorzieningen, veiligheid en fysieke omgeving. Kunt u aangeven hoe de verschillende indicatoren de beoordeling van de leefbaarheid beïnvloeden?

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA vragen u hoe objectief de criteria zijn. Van een aantal indicatoren lijkt de relatie met leefbaarheid onbetwistbaar (overlast, criminaliteit, beschikbare voorzieningen). Ten aanzien van een aantal indicatoren lijkt er echter toch sprake te zijn van een subjectief oordeel. Waarom zou een wijk met veel kleine woningen immers leefbaarder of onleefbaarder zijn dan een wijk met veel grote woningen? En waarom is het bijvoorbeeld problematisch als er veel eenoudergezinnen zijn? Hoe beoordeelt u de subjectiviteit van een aantal indicatoren en het risico op een mogelijke bias die daarmee gepaard gaat?

De categorie «bewoners» kent onder meer de volgende indicatoren: aandeel westerse allochtonen, aandeel MOE-landers, aandeel niet-westerse-allochtonen, aandeel Marokkanen, aandeel Surinamers, aandeel Turken, aandeel overige niet-westerse allochtonen». Kunt u aangeven wat de relevantie van deze indicatoren voor het beoordelen van de leefbaarheid is? Kunt u aangeven of het toekennen van een (negatieve) waarde enkel en alleen op basis van de afkomst van bewoners van een wijk ongerechtvaardigd onderscheid op basis van etniciteit, en daarmee een vorm van (institutioneel) racisme is? Waarom wel of waarom niet? Bent u bereid om de betreffende indicatoren uit de leefbaarometer te (laten) verwijderen?

Wordt er in de aanstaande evaluatie van de inzet van de Wbmgp aandacht besteed aan de mogelijke bias in de indicatoren van de leefbaarometer? Zo niet, bent u bereid een dergelijk onderzoek te laten uitvoeren?

Toepassing Rotterdam

Uit de gebiedsaanwijzing Rotterdam van 12 februari 2021 maken de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA op dat bij de boordeling van de noodzaak van selectieve toewijzing gebruikgemaakt is van de leefbaarometer, in combinatie met gegevens van de politie met betrekking tot veiligheid. Hoe hebben de indicatoren met betrekking tot de etnische achtergrond van de bewoners in casu de beoordeling van de noodzaak tot het selectief woning toewijzen beïnvloed?

De gemeente Rotterdam heeft alleen een aanvraag gedaan voor toepassing van artikel 9 en 10 van de Wbmgp, en niet van artikel 8. Deze leden hebben begrepen dat de gemeente het niet noodzakelijk en onwenselijk vindt om bewoners slechts op basis van het hebben van een laag inkomen uit te sluiten van een woning in de betreffende straten, maar dat het voor het vergroten van de leefbaarheid van belang is voorrang te kunnen geven aan mensen met (vrijwilligers)werk of studie, en mensen op basis van crimineel of overlastgevend gedrag te kunnen weigeren. Hoe apprecieert u deze keuze?

Uit de aanvraag van de gemeente Rotterdam blijkt dat de gemeente de toepassing van de Wbmgp ook wil gebruiken om bepaalde woningzoekenden zoals politiemensen, leraren en zorgmedewerkers met voorrang een woning te kunnen toewijzen. Is dit naar uw oordeel een geëigende toepassing van de Wbmgp? Zijn er andere manieren waarop een dergelijk voorrangsbeleid gevoerd kan worden?

Kunt u aangeven op grond van welke data(bronnen) door de gemeente Rotterdam wordt beoordeeld of een woningzoekende kan worden afgewezen voor een woning in de aangewezen straten? Hoe wordt bijvoorbeeld beoordeeld of iemand vrijwilligerswerk verricht? En op basis van welke gegevens wordt beoordeeld of er sprake is van overlastgevend of crimineel gedrag? Wie neemt de beslissing, wie hebben hierbij inzage in de gegevens, en hoe is het delen van de gegevens geregeld? Wordt bij de risicobeoordeling gebruikgemaakt van – al dan niet zelflerende – algoritmen? Op welke momenten in het proces is er sprake van een menselijke toets? Wordt aan degene die niet in aanmerking komt voor woningtoewijzing in de betreffende straten meegedeeld waarom – en op basis van welke data – hij of zij wordt afgewezen? Is er een werkwijze/protocol opgesteld om de desbetreffende personen te wijzen op hun rechten, zoals het inzagerecht, correctierecht, transparantie en leesbaarheid? Hoe verhoudt zich deze informatie in uw optiek tot de AVG en de Wet Politiegegevens?

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA hebben ook nog de nodige vragen over (het ontbreken van) bewezen effectiviteit van de maatregelen. Zij hebben begrepen dat er binnenkort een nieuw evaluatieonderzoek naar de Wbmgp verschijnt. Zo nodig zullen zij u naar aanleiding daarvan nadere vragen stellen.

De commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning ziet met belangstelling uit naar uw reactie en ontvangt deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief.

De voorzitter van de commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning, B. Dittrich

BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 april 2021

Met interesse heb ik kennisgenomen van de brief van 19 maart jl. van de voorzitter van de commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning van Uw Kamer over het besluit tot verlenging van de toepassing van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Wbmgp) in Rotterdam. In deze brief zal ik ingaan op de vragen die de leden van de fracties van GroenLinks en van de Partij van de Arbeid (PvdA) hierover hebben gesteld. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren (PvdD) hebben zich bij deze vragen aangesloten. Voor de duidelijkheid heb ik hun vragen cursief weergegeven.

Leefbaarheidsmonitor

Bij het beoordelen van de noodzaak tot het inzetten van het instrument van selectieve woningtoewijzing wordt gebruikgemaakt van een leefbaarheidsmonitor. Gaan deze leden er terecht van uit dat dit de leefbaarometer is zoals weergegeven op leefbaarometer.nl?

De leefbaarometer maakt gebruik van 100 indicatoren. Daaronder zijn indicatoren die betrekking hebben op de woningen, bewoners, voorzieningen, veiligheid en fysieke omgeving. Kunt u aangeven hoe de verschillende indicatoren de beoordeling van de leefbaarheid beïnvloeden?

Om selectieve woningtoewijzing te mogen toepassen, moet de gemeenteraad een onderbouwde aanvraag doen bij mij tot aanwijzing van de complexen, straten of gebieden waarin ze de maatregelen wil toepassen. De gemeente moet in deze onderbouwing «voldoende aannemelijk» maken dat aan de volgende vier toetsingscriteria is voldaan: noodzakelijkheid, geschiktheid, subsidiariteit, en proportionaliteit. Voor de onderbouwing van de «noodzakelijkheid» wordt vaak, maar niet uitsluitend de Leefbaarometer gebruikt, zoals weergegeven in www.leefbaarometer.nl. Daarmee wordt de opeenstapeling van de leefbaarheidsproblematiek in een gebied inzichtelijk gemaakt. Gemeenten zijn vrij om daarvoor ook andere, eigen gemeentelijke monitorinstrumenten en registratiesystemen te gebruiken, zoals wijkprofielen en sociale indexen. Ook wordt hiervoor de kennis en ervaring gebruikt van wijkprofessionals en ervaringsdeskundigen (kwalitatieve onderbouwing).

Het is een misverstand dat de indicatoren die in het Leefbaarometermodel worden gebruikt de beoordeling van de leefbaarheid beïnvloeden. De Leefbaarometer geeft geen oorzakelijk verband aan waarom de leefbaarheid in een wijk slecht scoort. Het geeft enkel aan dat er een correlatie is tussen de (100) gebruikte indicatoren, die in het model de kenmerken van een wijk weergeven, en het waardeoordeel van bewoners over hun woonomgeving. Deze kenmerken of indicatoren zijn statistisch het meest verklarend voor de verschillen in de oordelen van bewoners over de leefbaarheid in hun buurt. Dit zogenoemde oordelenmodel is een belangrijk onderdeel. De Leefbaarometer is daarmee een instrument dat registreert hoe de samenleving in elkaar zit voor wat betreft de verschillen in leefbaarheid tussen woongebieden.

Voor de technische details verwijs ik u naar het document waarin uitgebreid de ontwikkeling van het instrument is beschreven en verantwoord (Leefbaarometer 2.0; instrumentontwikkeling).3

Op basis van de Leefbaarometerscore van een gebied, en die van de onderliggende vijf dimensies, is vervolgens een lokale analyse (maatwerk) nodig met betrokken partijen waarom de leefbaarheidsontwikkeling of -situatie achteruit gaat of bijvoorbeeld «zwak» scoort.

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA vragen u hoe objectief de criteria zijn. Van een aantal indicatoren lijkt de relatie met leefbaarheid onbetwistbaar (overlast, criminaliteit, beschikbare voorzieningen). Ten aanzien van een aantal indicatoren lijkt er echter toch sprake te zijn van een subjectief oordeel. Waarom zou een wijk met veel kleine woningen immers leefbaarder of onleefbaarder zijn dan een wijk met veel grote woningen? En waarom is het bijvoorbeeld problematisch als er veel eenoudergezinnen zijn? Hoe beoordeelt u de subjectiviteit van een aantal indicatoren en het risico op een mogelijke bias die daarmee gepaard gaat?

Zoals ik hierboven heb aangeven komt de leefbaarheidsscore tot stand op basis van statistische modelschatting: hoe sterk (en met welke richting) is de samenhang (correlatie) tussen een bepaalde indicator aan de ene kant en het oordeel van bewoners over de leefbaarheid in hun buurt aan de andere kant. Het gaat dus niet om subjectieve keuzes van onderzoekers of beleidsmakers, maar om het oordeel van bewoners zelf. Daaruit blijkt bijvoorbeeld dat wijken waar veel kleine woningen zijn, minder gunstig worden gewaardeerd dan wijken met ruimere woningen. Het subjectieve oordeel van bewoners over hun woonomgeving is gebaseerd op enquêtegegevens uit het WoonOnderzoek Nederland (WoON).

De categorie «bewoners» kent onder meer de volgende indicatoren: aandeel westerse allochtonen, aandeel MOE-landers, aandeel niet-westerse-allochtonen, aandeel Marokkanen, aandeel Surinamers, aandeel Turken, aandeel overige niet-westerse allochtonen». Kunt u aangeven wat de relevantie van deze indicatoren voor het beoordelen van de leefbaarheid is? Kunt u aangeven of het toekennen van een (negatieve) waarde enkel en alleen op basis van de afkomst van bewoners van een wijk ongerechtvaardigd onderscheid op basis van etniciteit, en daarmee een vorm van (institutioneel) racisme is? Waarom wel of waarom niet? Bent u bereid om de betreffende indicatoren uit de leefbaarometer te (laten) verwijderen?

Uit de Leefbaarometer kan op geen enkele manier worden afgeleid dat bewoners met een migratieachtergrond de oorzaak zijn van een mindere leefbaarheid in hun wijk (geen causaal verband). Het model geeft alleen aan dat bewoners met een migratieachtergrond, een laag inkomen en/of een lage opleiding vaker wonen in kwetsbare wijken met relatief lage huren (sociale woningbouw) waar veelal een opeenstapeling van problematiek is, waardoor de leefbaarheid minder is (volgens de oordelen van de bewoners zelf).

Bij de herijking van het Leefbaarometermodel, die nu wordt uitgevoerd en na de zomer gereed zal zijn, worden alle 100 indicatoren tegen het licht gehouden. Daarbij zal rekening worden gehouden met nieuwe ontwikkelingen en inzichten, zoals de WRR-verkenning «De nieuwe verscheidenheid; toenemende diversiteit naar herkomst in Nederland» (2018). Omdat onjuiste interpretatie van de Leefbaarometer kan bijdragen aan stigmatisering van specifieke groepen in de bevolking is het streven om dergelijke indicatoren niet meer mee te nemen. Gelet op deze overwegingen zeg ik u toe dat in de nieuwe Leefbaarometer 3.0 geen indicatoren meer zullen worden gebruikt die betrekking hebben op de migratieachtergrond.

Wordt er in de aanstaande evaluatie van de inzet van de Wbmgp aandacht besteed aan de mogelijke bias in de indicatoren van de leefbaarometer? Zo niet, bent u bereid een dergelijk onderzoek te laten uitvoeren?

In de evaluatie over de toepassing van de Wbmgp wordt geen aandacht besteed aan (de indicatoren van) de Leefbaarometer. De herijking van het Leefbaarometermodel volgt een eigen onderzoekstraject. Zoals ik hierboven heb aangegeven kan de Leefbaarometer worden gebruikt om de «noodzakelijkheid» van de inzet van de Wbmgp-maatregelen voldoende aannemelijk te maken, naast onderbouwing op basis van andere lokale monitorinstrumenten, registratiesystemen en kwalitatieve informatie.

Toepassing Rotterdam

Uit de gebiedsaanwijzing Rotterdam van 12 februari 2021 maken de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA op dat bij de beoordeling van de noodzaak van selectieve toewijzing gebruikgemaakt is van de leefbaarometer, in combinatie met gegevens van de politie met betrekking tot veiligheid. Hoe hebben de indicatoren met betrekking tot de etnische achtergrond van de bewoners in casu de beoordeling van de noodzaak tot het selectief woning toewijzen beïnvloed?

Bij het besluit voor de gebiedsaanwijzing om selectieve woningtoewijzing te kunnen toepassen in de gemeente Rotterdam hebben indicatoren met betrekking tot de etnische achtergrond van bewoners geen enkele rol gespeeld. De gemeente Rotterdam heeft ter onderbouwing van de aanvraag gebruik gemaakt van de Leefbaarometer en andere administratiesystemen, zoals die van de gemeente over het aantal bijstandsuitkeringen (voor artikel 8 en 9 van de Wbmgp) en van gegevens uit de politieregisters over overlastmeldingen (voor artikel 10 van de Wbmgp).

Naast kwantitatieve gegevens heeft de gemeente Rotterdam voor de onderbouwing ook gebruik gemaakt van kwalitatieve informatie, gebaseerd op de kennis en ervaringen van professionals werkzaam in de aangewezen gebieden en ervaringsdeskundigen.

De gemeente Rotterdam heeft alleen een aanvraag gedaan voor toepassing van artikel 9 en 10 van de Wbmgp, en niet van artikel 8. Deze leden hebben begrepen dat de gemeente het niet noodzakelijk en onwenselijk vindt om bewoners slechts op basis van het hebben van een laag inkomen uit te sluiten van een woning in de betreffende straten, maar dat het voor het vergroten van de leefbaarheid van belang is voorrang te kunnen geven aan mensen met (vrijwilligers)werk of studie, en mensen op basis van crimineel of overlastgevend gedrag te kunnen weigeren. Hoe apprecieert u deze keuze?

De gemeenteraad van Rotterdam heeft voorafgaand aan de aanvraag een integraal afwegingskader op straatniveau vastgesteld teneinde de maatregelen uit de Wbmgp op een kleinschaliger niveau gerichter toe te kunnen passen (meer maatwerk). Uit het resultaat van dat afwegingskader op straatniveau voor het toepassen van de artikelen 8, 9 en 10 van de Wbmgp bleek vervolgens dat voor een groot deel van de bestaande aangewezen gebieden de inzet van artikel 8 van de Wbmgp niet langer nodig was. De gemeenteraad heeft toen besloten artikel 8 in die gebieden niet langer toe te passen vanaf 1 januari 2021. Het is aan de gemeenteraad om te besluiten of al dan niet een aanvraag wordt gedaan voor toepassing van artikel 8, 9 of 10 van de Wbmgp. Na indiening van de aanvraag toets ik vervolgens aan de hand van de criteria in de Wbmgp of voldoende aannemelijk is gemaakt dat aan die eisen is voldaan om te besluiten tot een gebiedsaanwijzing.

Uit de aanvraag van de gemeente Rotterdam blijkt dat de gemeente de toepassing van de Wbmgp ook wil gebruiken om bepaalde woningzoekenden zoals politiemensen, leraren en zorgmedewerkers met voorrang een woning te kunnen toewijzen. Is dit naar uw oordeel een geëigende toepassing van de Wbmgp? Zijn er andere manieren waarop een dergelijk voorrangsbeleid gevoerd kan worden?

De gemeente Rotterdam verleent op basis van artikel 9 van de Wbmgp aan woningzoekenden met bepaalde sociaaleconomische kenmerken voorrang in aangewezen gebieden waar de leefbaarheid en veiligheid onder druk staan door voorrang te verlenen aan bepaalde beroepen uit de maatschappelijke sector, zoals politiemensen, leraren en zorgmedewerkers. Dit past binnen de decentrale beleidsruimte die dit artikel biedt aan de gemeente. Op die wijze is het mogelijk om geleidelijk een meer evenwichtige bevolkingssamenstelling in kwetsbare gebieden na te streven en zo te kunnen bijdragen aan de versterking van de sociaaleconomische positie van het gebied. Daarnaast geeft de gemeente Rotterdam in de aanvraag aan dat mensen uit maatschappelijke sectoren iets kunnen betekenen voor de wijk omdat ze beroepshalve (zorg, onderwijs, veiligheid, etc.) al contact hebben met en in verbinding staan met bewoners.

Selectieve woningtoewijzing op grond van de Wbmgp is een ingrijpende maatregel en kan alleen maar worden ingezet in aanvulling op en in samenhang met vele andere maatregelen ten behoeve van de bewoners (bv. scholing, werk, gezondheid en hulpverlening, etc.), de leefbaarheid en de veiligheid in het gebied. Het Nationaal Programma Rotterdam Zuid is in dat verband een inspirerend voorbeeld van een dergelijke meerjarige, integrale gebiedsaanpak.

Naast het verlenen van voorrang aan woningzoekenden met bepaalde sociaaleconomische kenmerken in een aangewezen kwetsbaar gebied, met als doel een bijdrage te leveren aan de leefbaarheid en veiligheid, zijn er ook andere manieren met een ander doel waarop voorrangsbeleid gevoerd kan worden. Ik wijs daarbij op de mogelijkheden voor gemeenten om op grond van de Huisvestingswet 2014 regels te stellen over de verdeling van woonruimte om de onevenwichtige en onrechtvaardige gevolgen van schaarste aan woonruimte te bestrijden. Deze regels beschrijven onder meer welke groepen woningzoekenden in aanmerking komen voor welke categorieën schaarse huurwoningen. Op basis van onder meer de artikelen 12 en 14 van de Huisvestingswet 2014 kan voorrang worden verleend aan bepaalde categorieën woningzoekenden. Artikel 12 van de Huisvestingswet 2014 ziet op het urgentie verlenen aan woningzoekenden «waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is». Het gaat daarbij onder meer om woningzoekenden die verblijven in een voorziening voor tijdelijke opvang voor personen die hun woning hebben moeten verlaten in verband met relationele problemen of geweld, of om woningzoekenden die mantelzorg verlenen of ontvangen. De gemeenteraad kan hier ook nog andere groepen woningzoekenden aan toevoegen zoals woningzoekenden met een medische urgentie. Op basis van artikel 14 van de Huisvestingswet 2014 kan bij de verdeling van schaarse huurwoningen waarvoor in de gemeente een huisvestingsvergunning geldt, voorrang worden gegeven aan woningzoekenden die «economisch of maatschappelijk gebonden zijn aan de woningmarktregio, de gemeente of een tot de gemeente behorende kern».

Kunt u aangeven op grond van welke data(bronnen) door de gemeente Rotterdam wordt beoordeeld of een woningzoekende kan worden afgewezen voor een woning in de aangewezen straten? Hoe wordt bijvoorbeeld beoordeeld of iemand vrijwilligerswerk verricht? En op basis van welke gegevens wordt beoordeeld of er sprake is van overlastgevend of crimineel gedrag? Wie neemt de beslissing, wie hebben hierbij inzage in de gegevens, en hoe is het delen van de gegevens geregeld?

De gemeente Rotterdam maakt bij de beoordeling of een woningzoekende geen huisvestingsvergunning krijgt voor een woning in de aangewezen straten bij de toepassing van artikel 8 van de Wbmgp gebruik van de Basisregistratie Personen om vast te stellen of de woningzoekende gedurende die zes jaar voorafgaand aan de aanvraag onafgebroken ingezetene is geweest van de regio.

Op grond van artikel 9 van de Wbmgp vindt er geen afwijzing plaats. Er kan uitsluitend op basis van bepaalde sociaaleconomische kenmerken, die de gemeenteraad vastlegt in de huisvestingsverordening, met voorrang een huisvestingsvergunning worden verleend. Of iemand vrijwilligerswerk verricht, beoordeelt de gemeente Rotterdam aan de hand van een officiële vrijwilligersovereenkomst afgesloten tussen het bedrijf en de vrijwilliger.

Bij de toepassing van artikel 10 van de Wbmgp vindt de beoordeling of het huisvesten van de woningzoekende zal leiden tot een toename van overlast of criminaliteit in het aangewezen gebied, plaats door de burgemeester op grond van de verstrekte relevante politiegegevens en de duiding ervan door de politie. Artikel 10b van de Wbmgp geeft aan op basis van welke criteria de burgemeester deze informatie beoordeelt. De burgemeester neemt in zijn beoordeling mee:

  • a. De aard en ernst van de gedragingen, waarbij zwaarder gewicht wordt toegekend aan gedragingen die bij wet strafbaar gesteld zijn dan aan andere gedragingen;

  • b. De frequentie en onderlinge samenhang van de gedragingen;

  • c. De overlast die de gedragingen hebben veroorzaakt;

  • d. Het tijdsverloop sinds de gedragingen zijn geconstateerd;

  • e. De relatie tussen de geconstateerde overlastgevende gedragingen en de mogelijke invloed van deze gedragingen op de leefbaarheid in een aangewezen gebied.

De burgemeester heeft inzage in de verstrekte politiegegevens, op basis waarvan hij – na beoordeling aan de hand van bovenvermelde criteria – een positieve woonverklaring, eventueel met een of meer gedragsaanwijzingen of een negatieve woonverklaring, afgeeft.

De gegevensverwerking gebeurt met inachtneming van de voorgeschreven privacyregels op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en volgens de regels hieromtrent die zijn opgenomen in het Besluit verwerking persoonsgegevens bij selectieve woningtoewijzing ter beperking van overlastgevend en crimineel gedrag. De functionaris voor de gegevensbescherming houdt toezicht op de interne naleving van deze regels.

Wordt bij de risicobeoordeling gebruikgemaakt van – al dan niet zelflerende – algoritmen? Op welke momenten in het proces is er sprake van een menselijke toets? Wordt aan degene die niet in aanmerking komt voor woningtoewijzing in de betreffende straten meegedeeld waarom – en op basis van welke data – hij of zij wordt afgewezen? Is er een werkwijze/protocol opgesteld om de desbetreffende personen te wijzen op hun rechten, zoals het inzagerecht, correctierecht, transparantie en leesbaarheid? Hoe verhoudt zich deze informatie in uw optiek tot de AVG en de Wet Politiegegevens?

Er wordt bij de risicobeoordeling om een woningzoekende op grond van artikel 10 van de Wbmgp wel of geen huisvestingsvergunning te verlenen geen gebruikgemaakt van – al dan niet zelflerende – algoritmen. De beoordeling door de burgemeester van de verstrekte politiegegevens leidt tot óf een positieve woonverklaring (eventueel met voorschriften) óf tot een negatieve woonverklaring. Een positieve woonverklaring wordt gevolgd door het afgeven van een huisvestingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders. In die gevallen waarbij de beoordeling door de burgemeester leidt tot een voornemen om een negatieve woonverklaring af te geven of een woonverklaring met voorschriften, vindt een zienswijzegesprek plaats met de woningzoekende.

Indien de burgemeester een woonverklaring afgeeft waaraan voorwaarden verbonden zijn, geeft het college een huisvestingsvergunning af met dezelfde voorwaarden. Wordt een negatieve woonverklaring afgegeven, dan besluit het college tot het niet afgeven van de huisvestingsvergunning door, tenzij het college van mening is dat de hardheidsclausule van toepassing is en er alsnog een huisvestingsvergunning wordt verstrekt.

Tegen een besluit om geen huisvestingsvergunning af te geven, of tegen een besluit van een verleende vergunning waaraan bepaalde voorwaarden zijn verbonden (gedragsaanwijzingen) is bezwaar en beroep mogelijk. Bij de gemeente kan er bezwaar worden gemaakt. De onafhankelijke bezwaarcommissie kan inzicht krijgen in de aan de burgemeester verstrekte relevante politiegegevens en de duiding ervan door de politie.

Verder heeft de woningzoekende het recht van inzage en correctie van zijn of haar gegevens.4 Indien de bezwaarmaker van mening is dat de politiegegevens niet juist zijn, dient er een aanvraag te worden ingediend bij de politiechef van de regionale eenheid om, op basis van artikel 25 van de Wet politiegegevens (Wpg), de gegevens in te zien. Als de bezwaarmaker van mening is dat de politiegegevens aangevuld, verbeterd, verwijderd of afgeschermd moeten worden, kan hij op basis van artikel 28 van de Wpg hiertoe een schriftelijk verzoek doen. Indien de betrokkene bezwaar gemaakt heeft kan deze op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht een voorlopige voorziening aanvragen. Hierbij kan een rechter een schorsende werking toekennen aan het besluit van de gemeente totdat er uitsluitsel komt van de politie. Uiteraard heeft een persoon van wie persoonsgegevens zijn verwerkt in het bestand van de gemeente in verband met de aanvraag voor een huisvestingsvergunning ook op basis van artikel 15 van de AVG het recht op inzage in de gegevens die over hem of haar zijn verwerkt in dat bestand.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Samenstelling:

Kox (SP), vac. (PvdD), Ganzevoort (GL), De Boer (GL), Van Hattem (PVV), Pijlman (D66), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Koole (PvdA). Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), Bezaan (VVD), Van der Burg (VVD), Crone (PvdA), Dittrich (D66) (voorzitter), Doornhof (CDA), Frentrop (FVD), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD) (ondervoorzitter), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), De Vries (Fractie-Otten), Keunen (VVD), Van der Linden (Fractie-Nanninga), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Talsma (CU).

X Noot
2

Zie de toezegging Beslissingen inzake verlenging melden aan de Kamer (33 797) met nummer T01895 te raadplegen op www.eerstekamer.nl.

X Noot
4

Kamerstukken II, 2015/16, 34 314, nr. 6.

Naar boven