Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 33797 nr. AJ |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 33797 nr. AJ |
Vastgesteld 28 oktober 2022
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning1 heeft in haar vergadering van jongstleden dinsdag 7 juni beraadslaagd over het verslag van een schriftelijk overleg van 17 mei 2022 over de Wet uitbreiding Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek, de zogenoemde Rotterdamwet. De leden van de fractie van de PvdA hebben naar aanleiding daarvan nog enkele vervolgvragen. De leden van de fractie van GroenLinks sluiten zich aan bij de vragen gesteld door de leden van de PvdA-fractie.
Naar aanleiding hiervan is op 14 juni 2022 een brief gestuurd aan de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.
De Minister heeft op 20 oktober 2022 gereageerd.
De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.
De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning, Bergman
Aan de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
Den Haag, 14 juni 2022
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning heeft in haar vergadering van jongstleden dinsdag 7 juni beraadslaagd over het verslag van een schriftelijk overleg van 17 mei 2022 over de Wet uitbreiding Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek, de zogenoemde Rotterdamwet. De leden van de fractie van de PvdA hebben naar aanleiding daarvan nog enkele vervolgvragen. De leden van de fractie van GroenLinks sluiten zich aan bij de vragen gesteld door de leden van de PvdA-fractie.
In de beantwoording noemt u de wijk Bloemhof-Hillesluis in Rotterdam als een voorbeeld dat zou laten zien dat de toepassing van de Rotterdamwet gunstige effecten heeft.2 In 2021 heeft RIGO een uitgebreide evaluatie gedaan van de WBMGP/Rotterdamwet.3 In het rapport «Selectieve Woningtoewijzing» zijn vanaf bladzijde 35 de effecten weergegeven. De resultaten zijn heel wisselend. In sommige wijken zijn (lichte) verbeteringen te zien en in sommige wijken (lichte) verslechteringen. Loopt u, door slechts de resultaten van een enkele wijk eruit te lichten, niet het risico verweten te worden dat u selectief winkelt? Zo nee, waarom niet?
Specifiek over Bloemhof-Hillesluis schrijft het rapport op pagina 38: «De resultaten van de pilot in Bloemhof-Hillesluis, waarin gebruikgemaakt is van artikel 9, zijn positiever. Van beide wijken is de positie op de veiligheidsindex, een maat waarin dimensies van objectieve en subjectieve veiligheidscijfers (waaronder veiligheidsbeleving) samen zijn genomen, verbeterd. Deze verbetering is ook terug te zien in de afzonderlijke objectieve veiligheidsindicatoren (diefstal, geweld, inbraak, overlast). Daarmee is de achterstand van Bloemhof-Hillesluis op het gebied van objectieve veiligheid ten opzichte van het stedelijk gemiddelde kleiner geworden. In tegenstelling tot de objectieve indicatoren zijn de ontwikkelingen in Bloemhof-Hillesluis bij de subjectieve veiligheidsindicatoren op punten minder gunstig dan in de stad als geheel. De tevredenheid met de wijk heeft zich in Bloemhof gunstig en in Hillesluis ongunstig ontwikkeld vergeleken met de stedelijke ontwikkeling. De sociale cohesie in Bloemhof-Hillesluis heeft zich minder gunstig ontwikkeld dan in Rotterdam». Kunt u op grond van deze informatie volhouden dat het voorbeeld van Bloemhof-Hillesluis overtuigend illustreert dat de aanpak volgens de Rotterdamwet zijn vruchten afwerpt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De resultaten in Bloemhof-Hillesluis zijn gerealiseerd met behulp van artikel 9 (positieve toewijzing aan bepaalde groepen) en het simultaan uitvoeren van «intensief beheer» (ruim 1.100 adrescontroles). Zijn deze resultaten niet ook realiseerbaar zonder de Rotterdamwet? Wilt u bij de beantwoording mede in overweging nemen dat de huidige woningwet corporaties al mogelijkheden biedt om passend toe te wijzen en dat in Amsterdam leraren en agenten voorrang op een woning krijgen zonder dat de Rotterdamwet wordt gebruikt?
Verder stelt het rapport op pagina 36: «Uit de ontwikkeling van de sociaaleconomische positie van de aangewezen wijken bleek verder dat het aandeel lage inkomens tot 110% van het sociaal minimum in alle aangewezen wijken is toegenomen. Het gemiddelde huishoudinkomen is in absolute zin verbeterd in de aangewezen wijken, maar in vergelijking met het Rotterdams gemiddelde verslechterd. Ook is het aandeel huishoudens onder de armoedegrens in de aangewezen wijken in 2014 groter dan voorheen». Beschouwt u deze observaties als een aanwijzing voor een vruchtbaar resultaat van de toepassing van de Rotterdamwet? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning ziet met belangstelling uit naar uw reactie en ontvangt deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief.
Voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis der Koning, Dittrich
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 oktober 2022
Met interesse heb ik kennisgenomen van de vervolgvragen van de commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning van Uw Kamer bij brief van 14 juni jl. (kenmerk: 168501.05U). Dit naar aanleiding van het verslag van een schriftelijk overleg van 17 mei jl. over de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Wbmgp), de zogenoemde Rotterdamwet. In deze brief zal ik ingaan op de vervolgvragen die de leden van de fractie van de Partij van de Arbeid (PvdA) daarover hebben gesteld, en waarbij de leden van de fractie van GroenLinks zich hebben aangesloten.
In de beantwoording noemt u de wijk Bloemhof-Hillesluis in Rotterdam als een voorbeeld dat zou laten zien dat de toepassing van de Rotterdamwet gunstige effecten heeft.4 In 2021 heeft RIGO een uitgebreide evaluatie gedaan van de WBMGP/Rotterdamwet.5 In het rapport «Selectieve Woningtoewijzing» zijn vanaf bladzijde 35 de effecten weergegeven. De resultaten zijn heel wisselend. In sommige wijken zijn (lichte) verbeteringen te zien en in sommige wijken (lichte) verslechteringen. Loopt u, door slechts de resultaten van een enkele wijk eruit te lichten, niet het risico verweten te worden dat u selectief winkelt? Zo nee, waarom niet?
In de brief waarmee ik aan u op 12 augustus 2021 de landelijke evaluatie heb aangeboden over de toepassing van selectieve woningtoewijzing op grond van de Wbmgp, wordt het algemene totale beeld van de uitkomsten van de evaluatie behandeld. Zoals in deze brief ook gesteld, blijkt uit de evaluatie dat selectieve woningtoewijzing op grond van de Wbmgp voor gemeenten een nuttige aanvulling is op het brede palet aan maatregelen en voldoet aan de lokale behoefte. De inzet van dit instrument draagt bij aan de versterking van kwetsbare buurten en wijken en aan het verbeteren van het perspectief van bewoners. Daarbij is opgemerkt dat de toepassing van selectieve woningtoewijzing onderdeel uitmaakt van een integrale gebiedsaanpak die een langjarige inzet vergt; effecten worden pas op langere termijn zichtbaar. Verder blijkt uit de evaluatie dat er voor de inzet van selectieve woningtoewijzing zowel bij bewoners als professionals in de aangewezen gebieden over het algemeen veel draagvlak is. De meeste bewoners waarderen de aandacht voor de wijk; de aanpak brengt meer rust en draagt bij aan het gevoel van veiligheid en erkenning. Ook professionals waarderen de maatregelen als extra onderdeel van de brede gereedschapskist.
In de brief van 12 augustus 2021 is daarnaast ook benoemd dat er verbetersuggesties zijn gedaan door betrokken gemeenten, Aedes en RIGO en dat de wet op een aantal punten nog geoptimaliseerd kan worden. In de antwoorden aan uw Kamer van 17 mei jl. heb ik een voorbeeld willen schetsen. Voorbeelden kunnen goed zijn om de werking van een wet in een concreet geval zichtbaar te maken. Dit voorbeeld is daarmee illustratief en staat naast het algemene beeld dat RIGO heeft geschetst en de brief aan de Kamer die daarover is verzonden. Dat met het noemen van een enkel voorbeeld bij beleidsthema’s de indruk zou kunnen worden gewekt dat er selectief is gewinkeld, deel ik niet. Daarbij wijs ik er graag op dat in de brief ook expliciet de verbetersuggesties uit het rapport zijn genoemd.
Specifiek over Bloemhof-Hillesluis schrijft het rapport op pagina 38: « De resultaten van de pilot in Bloemhof-Hillesluis, waarin gebruikgemaakt is van artikel 9, zijn positiever. Van beide wijken is de positie op de veiligheidsindex, een maat waarin dimensies van objectieve en subjectieve veiligheidscijfers (waaronder veiligheidsbeleving) samen zijn genomen, verbeterd. Deze verbetering is ook terug te zien in de afzonderlijke objectieve veiligheidsindicatoren (diefstal, geweld, inbraak, overlast). Daarmee is de achterstand van Bloemhof-Hillesluis op het gebied van objectieve veiligheid ten opzichte van het stedelijk gemiddelde kleiner geworden. In tegenstelling tot de objectieve indicatoren zijn de ontwikkelingen in Bloemhof-Hillesluis bij de subjectieve veiligheidsindicatoren op punten minder gunstig dan in de stad als geheel. De tevredenheid met de wijk heeft zich in Bloemhof gunstig en in Hillesluis ongunstig ontwikkeld vergeleken met de stedelijke ontwikkeling. De sociale cohesie in Bloemhof-Hillesluis heeft zich minder gunstig ontwikkeld dan in Rotterdam». Kunt u op grond van deze informatie volhouden dat het voorbeeld van Bloemhof-Hillesluis overtuigend illustreert dat de aanpak volgens de Rotterdamwet zijn vruchten afwerpt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin is het goed om op te merken dat de inzet van selectieve woningtoewijzing op basis van artikel 8, 9 en/of 10 Wbmgp één van de vele maatregelen is of kan zijn in bepaalde wijken om de leefbaarheid en veiligheid te verbeteren. Selectieve woningtoewijzing maakt onderdeel uit van een integrale gebiedsaanpak die een langjarige inzet vergt. Zoals in de vraag aangegeven scoren de genoemde gebieden in objectieve zin op veiligheid beter. Wat betreft subjectieve veiligheid, de beleving, wordt minder gescoord. Tevredenheid van inwoners en sociale cohesie zijn echter elementen die door enorm veel factoren worden beïnvloed. De Wbmgp kan deze factoren, zeker voor wat betreft subjectief veiligheidsgevoel, niet één-op-één beïnvloeden en heeft ook niet de pretentie dat te kunnen. Dat op een element als tevredenheid in een bepaalde wijk minder wordt gescoord, sluit niet uit dat de ingezette Wbmgp-maatregel over de gehele linie wel degelijk functioneert. Bovendien is het voorbeeld, zoals ook aangegeven bij de vorige vraag, slechts als illustratie opgenomen.
De resultaten in Bloemhof-Hillesluis zijn gerealiseerd met behulp van artikel 9 (positieve toewijzing aan bepaalde groepen) en het simultaan uitvoeren van «intensief beheer» (ruim 1.100 adrescontroles). Zijn deze resultaten niet ook realiseerbaar zonder de Rotterdamwet? Wilt u bij de beantwoording mede in overweging nemen dat de huidige woningwet corporaties al mogelijkheden biedt om passend toe te wijzen en dat in Amsterdam leraren en agenten voorrang op een woning krijgen zonder dat de Rotterdamwet wordt gebruikt?
De gemeente Amsterdam kent voor bepaalde woningen inderdaad voorrang voor leerkrachten, zorgmedewerkers en politieagenten. Dit is op basis van de Huisvestingswet 2014, en niet op basis van de Woningwet zoals de vraag aangeeft. Op basis van de Huisvestingswet 2014 kan voorrang worden gegeven aan woningzoekenden die economisch of maatschappelijk gebonden zijn aan de regio (artikel 14 Huisvestingswet 2014). Amsterdam past dit toe voor leerkrachten, zorgmedewerkers en politieagenten in Amsterdam. De reden hiervoor is dat zij moeilijk aan een betaalbare woning komen in de stad, maar wel belangrijk zijn voor het functioneren van de stad. Hoewel dit soort eisen net als de toewijzingseisen van artikel 9 Wbmgp worden opgenomen in de huisvestingsverordening van een gemeente, dienen ze een ander doel. In Amsterdam wordt aan bepaalde nader omschreven beroepsgroepen voorrang verleend vanwege de overspannen woningmarkt en een groot tekort aan personeel in bepaalde vitale sectoren, terwijl de Wbmgp bij de voorrang in de toewijzing kijkt naar bepaalde sociaaleconomische kenmerken met het oog op de leefbaarheid en versterking van de sociaaleconomische positie van het gebied. Deze groepen kunnen overlappen, maar de groep die voorrang krijgt op basis van artikel 9 Wbmgp is in de regel breder dan alleen woningzoekenden die economisch of maatschappelijk aan de regio gebonden zijn. Zo kan in het kader van de Wbmgp ook iemand die niet economisch of maatschappelijk gebonden is voorrang krijgen in een aangewezen wijk.
Verder stelt het rapport op pagina 36: «Uit de ontwikkeling van de sociaaleconomische positie van de aangewezen wijken bleek verder dat het aandeel lage inkomens tot 110% van het sociaal minimum in alle aangewezen wijken is toegenomen. Het gemiddelde huishoudinkomen is in absolute zin verbeterd in de aangewezen wijken, maar in vergelijking met het Rotterdams gemiddelde verslechterd. Ook is het aandeel huishoudens onder de armoedegrens in de aangewezen wijken in 2014 groter dan voorheen». Beschouwt u deze observaties als een aanwijzing voor een vruchtbaar resultaat van de toepassing van de Rotterdamwet? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Deze observaties zijn een indicatie dat er ruimte is voor verbetering van de sociaaleconomische positie van de aangewezen wijken. Desalniettemin kan daar niet uit worden afgeleid dat de Wbmgp niet functioneert. Daarnaast is mijn verwachting dat de achterstand zonder de inzet van selectieve woningtoewijzing, in dit geval op grond van artikel 8 Wbmgp, in deze wijken nog groter zou zijn geweest. Ook blijkt uit het vermelde op pagina 35 van het RIGO-rapport, waarbij wordt gerefereerd aan dezelfde externe evaluatie als in de passage op pagina 36 en die eind 2017 in opdracht van de gemeente Rotterdam is opgesteld6, dat de toepassing van artikel 8 in de meeste aangewezen wijken in Rotterdam-Zuid geleid heeft tot een lager aandeel bewoners met een uitkering. In een aantal referentiewijken is het aandeel bewoners met een uitkering groter geworden en soms ook hoger dan in de aangewezen wijken: «Uit de resultaten blijkt dat het aandeel huishoudens waarvoor een bijstands-, werkloosheids- of arbeidsongeschiktheidsuitkering de belangrijkste bron van inkomen was, in de eerste jaren van de toepassing van artikel 8 (tot 2008) is gedaald en daarna, mede als gevolg van de economische crisis, weer is gestegen. Toch lag het aandeel uitkeringsafhankelijken in de aangewezen buurten in 2014 onder (drie buurten) of op (twee buurten) het niveau van 2005. Voor een drietal referentiewijken lag het aandeel huishoudens dat afhankelijk is van een uitkering in 2014 hoger of op hetzelfde niveau dan in 2005. In 2014 was dit percentage in twee daarvan ook hoger dan in de aangewezen wijken.»
Zoals ik hierboven heb aangegeven maakt de inzet van selectieve woningtoewijzing op grond van de Wbmgp onderdeel uit van een veel breder pakket aan maatregelen. Ook Rotterdam neemt daarnaast maatregelen op de woningmarkt ten behoeve van middengroepen, onder andere door het bouwen van meer woningen voor mensen met een middeninkomen, huur en koop, en door het maken van afspraken bij nieuwbouw dat de huren maar beperkt stijgen en voor langere tijd betaalbaar blijven.7
Dat geldt ook voor Rotterdam Zuid waar in bepaalde delen thans artikel 9 en 10 Wbmgp worden ingezet en waar uitvoering wordt gegeven aan het Nationaal Programma Rotterdam Zuid (NPRZ)8. In dit programma werken vele partners meerjarig samen aan een gezonde toekomst voor dit gebied en het vergroten van kansen van bewoners. In het kader van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid heeft dit stedelijk focusgebied, evenals andere kwetsbare wijken en gebieden in Nederland, mijn blijvende aandacht.9 De Wbgmp is «slechts» één van de maatregelen die we daar voor in het leven hebben geroepen.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge
Samenstelling:Kox (SP), Ganzevoort (GL), De Boer (GL), Van Hattem (PVV), Pijlman (D66), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Koole (PvdA), Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), Bezaan (VVD), Van den Berg (VVD), Crone (PvdA), Dittrich (D66) (voorzitter), Doornhof (CDA), Frentrop (Fractie-Frentrop), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD) (ondervoorzitter), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), De Vries (Fractie-Otten), Keunen (VVD), Van der Linden (Fractie-Nanninga), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Talsma (CU) en Dessing (FVD).
Evaluatie toepassing artikel 8 Rotterdamwet, Twynstra Gudde i.o.v. Gemeente Rotterdam, 6 november 2017.
Actieplan Middenhuur; maatregelen voor behoud en uitbreiding van middenhuursegment in Rotterdam, april 2019.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33797-AJ.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.