Klacht
Verzoeksters zijn van mening dat de staatssecretaris van Financiën ten onrechte geen
toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule ex artikel 63 van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen, bij de vaststelling van de door hen verschuldigde erfbelasting
over de waarde van landbouwgrond met opstallen en een boerderij. Zij menen dat alsnog
moet worden uitgegaan van de agrarische waarde van de landbouwgrond, die aanmerkelijk
lager is dan de vastgestelde waarde in het economisch verkeer op de datum van overlijden.
Naar aanleiding van deze klacht heeft de staatssecretaris van Financiën inlichtingen
verstrekt aan de commissie.
Feiten
In 2008 is aan verzoeksters een aanslag erfbelasting opgelgegd over de nalatenschap
van hun broer, bestaande uit landbouwgrond met opstallen en een boerderij. De aanslag
is gebaseerd op een door beide partijen overeengekomen taxatie van de waarde van de
landbouwgrond in het economisch verkeer op de datum van overlijden, 15 maart 2007.
Verzoeksters hebben geen bezwaarschrift tegen die aanslag ingediend. In mei 2012 hebben
verzoeksters alsnog verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslagen met als motivering
dat de taxatie gebaseerd is op de veronderstelling dat de grond als «warme grond»
kon worden aangemerkt, dat wil zeggen mogelijk bestemd voor woningbouw, waardoor deze
een aanzienlijk hogere waarde krijgt. Aangezien er in de markt hiervoor geen belangstelling
is gebleken, menen verzoeksters dat de grond alleen te verkopen is voor de agrarische
waarde. De inspecteur van de Belastingdienst heeft het verzoek om ambtshalve vermindering
afgewezen met als motivering dat de grond op het moment van overlijden juist en met
instemming van beide partijen is gewaardeerd en dat de huidige situatie daar geen
wijziging in brengt. Verzoeksters hebben vervolgens gevraagd hen een tegemoetkoming
te verlenen door toepassing van de hardheidsclausule. De staatssecretaris van Financiën
heeft dit verzoek afgewezen op grond van de overwegingen dat de inspecteur heeft geoordeeld
dat het evenredigheidsbeginsel niet is geschonden, het taxatierapport berust op een
vaststellingsovereenkomst die beide partijen bindt aan de uitkomst en de hardheidsclausule
geen mogelijkheid biedt tot het verlenen van een tegemoetkoming, omdat de wetgever
bedoeld heeft waardeveranderingen na de overlijdensdatum buiten beschouwing te laten.
Tot slot hebben verzoeksters de staatssecretaris om goedkeuring gevraagd alsnog in
beroep te kunnen gaan tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve herziening,
hetgaan is geweigerd omdat de middelen van bezwaar en beroep in de wet zijn vastgelegd.
Overwegingen
Verzoeksters vinden dat de heffing van het successierecht hen onevenredig zwaar treft
nu de verwachting omtrent de potentiële marktwaarde van de landbouwgrond op het moment
van taxatie (vlak voor aanvang van de economische crisis) niet is uitgekomen. Het
betreffende perceel is overigens nog steeds niet verkocht. Als gevolg hiervan zullen
verzoeksters beduidend minder voordeel kunnen hebben van de aan hen toegevallen erfenis.
De staatsecretaris is van mening dat er op louter formele gronden geen aanleiding
bestaat aan het verzoek tegemoet te komen.
Oordeel van de commissie3
Hoewel het standpunt van de staatssecretaris kan worden gevolgd is de commissie van
oordeel dat verzoeksters onevenredig zwaar worden getroffen door de waardevermindering
van de grond als gevolg van de economische crisis. De commissie heeft de staatssecretaris
daarom verzocht het verzoek nogmaals te heroverwegen. Bij brief van 20 september jl.
meldt de staatssecretaris geen mogelijkheid te zien uit te gaan van een lagere waarde
omdat dit in strijd zou zijn met de uitgangspunten van belastingheffing en er bovendien
een precedentwerking van zou kunnen uitgaan. De commissie besluit zich naar deze uitleg
te voegen.
Voorstel aan de Kamer
Er is geen aanleiding om de Kamer een voorstel te doen.
De voorzitter van de commissie, Neppérus
De griffier van de commissie, Roovers