33 772 Evaluatie Wet houdende wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en enige andere wetten ten behoeve van de rechtsbescherming met betrekking tot de administratieplicht en controlehandelingen van de fiscus

Nr. 2 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 november 2016

Bijgaand stuur ik u het evaluatierapport inzake de wet, houdende wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en enige andere wetten ten behoeve van de rechtsbescherming met betrekking tot de administratieplicht en controlehandelingen van de fiscus (Stb. 2011, 265; hierna de Wet-Dezentjé)1. Bij mijn brief van 8 oktober 2013 hebt u een tussenrapportage ontvangen (Kamerstuk 33 772, nr. 1). Bij die gelegenheid concludeerde mijn ambtsvoorganger dat de periode sinds de inwerkingtreding van de Wet-Dezentjé te kort was voor een voldoende gefundeerd eindoordeel.

Het nu voorliggende evaluatierapport is gebaseerd op ruim vier jaren ervaring met deze wet. Als onderzoeksmethode hebben de samenstellers van het rapport gekozen voor een kwalitatieve aanpak waarbij zij zich gewend hebben tot medewerkers van de Belastingdienst en fiscaal advocaten en fiscale adviseurs die ervaring hebben met de uitvoering van deze wet. Er is zodoende sprake van een breed uitgevoerd onderzoek dat zich ook heeft uitgestrekt tot de jurisprudentie en de fiscale vakliteratuur. Het rapport en de erin opgenomen conclusies bieden dan ook tal van waardevolle aandachtspunten en materiaal voor bezinning over de vraag inzake de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Ik vind het passend u dit rapport direct toe te sturen omdat het initiatiefwetgeving betreft. Mij past, naar mijn mening, in dit licht terughoudendheid bij de beoordeling van de resultaten en de eventueel naar aanleiding van het rapport te nemen maatregelen.

Ik constateer in deze fase dat het rapport een genuanceerd beeld schetst, waarbij bepaalde doelstellingen van de indieners van het voorstel van destijds wel lijken te worden gehaald en andere niet of minder.

Met genoegen lees ik in het rapport dat de regeling ertoe heeft geleid dat de Belastingdienst zorgvuldig omgaat met verzoeken om informatie. Dit was uitdrukkelijk een doelstelling van de indieners van het voorstel. In dit kader concludeert het rapport tevens dat de rechtsbescherming van de belastingplichtige is verbeterd. Hier was het uiteindelijk uiteraard ook om te doen.

Ook bevat het rapport kritische kanttekeningen. De opstellers geven aan dat de beoogde verbetering van de rechtsbescherming in de sfeer van de administratieve verplichtingen in de praktijk niet blijkt te worden waargemaakt. Ook de beoogde verbetering van de rechtsbescherming door toepassing van het middel van een verzoek om kostenvergoeding bij onrechtmatig opgelegde verplichtingen door de inspecteur komt volgens het onderzoek niet uit de verf nu dergelijke verzoeken in de praktijk niet worden gedaan. Ook wordt geconstateerd dat de burger de procedure slecht begrijpt en dat de regeling nogal wat onduidelijkheden bevat. Daarnaast is er vanuit de praktijk kritiek dat de verhouding tussen de procedures omtrent de informatiebeschikking en de aanslag onduidelijk is. Het uiteenlopen van beide procedures zou de onzekerheid zelfs vergroten, hetgeen haaks staat op de bedoeling van de regeling. Het punt van de mogelijke vertraging tengevolge van de regeling hangt hiermee samen. Het rapport heeft geen harde aanwijzingen opgeleverd dat daadwerkelijk in betekenende mate bewust wordt ingespeeld op de mogelijkheid van vertraging die de regeling biedt.

Gezien de achtergrond van deze regeling, ben ik zeer benieuwd naar uw reactie op de bevindingen van dit rapport.

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven