Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 33797 nr. AH |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 33797 nr. AH |
Vastgesteld 11 juli 2022
De leden van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning1 hebben kennisgenomen van de brief2 van 18 maart 2022 over het besluit dat de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft genomen op de (verlengings)aanvraag van de gemeente Zaanstad om de maatregelen op grond van de Wet uitbreiding Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Wbmgp) toe te kunnen passen. De leden van de fracties van GroenLinks en van de PvdA hebben naar aanleiding daarvan enkele gezamenlijke vragen. De leden van de fractie van de ChristenUnie sluiten zich aan bij de gestelde vragen.
Naar aanleiding hiervan is op 22 april 2022 een brief gestuurd aan de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.
De Minister heeft op 8 juli 2022 gereageerd.
De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.
De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning, Bergman
Aan de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
Den Haag, 22 april 2022
De leden van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning hebben onder kennisgenomen van uw brief3 van 18 maart 2022 over het besluit dat u hebt genomen op de (verlengings)aanvraag van de gemeente Zaanstad om de maatregelen op grond van de Wet uitbreiding Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Wbmgp) toe te kunnen passen. De leden van de fracties van GroenLinks en van de PvdA hebben naar aanleiding daarvan enkele gezamenlijke vragen. De leden van de fractie van de ChristenUnie sluiten zich aan bij de gestelde vragen.
Op 16 februari 2022 hebben de leden schriftelijke vragen gesteld over de toekenning van de aanvraag van de toepassing van de Wbmgp in Dordrecht. Deze vragen zijn nog niet zijn beantwoord. Enkele van de daar gestelde vragen zijn ook relevant voor de toekenning van de aanvraag van de gemeente Zaanstad, en komen hieronder daarom weer aan de orde. De leden verzoeken u de vragen over beide aanvragen thans met spoed te beantwoorden.
De aanvraag van Zaanstad is voorafgegaan door een evaluatie4 en een overzicht van verschillende scenario’s. De evaluatie stelt dat het «middel» werkt (verbeteren van de sociaaleconomische status van de bewoners van de buurt door voorwaarden te stellen aan de groep instromers), maar dat het doel niet wordt bereikt (verbeteren van de leefbaarheid en veiligheid in de betreffende buurten). Kunt u zowel in het algemeen als in de toepassing op deze aanvraag aangeven hoe een middel kan werken terwijl dit het doel niet weet te bereiken? Bent u het met de leden eens dat een dergelijke redenering in een evaluatie op zijn minst nader onderbouwd en uitgelegd zou moeten worden? Heeft u bij de beoordeling van de aanvraag van de gemeente Zaanstad deze nadere vragen gesteld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe is een en ander nader onderbouwd? De goedkeuring van de verlengingsaanvraag van de gemeente Zaanstad kan het vermoeden oproepen dat aanvragen niet tot nauwelijks inhoudelijk worden beoordeeld, maar dat er slechts wordt afgevinkt dat aan de formele vereisten is voldaan. Kunt u dit vermoeden weerleggen? Hoe en door wie worden aanvragen precies getoetst? Wordt daarbij ook de kwaliteit van de aan de aanvraag ten grondslag liggende evaluaties, en de in de aanvraag gebruikte argumentatie getoetst op steekhoudendheid? Is er ooit een aanvraag of verlengingsaanvraag niet gehonoreerd? Zo ja, waarom? Zo nee, is er een situatie denkbaar waarbij de aanvraag inhoudelijk dusdanig slecht onderbouwd is dat de aanvraag niet zal worden gehonoreerd? Graag een of meer voorbeelden.
In 2016 heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Grahib5 uitgesproken dat de Wbmgp regelmatig moet worden gemonitord en geëvalueerd ten einde na te gaan of de wet bijdraagt aan het beoogde doel, namelijk het vergroten van de leefbaarheid. Alleen wanneer toepassing van de wet bijdraagt aan dat doel kan de beperking van de vrijheid van beweging en de vrije keuze van woonplaats gerechtvaardigd zijn. Tot nu toe is in geen enkele evaluatie de conclusie getrokken dat toepassing van de wet de leefbaarheid vergroot, ook bij meerdere verleningen. Welke gevolgen trekt u hieruit in het licht van de door het EHRM gestelde vereisten?
Een aspect dat de toepassing van de wet controversieel maakt is dat het discriminerend is. Het sluit mensen uit basis van groepskenmerken. Er is sprake van directe discriminatie doordat mensen bij toepassing van artikel 8 en 9 op basis van sociaaleconomische status worden uitgesloten. Er is bovendien sprake van indirecte discriminatie, omdat binnen de uitgesloten groepen vaak oververtegenwoordiging is van, bijvoorbeeld, mensen met een migratieachtergrond en mensen met een beperking.
Ook bij toepassing van artikel 10 van de wet kan sprake zijn van discriminatie, zeker wanneer dat – zoals ook in Zaanstad – niet gebeurt op grond van veroordelingen, maar op grond van politiegegeven, nu mensen uit bepaalde groepen vaker worden gecontroleerd, of vaker als verdachte worden aangemerkt.
In Nijmegen is de discriminerende werking (jegens woonwagenbewoners) van de wet de hoofdreden geweest voor het niet verlengen van de wet.
Onderkent u het potentieel discriminerende effect van toepassing van de wet?
Bent u het met de leden eens dat de mogelijk discriminerende werking van toepassing van de wet bij een aanvraag moet worden betrokken, en dat derhalve moet worden nagegaan of bepaalde bevolkingsgroepen disproportioneel geraakt worden door toepassing van de wet? Heeft de gemeente Zaanstad duidelijk gemaakt welke bevolkingsgroepen in Zaanstad het hardst worden getroffen door de toepassing van respectievelijk artikel 8, 9 en 10 van de wet?
In welke mate speelt de beperking van grondrechten en mogelijke discriminatie vanwege de toepassing van de Wbmpg een rol in de beoordeling door uw Ministerie van aanvragen? En in hoeverre is de aanvraag van de gemeente Zaanstad hierop beoordeeld?
In welke mate monitort u mogelijk discriminerende werking van de wet? Kunt u toezeggen dat bij de volgende evaluatie van de wet de mogelijk discriminerende werking expliciet onderzocht zal gaan worden?
Hebt u bij het beoordelen van de aanvraag van de gemeente Zaanstad ook kennis genomen van de onderliggende raadsstukken6, of slechts van de stukken zoals die aan de Eerste Kamer zijn gezonden?
Klopt het dat uit de onderliggende raadsstukken duidelijk wordt dat de betrokken woningcorporaties liever alternatieven zoeken voor de toepassing van de Wbmpg? Hoe beoordeelt u dat dit gegeven niet genoemd wordt in de aanvraag zoals die door de gemeente is gedaan, maar dat daarin de suggestie wordt gedaan dat de woningcorporaties voorstander zouden zijn van toepassing van de Wbmpg? Welk belang hecht u bij het beoordelen van aanvragen aan het standpunt van de betrokken woningcorporaties? Indien corporaties aangeven dat zij de Wbmpg liever niet toepassen, en/of indien corporaties aangeven dat er alternatieven voorhanden zijn om effectiever te kunnen sturen op instroom, zonder het recht op huisvesting en non-discriminatie van woningzoekenden te schenden, zou dit een reden kunnen zijn om een aanvraag niet toe te kennen? Wat betekent dit voor de beoordeling van de aanvraag van de gemeente Zaanstad?
U gaat in uw toelichting in op de wensen van bewoners zelf. U geeft aan dat «veel bewoners in Poelenburg en Peldersveld achter de Wbmpg staan en ervoor pleiten die in ieder geval nog vier jaar voor te zetten.».7 Uit de onderliggende evaluatie van de Wbmgp in Zaanstad blijkt inderdaad dat er met «enkele» bewoners gesproken is (een bijeenkomst waarbij onduidelijk is hoeveel mensen aanwezig waren en wat er is besproken en hoe dit besproken is, gesprekken met drie bewoners na de bijeenkomst en een interview met een enkele bewoner). U haalt bovendien een enquête aan onder bewoners. Het is onduidelijk welke enquête hiermee bedoeld wordt. De enquête die onderdeel is van de evaluatie is een enquête onder «wijkprofessionals». Kunt aangeven waaruit, concreet, zou blijken dat een meerderheid, of in ieder geval een representatief aantal van de bewoners achter verlenging van de WBMPG staat? Kunt u aangeven of dit alle artikelen (8, 9 en 10) betreft?
De vraag in welke mate mensen die uitgesloten worden vanwege de toepassing van de wet nog huisvestingsmogelijkheden hebben, wordt beantwoord in de aanvraag. Hieruit zou moeten worden geconcludeerd dat er meer dan voldoende opties overblijven. Hoe verhoudt dit zich tot de wachttijd voor een sociale huurwoning in Zaanstad van ongeveer 10 jaar (en 20 jaar voor een eengezinswoning)?
De aanvraag ziet toe op uitbreiding van de toepassing van de wet, mede om mogelijke waterbedeffecten te voorkomen. Hiermee lijkt de deur open te staan voor bijna oneindige toepassing van de wet in Zaanstad en, mogelijkerwijs, de regio van Zaanstad. Dit fenomeen werd eerder geconstateerd bij de toepassing van de wet in Rotterdam. Het is niet toevallig dat daarna de wet ook werd toegepast in omringende gemeenten (Vlaardingen, Capelle aan de IJssel, Schiedam, Dordrecht). In welke mate acht u «waterbedeffect» een legitieme reden om de toepassing van de wet uit te breiden? In welke mate acht u het onwenselijk dat de wet op deze manier preventief lijkt te worden ingezet? Hoe verhoudt zich dit tot het feit dat de wet een ultimum remedium zou moeten zijn, gezien de ernst van de inperking van het recht op huisvesting?
De commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning ziet met belangstelling uit naar uw reactie en ontvangt deze graag zo spoedig mogelijk.
De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis der Koning, B.O. Dittrich
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 juli 2022
Met interesse heb ik kennisgenomen van de brief van 22 april jl. (kenmerk: 170974.01U16) van de voorzitter van de commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning van Uw Kamer naar aanleiding van een door mij aan uw Kamer aangeboden afschrift van mijn besluit op de (verlengings)aanvraag van de gemeente Zaanstad op basis van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Wbmgp) van 18 maart 2022.8 In deze brief zal ik ingaan op de vragen die de leden van de fracties van GroenLinks en van de Partij van de Arbeid (PvdA) gezamenlijk daarover hebben gesteld, en waarbij de leden van de fractie van de ChristenUnie zich hebben aangesloten.
Graag benadruk ik dat de doelstelling van deze wet is om meer gelijkheid tussen wijken te creëren, zodat niet alle maatschappelijke problemen neerslaan in een beperkt aantal wijken. Met als gevolg dat de bewoners van deze wijken op grote achterstand staan ten opzichte van bewoners van andere wijken.
De aanvraag van Zaanstad is voorafgegaan door een evaluatie9 en een overzicht van verschillende scenario’s. De evaluatie stelt dat het «middel» werkt (verbeteren van de sociaaleconomische status van de bewoners van de buurt door voorwaarden te stellen aan de groep instromers), maar dat het doel niet wordt bereikt (verbeteren van de leefbaarheid en veiligheid in de betreffende buurten). Kunt u zowel in het algemeen als in de toepassing op deze aanvraag aangeven hoe een middel kan werken terwijl dit het doel niet weet te bereiken?
In algemene zin merk ik op dat de toepassing van selectieve woningtoewijzing op basis van de Wbmgp onderdeel uitmaakt van een brede, integrale gebiedsaanpak die een langjarige inzet vergt. Vanwege de proportionaliteits- en subsidiariteitseis en het ingrijpende karakter van selectieve woningtoewijzing kan dit instrument alleen worden ingezet in aanvulling op én in samenhang met andere maatregelen ten behoeve van de bewoners (bv. scholing, werk, gezondheid en hulpverlening, etc.) en voor de leefbaarheid en veiligheid in het aangewezen gebied als geheel. Een dergelijke integrale gebiedsaanpak maakt het lastig om de effectiviteit aan te tonen van maatregelen afzonderlijk. Dat geldt ook voor de inzet van selectieve woningtoewijzing. Dat blijkt niet alleen uit landelijke en lokale evaluaties, ook voorgangers van mij hebben hierop gewezen.10 Het effect van de individuele instrumenten is moeilijk te onderscheiden van andere lokale maatregelen en (externe) invloeden. Wat wel uit de evaluaties naar voren komt is een duidelijk effect van de gewijzigde instroom in een aangewezen gebied. De maatregel draagt bij aan het geleidelijk ontstaan van een meer evenwichtige balans in de bevolkingssamenstelling en aan versterking van de sociaaleconomische positie van het gebied. Dat sluit aan bij één van de twee geformuleerde doelen van selectieve woningtoewijzing, namelijk het aanpakken van de bestaande segregatie van inkomens (en aldus het verbeteren van het leefklimaat voor de bewoners).11
Ook de gemeente Zaanstad geeft in de aanvraag aan dat een belangrijke randvoorwaarde binnen de brede, integrale aanpak vanuit het Pact Poelenburg Peldersveld 2020–2040 het toewerken is naar een andere bevolkingssamenstelling in de wijken. Met een andere bevolkingssamenstelling wordt bedoeld dat er meer balans moet komen in de verhouding tussen werkenden en niet-werkenden, in het aantal mensen met sociale problematiek in verhouding tot mensen die veerkrachtig en weerbaar aan de samenleving deelnemen, kinderen met en zonder risico op onderwijsachterstanden en bewoners met of zonder crimineel verleden. Na vier jaar toepassing van selectieve woningtoewijzing op basis van de Wbmgp constateert de gemeente – als het gaat om de instroom van nieuwe bewoners in sociale huurwoningen – dat ruim 95% van de nieuwe bewoners aan de voorrangscriteria voldoet. Dat was voordat toepassing van de Wbmgp plaatsvond niet het geval. De inzet van artikel 9 van de Wbmgp draagt dan ook bij aan het tegengaan van segregatie en van een eenzijdige bevolkingssamenstelling.
Tegelijkertijd ziet de gemeente Zaanstad dat er andere factoren een rol spelen die impact hebben op de leefbaarheid en veiligheid(sgevoel) in de wijken. Zo heeft men te maken gehad met plofkraken, overvallen, schietpartijen, brandstichting maar ook met een enorme instroom van kwetsbare arbeidsmigranten die veelal met grote groepen een particuliere woning huren. Externe factoren die losstaan van de Wbmgp, maar weldegelijk invloed hebben op de leefbaarheid en veiligheid in de wijken. Om die reden heeft de gemeente Zaanstad in het raadsbesluit aangegeven dat de ontwikkelingen op het gebied van leefbaarheid niet eenduidig zijn en er moeilijk een direct verband te leggen is met de toepassing van de Wbmgp. Deze bevindingen sluiten aan bij mijn algemene opmerking hierboven.
Selectieve woningtoewijzing gaat segregatie van inkomens in kwetsbare gebieden tegen en draagt bij aan een evenwichtige balans in de samenstelling van de bevolking. Het afzonderlijke effect op de leefbaarheid en veiligheid is door de integrale gebiedsaanpak en externe factoren lastig aan te tonen.
Bent u het met de leden eens dat een dergelijke redenering in een evaluatie op zijn minst nader onderbouwd en uitgelegd zou moeten worden? Heeft u bij de beoordeling van de aanvraag van de gemeente Zaanstad deze nadere vragen gesteld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe is een en ander nader onderbouwd?
Voor de inhoudelijke beantwoording verwijs ik u graag naar de hierboven staande beantwoording. De gemeenteraad van Zaanstad heeft mijns inziens in de aanvraag en bijbehorend evaluatierapport, en zoals ik in mijn besluit heb aangegeven, «voldoende aannemelijk» gemaakt dat de te nemen maatregelen noodzakelijk en geschikt zijn en voldoen aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit (zoals dit in de wet is vastgelegd). De gemeenteraad heeft dit uitgebreid onderbouwd en ik heb daarom geen aanleiding gezien nadere vragen te stellen.
De goedkeuring van de verlengingsaanvraag van de gemeente Zaanstad kan het vermoeden oproepen dat aanvragen niet tot nauwelijks inhoudelijk worden beoordeeld, maar dat er slechts wordt afgevinkt dat aan de formele vereisten is voldaan. Kunt u dit vermoeden weerleggen? Hoe en door wie worden aanvragen precies getoetst? Wordt daarbij ook de kwaliteit van de aan de aanvraag ten grondslag liggende evaluaties, en de in de aanvraag gebruikte argumentatie getoetst op steekhoudendheid?
De aanvragen van de gemeenteraden voor toepassing van selectieve woningtoewijzing worden getoetst aan de vier hierboven vermelde eisen die in de wet zijn vastgelegd. De gemeente dient in de aanvraag «voldoende aannemelijk» te maken dat aan die criteria wordt voldaan. Daaraan beoordeel ik de ingediende aanvraag inhoudelijk en dat betreft maatwerk. Ik betrek bij mijn besluit ook het advies van de betrokken provincie over de mogelijkheden voor woningzoekenden om elders binnen de regio passende huisvesting te vinden die door toepassing van artikel 8 en/of 10 geen vergunning krijgen. Bij de beoordeling van de aanvraag aan de criteria zijn verschillende beleidsadviseurs van het ministerie betrokken. Daarnaast wordt het concept-besluit ook getoetst door de juridische directie. In aansluiting op één van uw vragen hierover aan mijn voorganger, vind ook ik het belangrijk dat er ruimte moet zijn voor maatwerk per gemeente voor het onderbouwen van de aanvraag; gemeenten verschillen en dat geldt ook voor de probleemanalyses, integrale gebiedsaanpak en inzet van (andere) maatregelen. Om de toepassing van de Wbmgp te evalueren wordt gebruik gemaakt van een evaluatieformat.12 Het is allereerst aan de gemeente(raad) om te beoordelen of de in de aanvraag gebruikte argumentatie steekhoudend is en om vervolgens de aanvraag vast te stellen.
Is er ooit een aanvraag of verlengingsaanvraag niet gehonoreerd? Zo ja, waarom? Zo nee, is er een situatie denkbaar waarbij de aanvraag inhoudelijk dusdanig slecht onderbouwd is dat de aanvraag niet zal worden gehonoreerd? Graag een of meer voorbeelden.
In het verleden is bij een drietal gemeenten, Nijmegen, Rotterdam en Vlaardingen, om nadere informatie gevraagd ten behoeve van de beoordeling. De beslistermijn kan dan worden opgeschort. Zowel gemeenten als het ministerie leren van deze ervaringen. Doordat aan de «voorkant» gemeenten de afgelopen jaren goed worden voorgelicht over de toepassing en de eisen – en de leerkring waar kennis en ervaring wordt gedeeld tussen gemeenten en die daarin ook een belangrijke rol vervult – zijn gemeenten beter voorbereid en is er tot nu toe geen aanvraag ingediend die niet gehonoreerd is.
In 2016 heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Garib13 uitgesproken dat de Wbmgp regelmatig moet worden gemonitord en geëvalueerd ten einde na te gaan of de wet bijdraagt aan het beoogde doel, namelijk het vergroten van de leefbaarheid. Alleen wanneer toepassing van de wet bijdraagt aan dat doel kan de beperking van de vrijheid van beweging en de vrije keuze van woonplaats gerechtvaardigd zijn. Tot nu toe is in geen enkele evaluatie de conclusie getrokken dat toepassing van de wet de leefbaarheid vergroot, ook bij meerdere verleningen. Welke gevolgen trekt u hieruit in het licht van de door het EHRM gestelde vereisten?
Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft in de zaak Garib geen uitspraken gedaan over monitoring of evaluatie. Wel is daar in de wet zelf expliciet aandacht voor, zowel op lokaal als landelijk niveau. De toepassing van selectieve woningtoewijzing op basis van de Wbmgp is een «ultimum remedium», waarbij een gebiedsaanwijzing ten hoogste voor de duur van vier jaar geldig is en een gemeente daarna (met gebruik van een lokale evaluatie) opnieuw een (verlengings)aanvraag kan doen (maximaal vier keer). Ook wordt de toepassing van selectieve woningtoewijzing in de praktijk elke vijf jaar landelijk geëvalueerd.
De tot nu toe uitgevoerde evaluaties laten zien dat vanwege de integrale gebiedsaanpak het voor onderzoekers lastig is om alleen op basis van een kwantitatieve benadering aan te tonen wat het effect is op de leefbaarheid van de maatregelen afzonderlijk. Wat wel duidelijk en aantoonbaar is dat de maatregel bijdraagt aan een meer evenwichtige balans in de bevolkingssamenstelling en aan versterking van de sociaaleconomische positie van een aangewezen gebied. Ik ben daarover in deze brief eerder op ingegaan, ook met betrekking tot de bevindingen in Zaanstad.
Bij de evaluaties hecht ik ook veel belang aan de ervaringen van betrokkenen. Uit de landelijke evaluatie14 blijkt dat er voor de inzet van selectieve woningtoewijzing zowel bij bewoners als professionals in de aangewezen gebieden over het algemeen veel draagvlak is. De meeste bewoners waarderen de aandacht voor de wijk; de aanpak brengt meer rust en draagt bij aan het gevoel van veiligheid en erkenning. Ook professionals waarderen de maatregelen als extra onderdeel van de brede gereedschapskist.
Een aspect dat de toepassing van de wet controversieel maakt is dat het discriminerend is. Het sluit mensen uit op basis van groepskenmerken. Er is sprake van directe discriminatie doordat mensen bij toepassing van artikel 8 en 9 op basis van sociaaleconomische status worden uitgesloten. Er is bovendien sprake van indirecte discriminatie, omdat binnen de uitgesloten groepen vaak oververtegenwoordiging is van, bijvoorbeeld, mensen met een migratieachtergrond en mensen met een beperking.
Ook bij toepassing van artikel 10 van de wet kan sprake zijn van discriminatie, zeker wanneer dat – zoals ook in Zaanstad – niet gebeurt op grond van veroordelingen, maar op grond van politiegegeven, nu mensen uit bepaalde groepen vaker worden gecontroleerd, of vaker als verdachte worden aangemerkt.
In Nijmegen is de discriminerende werking (jegens woonwagenbewoners) van de wet de hoofdreden geweest voor het niet verlengen van de wet.
Onderkent u het potentieel discriminerende effect van toepassing van de wet?
Bent u het met de leden eens dat de mogelijk discriminerende werking van toepassing van de wet bij een aanvraag moet worden betrokken, en dat derhalve moet worden nagegaan of bepaalde bevolkingsgroepen disproportioneel geraakt worden door toepassing van de wet? Heeft de gemeente Zaanstad duidelijk gemaakt welke bevolkingsgroepen in Zaanstad het hardst worden getroffen door de toepassing van respectievelijk artikel 8, 9 en 10 van de wet?
Voor de beantwoording aangaande de mogelijk (indirecte) discriminerende werking van de toepassing van de wet, verwijs ik u graag naar mijn uitgebreide beantwoording in het kader van het schriftelijk overleg met betrekking tot het besluit over de (verlengings-)aanvraag van de gemeenteraad van Dordrecht.15
Wat betreft uw vraag over de gemeente Zaanstad heeft het ministerie navraag gedaan bij de gemeente. De gemeente Zaanstad geeft aan dat bij het toewijzingsproces van een woning door de woningcorporaties niet wordt gekeken van welke bevolkingsgroep een woningzoekende onderdeel uitmaakt of welke culturele achtergrond die persoon heeft. Hierover wordt ook niets geregistreerd.
In welke mate speelt de beperking van grondrechten en mogelijke discriminatie vanwege de toepassing van de Wbmpg een rol in de beoordeling door uw Ministerie van aanvragen? En in hoeverre is de aanvraag van de gemeente Zaanstad hierop beoordeeld?
Bij de beoordeling van de aanvraag voor de toepassing van selectieve woningtoewijzing op basis van de Wbmgp speelt beperking van grondrechten en mogelijke discriminatie geen rol. De aanvraag wordt getoetst aan de vier criteria, zoals hierboven uiteengezet. De aanvraag van de gemeente Zaanstad is op beperking van grondrechten en mogelijke discriminatie dan ook niet beoordeeld.
In welke mate monitort u mogelijk discriminerende werking van de wet? Kunt u toezeggen dat bij de volgende evaluatie van de wet de mogelijk discriminerende werking expliciet onderzocht zal gaan worden?
Voor de beantwoording aangaande monitoring en onderzoek van de mogelijk discriminerende werking van de wet, verwijs ik u graag naar mijn beantwoording in het kader van het schriftelijk overleg met betrekking tot het besluit over de (verlengings)aanvraag van de gemeenteraad van Dordrecht.16
Hebt u bij het beoordelen van de aanvraag van de gemeente Zaanstad ook kennis genomen van de onderliggende raadsstukken17, of slechts van de stukken zoals die aan de Eerste Kamer zijn gezonden?
Klopt het dat uit de onderliggende raadsstukken duidelijk wordt dat de betrokken woningcorporaties liever alternatieven zoeken voor de toepassing van de Wbmpg? Hoe beoordeelt u dat dit gegeven niet genoemd wordt in de aanvraag zoals die door de gemeente is gedaan, maar dat daarin de suggestie wordt gedaan dat de woningcorporaties voorstander zouden zijn van toepassing van de Wbmpg? Welk belang hecht u bij het beoordelen van aanvragen aan het standpunt van de betrokken woningcorporaties? Indien corporaties aangeven dat zij de Wbmpg liever niet toepassen, en/of indien corporaties aangeven dat er alternatieven voorhanden zijn om effectiever te kunnen sturen op instroom, zonder het recht op huisvesting en non-discriminatie van woningzoekenden te schenden, zou dit een reden kunnen zijn om een aanvraag niet toe te kennen? Wat betekent dit voor de beoordeling van de aanvraag van de gemeente Zaanstad?
Behalve de aanvraag van de gemeente Zaanstad zelf, zijn ook meegezonden een evaluatierapport 2021, het raadsvoorstel en -besluit, en een tweetal voortgangsrapportages van het Pact Poelenburg Peldersveld. Deze stukken zijn beoordeeld.
Wat betreft uw vraag over de corporaties en eventuele alternatieven heeft het ministerie navraag gedaan bij de gemeente. De gemeente geeft aan dat het niet juist is dat de woningcorporaties liever alternatieven zoeken voor de toepassing van de Wbmgp. In het Dagelijks Bestuur van het Pact Poelenburg en Peldersveld is gezamenlijk besloten dat het nog te vroeg is om na vier jaar al te stoppen met de Wbmgp. In het Dagelijks Bestuur zijn de woningcorporaties die bezit hebben in de wijken Poelenburg en Peldersveld vertegenwoordigd. Zij steunen dit besluit. Er is echter wel afgesproken om te kijken of op complexniveau ook alternatieven kunnen worden ingezet. Bijvoorbeeld dat onder bepaalde voorwaarden woningzoekenden die niet aan de voorrangscriteria van artikel 9 voldoen toch een woning toegewezen kunnen krijgen.
U gaat in uw toelichting in op de wensen van bewoners zelf. U geeft aan dat «veel bewoners in Poelenburg en Peldersveld achter de Wbmpg staan en ervoor pleiten die in ieder geval nog vier jaar voor te zetten.»18. Uit de onderliggende evaluatie van de Wbmgp in Zaanstad blijkt inderdaad dat er met «enkele» bewoners gesproken is (een bijeenkomst waarbij onduidelijk is hoeveel mensen aanwezig waren en wat er is besproken en hoe dit besproken is, gesprekken met drie bewoners na de bijeenkomst en een interview met een enkele bewoner). U haalt bovendien een enquête aan onder bewoners. Het is onduidelijk welke enquête hiermee bedoeld wordt. De enquête die onderdeel is van de evaluatie is een enquête onder «wijkprofessionals». Kunt aangeven waaruit, concreet, zou blijken dat een meerderheid, of in ieder geval een representatief aantal van de bewoners achter verlenging van de WBMPG staat? Kunt u aangeven of dit alle artikelen (8, 9 en 10) betreft?
Bij navraag door het ministerie geeft de gemeente Zaanstad aan dat voorafgaand aan de besluitvorming over een eventuele verlenging van de Wbmgp op verschillende plekken door bestuurders, medewerkers van de gemeente en het Pact Poelenburg en Peldersveld gesprekken zijn gevoerd met wijkbewoners. Er is gekozen om geen bewonersavonden te organiseren, maar plekken te bezoeken in de wijken waar veel mensen bij elkaar komen. Denk aan de moskee, ouderkamers, de kapper, sportverengingen etc. Tijdens die gesprekken met bewoners – die overigens over meer zaken gingen dan alleen de Wbmgp – heeft de gemeente ook stilgestaan bij de Wbmgp. Wat met die wet wordt beoogd, hoe de instroom er de afgelopen jaren uitzag door toepassing van de Wbmgp en dat de raad moet beslissen of zij door willen of niet. Uit al die gesprekken kwam duidelijk naar voren dat bewoners voorstander zijn van verlengen. Zoals ze vaak letterlijk aangaven speelt bij hen het gevoel dat in het verleden alle kwetsbare mensen – waaronder bijvoorbeeld ook statushouders – in hun wijken werden gehuisvest. Hun verzoek was om dat eerlijker te verdelen over de stad. In het belang van de kwetsbare woningzoekenden, maar ook voor de huidige veelal kwetsbare wijkbewoners zelf, was hun mening. Er zit namelijk een «max» aan wat een wijk aan kan, gaven bewoners aan.
Wat betreft het aantal gesproken mensen; de wijken Poelenburg en Peldersveld tellen een kleine 13.000 inwoners. De gemeente geeft aan dat zij vanzelfsprekend niet het merendeel hiervan heeft gesproken. Hoeveel wel exact heeft gemeente niet geregistreerd. Naar schatting gaat het in totaal om tussen de 60–80 mensen.
De vraag in welke mate mensen die uitgesloten worden vanwege de toepassing van de wet nog huisvestingsmogelijkheden hebben, wordt beantwoord in de aanvraag. Hieruit zou moeten worden geconcludeerd dat er meer dan voldoende opties overblijven. Hoe verhoudt dit zich tot de wachttijd voor een sociale huurwoning in Zaanstad van ongeveer 10 jaar (en 20 jaar voor een eengezinswoning)?
Bij navraag door het ministerie geeft de gemeente aan dat men in Zaanstad (helaas) te maken heeft met wachttijden van inderdaad tien jaar of langer voor een sociale huurwoning. Dit staat echter los van de Wbmgp. Bij de overweging voor een verlenging van de aanvraag heeft de gemeente rekening gehouden met wat de toepassing van selectieve woningtoewijzing betekent in de wijken Poelenburg en Peldersveld voor de slagingskansen van woningzoekenden in de woningmarktregio die niet voldoen aan de gehanteerde voorrangscriteria. Daarvan heeft de gemeente geconstateerd dat de slagingskansen niet significant afnemen voor woningzoekenden voor de wijken Poelenburg en Peldersveld (zie blz. 25–26 van de aanvraag).
De aanvraag ziet toe op uitbreiding van de toepassing van de wet, mede om mogelijke waterbedeffecten te voorkomen. Hiermee lijkt de deur open te staan voor bijna oneindige toepassing van de wet in Zaanstad en, mogelijkerwijs, de regio van Zaanstad. Dit fenomeen werd eerder geconstateerd bij de toepassing van de wet in Rotterdam. Het is niet toevallig dat daarna de wet ook werd toegepast in omringende gemeenten (Vlaardingen, Capelle aan de IJssel, Schiedam, Dordrecht). In welke mate acht u «waterbedeffect» een legitieme reden om de toepassing van de wet uit te breiden? In welke mate acht u het onwenselijk dat de wet op deze manier preventief lijkt te worden ingezet? Hoe verhoudt zich dit tot het feit dat de wet een ultimum remedium zou moeten zijn, gezien de ernst van de inperking van het recht op huisvesting?
Allereerst merk ik op dat uit de landelijke evaluatie blijkt dat uit de ervaringen van gemeenten en professionals geen duidelijke aanwijzingen naar voren komen over het optreden van een mogelijk waterbedeffect. De meeste gemeenten zien door de spreiding naar andere buurten of de regio geen waterbedeffect.
Uitbreiding van de wet door gemeenten in een bepaalde regio ziet dan ook niet toe op het tegengaan van een mogelijk waterbedeffect. Het is ook onwenselijk dat selectieve woningtoewijzing op basis van de Wbmgp preventief wordt ingezet, en dat gebeurt in de praktijk ook niet. Er wordt in dat geval namelijk niet voldaan aan een van de criteria waaraan getoetst wordt, namelijk de eis van noodzakelijkheid. Ook moeten al andere (minder ingrijpende) maatregelen zijn ingezet (eis van subsidiariteit) voordat selectieve woningtoewijzing in een aangewezen gebied kan worden ingezet.
Verder geeft de gemeente Zaanstad nog het volgende aan. De gemeenteraad heeft er bij de aanvraag voor gekozen om artikel 8 van de Wbmgp toe te voegen voor de particuliere woningmarkt. In de praktijk was namelijk te zien dat op de particuliere markt veel woningen/kamers worden (onder)verhuurd aan bewoners en in het bijzonder aan arbeidsmigranten die uiterst kwetsbaar zijn, geen startkwalificatie hebben en niet altijd inkomen uit (legale) arbeid ontvangen. Vaak voor flinke huurprijzen en niet zelden in onwenselijke situaties (veiligheid). Vanuit het onderwijs wordt verder aangegeven dat ook deze kinderen een groot risico op onderwijsachterstand hebben met directe impact op de toch al kwetsbare situatie in de klassen. Het gaat naar schatting om honderden bewoners. Waar bij sociale woningbouw ruim 95% van de verhuur naar woningzoekenden gaat die voldoen aan de voorrangscriteria, ziet de gemeente in de particuliere woningmarkt een tegenovergestelde beweging. Omdat in de particuliere sector de voorrangsregel van artikel 9 niet te toetsen valt, heeft de gemeenteraad ervoor gekozen om artikel 8 toe te voegen aan de aanvraag.
Ten slotte nodigt de gemeente Zaanstad, gelet op de vele vragen over de aanvraag en de toepassing van selectieve woningtoewijzing in de praktijk, de leden van de fracties van GroenLinks, Partij van de Arbeid, ChristenUnie, en leden van andere fracties graag uit voor een werkbezoek aan Poelenburg en Peldersveld.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge
Samenstelling:
Kox (SP), Ganzevoort (GL), De Boer (GL), Van Hattem (PVV), Pijlman (D66), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Koole (PvdA), Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), Bezaan (VVD), Van den Berg (VVD), Crone (PvdA), Dittrich (D66) (voorzitter), Doornhof (CDA), Frentrop (Fractie-Frentrop), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD) (ondervoorzitter), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), De Vries (Fractie-Otten), Keunen (VVD), Van der Linden (Fractie-Nanninga), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Talsma (CU) en Dessing (FVD).
Rapport Selectieve woningtoewijzing. Landelijke evaluatie van artikel 8, 9 en 10 van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek, RIGO, 29 maart 2021.
Rapport Selectieve woningtoewijzing. Landelijke evaluatie van artikel 8, 9 en 10 van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek, RIGO, 29 maart 2021.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33797-AH.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.