33 757 Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet griffierechten burgerlijke zaken en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met aanpassing van griffierechten

Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 20 januari 2014

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen A en B komen te luiden:

A

In artikel 8:41, tweede lid, wordt «€ 45» vervangen door «€ 79», «€ 165» door «€ 168» en «€ 328» door: € 335.

B

In artikel 8:109, eerste lid, wordt «€ 122» vervangen door «€ 195», «€ 246» door «€ 320» en «€ 493» door: € 503.

2. Na onderdeel B wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ba

Artikel 11:2 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt «aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex» vervangen door: gewijzigd voor zover de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft.

b. In het tweede lid wordt «aangepast» vervangen door: gewijzigd.

B

De onderdelen A tot en met E van artikel II komen te luiden:

A

In artikel 17, eerste lid, wordt «€ 599» vervangen door: € 689.

B

In artikel 19, eerste lid, wordt «€ 357» vervangen door: € 411.

C

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «€ 20» vervangen door: € 23.

2. Het vierde lid vervalt.

D

In artikel 22, eerste lid, wordt «€ 120» vervangen door: € 139.

E

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «€ 181» vervangen door: € 208.

2. In het tweede en derde lid wordt «€ 20» telkens vervangen door: € 23.

C

Artikel III komt te luiden:

ARTIKEL III

In artikel 7.67 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt «€ 45» vervangen door: € 79.

D

Artikel IV komt te luiden:

ARTIKEL IV

1. Artikel 8:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht zoals dat lid luidde voor de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, blijft van toepassing op een beroep tegen een voor die datum bekendgemaakt besluit.

2. Artikel 8:109, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zoals dat lid luidde voor de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, blijft van toepassing op een hoger beroep tegen een voor die datum bekendgemaakte uitspraak.

3. In afwijking van het eerste lid wordt voor een beroep wegens niet tijdig beslissen het griffierecht geheven dat geldt op de dag waarop het beroepschrift wordt ontvangen.

4. Indien voor een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht griffierecht verschuldigd is ingevolge artikel 8:94, eerste lid, van die wet, wordt voor dat verzoek het griffierecht geheven dat geldt op de dag waarop het verzoekschrift wordt ontvangen.

5. Ten aanzien van griffierechten als bedoeld in de Wet griffierechten burgerlijke zaken die door een eiser of verzoeker verschuldigd zijn geworden voor de datum van inwerkingtreding van artikel II of voor die datum rechtsgeldig een gedaagde of belanghebbende zijn aangezegd op grond van artikel 111, tweede lid, onder k, of 276, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, blijft het griffierecht zoals het voor die datum gold, van toepassing.

6. Artikel 7.67 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek zoals dat artikel luidde voor de datum van inwerkingtreding van artikel III blijft van toepassing op een beroep tegen een voor die datum bekendgemaakte beslissing van een orgaan van een instelling voor hoger onderwijs.

E

Onder vernummering van artikel V tot artikel VI wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL V

Indien het bij koninklijke boodschap van 11 oktober 2013 ingediende voorstel van wet tot herstel van wetstechnische gebreken en leemten alsmede aanbrenging van andere wijzigingen van ondergeschikte aard in diverse wetsbepalingen op het terrein van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (Verzamelwet Veiligheid en Justitie 2013) (33 771) tot wet is of wordt verheven en artikel XXXIII van die wet later in werking treedt dan artikel II van deze wet, vervalt artikel XXXIII van die wet.

F

De bijlage bij de wet komt te luiden:

Aard c.q. hoogte van de vordering of het verzoek

Griffierecht voor niet-natuurlijke personen

Griffierecht voor natuurlijke personen

Griffierecht voor onvermogenden

Griffierechten bij de rechtbank voor kantonzaken

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:

– van onbepaalde waarde of

– met een beloop van niet meer dan € 500

€ 117

€ 79

€ 79

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 500 en niet meer dan € 12.500

€ 462

€ 219

€ 79

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 12.500

€ 941

€ 471

€ 79

Griffierechten bij de rechtbank voor andere zaken dan kantonzaken

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek van onbepaalde waarde

€ 620

€ 288

€ 79

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van niet meer dan € 100.000

€ 1.930

€ 885

€ 79

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 100.000 en niet meer dan € 1 miljoen

€ 3.906

€ 1.549

€ 79

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 1 miljoen

€ 7.658

€ 1.549

€ 79

Griffierechten bij de gerechtshoven en de Hoge Raad

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:

– van onbepaalde waarde of

– met een beloop van niet meer dan € 12.500

€ 1.408

€ 616

€ 314

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 12.500 en niet meer dan € 100.000

€ 3.840

€ 1.408

€ 314

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 100.000 en niet meer dan € 1 miljoen

€ 7.671

€ 2.802

€ 314

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 1 miljoen

€ 15.342

€ 2.802

€ 314

Toelichting

Deze nota van wijziging is nodig omdat de bedragen, opgenomen in het oorspronkelijke wetsvoorstel, nog uitgaan van het prijspeil van 2013. Met ingang van 1 januari 2014 zijn de griffierechten bij ministeriële regeling aangepast aan de stijging van de consumentenprijsindex. Het gaat om een inflatiecorrectie van 3,08% (periode van 31 juli 2012 tot en met 31 juli 2013). Daarnaast is deze nota van wijziging nodig omdat er zich sinds de indiening van dit wetsvoorstel een geval van samenloop voordoet met het wetsvoorstel Verzamelwet Veiligheid en Justitie 2013 (Kamerstukken 33 771).

Verder maakt deze nota van wijziging het overgangsrecht materieel gelijk aan de overgangsbepalingen zoals die voor griffierechten zijn opgenomen bij de indexeringsregeling.

Ten slotte bevat deze nota van wijziging twee redactionele verbeteringen (wijziging van artikel 11:2 van de Algemene wet bestuursrecht en van het opschrift van de bijlage bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken).

Onderdeel A, onder 2 (wijziging artikel 11:2 Algemene wet bestuursrecht)

Dit onderdeel bevat een redactionele verbetering van artikel 11:2 van de Algemene wet bestuursrecht, met name gelet op aanwijzing 34, derde lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

Onderdeel D (vervanging artikel IV, overgangsrecht)

Deze nota van wijziging maakt het overgangsrecht materieel gelijk aan de overgangsbepalingen zoals die voor griffierechten zijn opgenomen bij de indexeringsregeling. Het eerste, tweede en zesde lid zijn materieel gelijk aan respectievelijk het eerste, tweede en derde lid van het oorspronkelijk voorgestelde artikel IV. Voor het griffierecht in bestuursrechtelijke procedures is de datum bepalend waarop het besluit van het bestuursorgaan of de uitspraak van de bestuursrechter is bekendgemaakt. Op deze wijze wordt voorkomen dat de hoogte van het griffierecht wijzigt gedurende de termijn waarbinnen beroep of hoger beroep kan worden ingesteld. Is het bestreden besluit bekendgemaakt voor de inwerkingtreding van de wetswijziging, dan geldt het oude griffierecht voor het instellen van beroep bij de rechtbank. Wordt vervolgens de uitspraak van de rechtbank bekendgemaakt na de inwerkingtreding, dan geldt het nieuwe griffierecht voor het instellen van hoger beroep tegen die uitspraak.

Ingevolge artikel 8:82, tweede lid, Awb is het griffierecht voor een verzoek om een voorlopige voorziening even hoog als het griffierecht voor het instellen van beroep in de hoofdzaak. Het overgangsrecht in het eerste lid geldt dus ook voor een verzoek om voorlopige voorziening. Artikel 8:82, tweede lid, Awb is van overeenkomstige toepassing in hoger beroep (zie artikel 8:108, eerste lid, Awb), dus het overgangsrecht in het tweede lid geldt ook voor een verzoek om voorlopige voorziening in hoger beroep. Een vergelijkbare regeling geldt voor het griffierecht voor een verzoek om herziening (zie artikel 8:119, derde lid, Awb). Het tweede lid geldt ook voor het beroep in cassatie in een fiscaal geschil, aangezien artikel 8:109 Awb daarop van overeenkomstige toepassing is (zie artikel 29 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen).

Derde lid: Als beroep wordt ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit (artikel 8:55b Awb), dan is de datum van bekendmaking van het besluit ongeschikt als peildatum. Voor een dergelijk beroep hanteert het derde lid als peildatum de dag waarop het beroepschrift wordt ontvangen.

Vierde lid: Een vergelijkbare bepaling geldt indien voor een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht griffierecht verschuldigd is. Ingevolge artikel 8:94 van die wet is voor dat verzoek griffierecht verschuldigd als het verzoek niet wordt gedaan gedurende het beroep tegen of het hoger beroep omtrent het schadeveroorzakende besluit. In dat geval wordt het griffierecht geheven dat geldt op de dag waarop het verzoekschrift wordt ontvangen.

Vijfde lid: Het vijfde lid beoogt geen materiële wijziging ten opzichte van het eerder voorgestelde vierde lid, maar bevat een zorgvuldiger formulering die inhoudelijk in lijn is met de overgangsbepaling uit de indexeringsregelingen 2013 en 2014. Op overgangsbepalingen zoals opgenomen bij eerdere indexeringsregelingen en bij het wetsvoorstel over de griffierechtverhoging uit 2011 was vanuit de praktijk commentaar gekomen over de interpretatie, die met deze formulering wordt verduidelijkt. Verduidelijkt wordt ten aanzien van wie – enerzijds eiser en verzoeker, anderzijds verweerder en belanghebbende – en op welk moment wordt bepaald welk griffierecht wordt geheven. Zijn die momenten verstreken op het moment van inwerkingtreding van artikel II, dan blijft het oude griffierecht verschuldigd. Dit geldt zowel in eerste instantie als in hoger beroep en cassatie. Uitgangspunt voor de overgangsbepaling is dat zoveel mogelijk voorkomen wordt dat op het moment waarop gedaagde of de belanghebbende het griffierecht verschuldigd wordt, blijkt dat dit griffierecht hoger is dan op het moment waarop ze van de procedure in kennis werden gesteld via de dagvaarding of het verzoekschrift. Daarin wordt immers verwezen naar de vindplaats van de tabel van de griffierechten bij de Wgbz. Dat is doorgaans het moment waarop de verweerder en belanghebbende bepalen of ze willen verschijnen in de procedure en nakijken welk griffierecht ze moeten betalen. Het is niet de bedoeling dat later blijkt dat ze een hoger tarief moeten betalen omdat er inmiddels een tariefsverhoging heeft plaatsgevonden.

Onderdeel E (samenloop)

In dit wetsvoorstel wordt de tabel griffierechten vervangen. Naast de nieuwe griffierechten is daarbij ook de correctie van een misslag in een van de aanduidingen van een griffierechtcategorie opgenomen, welke misslag tevens in het voorstel Verzamelwet Veiligheid en Justitie 2013 wordt hersteld (Kamerstukken 33 771, artikel XXXIII). Wanneer dat wetsvoorstel later in werking zal treden dan dit wetsvoorstel, zou die wijziging niet meer uitvoerbaar zijn. Het gaat om de aanduiding van een van de categorieën griffierechten onder het kopje «Griffierechten bij de rechtbank voor andere zaken dan kantonzaken». In de huidige tekst staat daar de categorie «Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek: – van onbepaalde waarde of». Voorheen was dit onderdeel van een opsomming, maar het gaat in die categorie nu nog enkel om «een vordering, dan wel een verzoek van onbepaalde waarde».

Onderdeel F (bijlage bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken)

Naast de aanpassing van de bedragen aan het prijspeil bevat dit onderdeel een redactionele correctie. Ten onrechte was er in het wetsvoorstel een opschrift aan de bijlage van de Wgbz toegevoegd, dat nu ook niet in de Wgbz staat. Dit opschrift komt te vervallen in deze nota van wijziging.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

Naar boven