33 752 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2014)

W VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 28 november 2014

De vaste commissie voor Financiën1 heeft op 14 oktober jl. kennisgenomen van de reactie d.d. 10 oktober jl. op de brief van 11 september jl. waarin de commissie de Staatssecretaris van Financiën, in vervolg op een eerdere briefwisseling2, een aantal nadere vragen van staatsrechtelijke aard heeft gesteld over de voorgenomen wijziging van de leidingwaterbelasting3.

Naar aanleiding hiervan heeft zij de Staatssecretaris op 28 oktober 2014 een brief gestuurd.

De Staatssecretaris heeft op 28 november 2014 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIEN

Aan de Staatssecretaris van Financiën

Den Haag, 28 oktober 2014

De vaste commissie voor Financiën heeft op 14 oktober jl. kennisgenomen van uw reactie d.d. 10 oktober jl. op de brief van 11 september jl. waarin de commissie u, in vervolg op een eerdere briefwisseling4, een aantal nadere vragen van staatsrechtelijke aard heeft gesteld over de voorgenomen wijziging van de leidingwaterbelasting5. Nu de vragen niet naar haar volle tevredenheid zijn beantwoord, wenst de commissie de correspondentie met u voort te zetten.

U schrijft in uw reactie dat het instrument van een tegenwettelijk beleidsbesluit een ultimum remedium voor bijzondere situaties is en dat naar uw mening, als daartoe de mogelijkheid bestaat, het middel van reparatiewetgeving altijd de voorkeur verdient, nu dit de koninklijke weg is, om er onmiddellijk aan toe te voegen dat dit middel soms niet geschikt is, omdat het realiseren van wetgeving in formele zin tijd kost en die tijd er niet altijd is. U heeft kennelijk geoordeeld dat in het onderhavige geval de tijd voor reparatiewetgeving ontbrak, waarbij u voorts als overweging noemt dat het beleidsbesluit niet zou leiden tot nadelige gevolgen voor betrokkenen.

De commissie wenst te onderstrepen dat het hier niet om een min of meer vrijblijvende keuze gaat, waarbij reparatiewetgeving de voorkeursvariant is die ook weer uit beeld kan verdwijnen als de factor tijd (en, als het commissie uw reactie goed begrijpt, ook het ontbreken van negatieve effecten voor betrokkenen) aan het beoogde doel in de weg staat. Dit moge volgens u misschien staatsrecht in de praktijk zijn, de commissie stelt zich op het standpunt dat dit niet te rijmen is met het legaliteitsbeginsel en de in de Grondwet vastgelegde positie van de Kamers als mede(begrotings)wetgever. Dat zijn elementaire staatsrechtelijke principes en regels die alle actoren in acht dienen te nemen. De commissie wenst dan ook van u te vernemen wat u onder «bijzondere situaties» verstaat en verwacht van uw zijde de toezegging dat u de periode waarin tegenwettelijk beleid wordt gevoerd in afwachting van parlementaire instemming met een wetswijziging, voortaan niet langer zult laten duren dan strikt noodzakelijk is. De commissie stelt zich bij dit laatste op het standpunt dat een wijzigingsvoorstel vóór of gelijktijdig met de ingangsdatum van het betreffende beleidsbesluit aanhangig dient te worden gemaakt. Zij hecht eraan om u erop te wijzen dat het voor haar onvoldoende is dat u heeft aangegeven «indien mogelijk deze suggestie in voorkomend geval graag te harte te nemen en te bezien op welke wijze daaraan tegemoet kan worden gekomen». De praktijk heeft namelijk ook uitgewezen dat reparatiewetgeving het parlementaire proces spoedig kan doorlopen. Ten slotte wil de commissie melden dat de leden zo nodig tijdens de behandeling van het Belastingplan 2015 met de geëigende middelen op deze kwestie zullen terugkomen.

De commissie verneemt graag binnen vier weken antwoord op de hierboven gestelde vragen en verlangens.

Voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, P.H.J. Essers

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 november 2014

Bij uw brief van 28 oktober 2014 geeft u aan dat de door de vaste commissie voor Financiën eerder gestelde vragen over de voorgenomen wijziging van de leidingwaterbelasting in mijn brief van 10 oktober 2014 niet naar volle tevredenheid zijn beantwoord. Ik hecht eraan te benadrukken dat er wat mij betreft geen misverstand bestaat over de staatsrechtelijke betekenis van het proces van wetgeving en de rol van de verschillende bij dat wetgevingsproces betrokken actoren, in het bijzonder ook uw Kamer. Het spijt mij dan ook bijzonder als ik met het vorige antwoord de indruk heb gewekt dat het bij het wetgevingsproces om een vrijblijvende keuze zou gaan. Dat is vanzelfsprekend niet mijn bedoeling geweest.

Met uw Kamer deel ik het uitgangspunt dat aanpassingen van (belasting)wetgeving, zoals ook het legaliteitsbeginsel vereist, altijd via wetswijziging dienen plaats te vinden. Ik heb in mijn antwoord veeleer willen benadrukken dat in dit geval nieuwe inzichten zijn ontstaan die geen onderdeel van het wetgevingsproces zijn geweest, waarbij een zeer krap tijdschema ons bovendien parten heeft gespeeld. In zoverre was er naar mijn mening sprake van een bijzondere situatie. De negatieve effecten van de relevante bepalingen van de leidingwaterbelasting zijn namelijk pas zeer kort voorafgaand aan de beoogde inwerkingtredingsdatum van 1 juli 2014 ten volle duidelijk geworden. Daarbij heeft in mijn afweging een bijzondere rol gespeeld dat deze negatieve effecten niet, althans naar mijn mening niet ten volle, onderdeel zijn geweest van het wetgevingsproces en daarbij ook niet, althans niet volledig, in de beraadslagingen met uw Kamer en de Tweede Kamer konden worden meegenomen.

Ik heb ervoor gekozen uw Kamer en de Tweede Kamer per omgaande in een brief te informeren over deze stap. Ook heb ik onverwijld de benodigde reparatiewetgeving in gang gezet. Ik betreur het ten zeerste dat de tijd te krap is geweest om deze reparatiewetgeving tegelijk met de brief aan de Staten-Generaal aan te kunnen bieden. Dat deze reparatiewetgeving in het Belastingplan 2015 terecht is gekomen, heeft louter als achtergrond dat met gebruik van die route – mede gelet op het naderende zomerreces – het wijzigingsvoorstel op de meest voortvarende wijze aan de beide Kamers gezonden kon worden. Juist door het vehikel van het Belastingplan 2015 te kiezen kon ik de periode waarin van het geldende wettelijke regime is afgeweken zo kort mogelijk houden.

Terecht mag u van het Ministerie van Financiën een adequate en voortvarende houding richting uw Kamer verwachten. Dit gebruik laat ik graag in ere. In lijn met de wens van uw Kamer zeg ik graag toe de periode waarin anticiperend beleid wordt gevoerd in afwachting van parlementaire instemming, niet langer te laten duren dan strikt noodzakelijk. Daarbij onderschrijf ik de sterke voorkeur van uw Commissie dat een wijzigingsvoorstel vóór of gelijktijdig met de ingangsdatum van de beoogde aanpassing aanhangig wordt gemaakt, of ten minste onverwijld in gang wordt gezet.

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Van der Linden (CDA), Essers (CDA) (voorzitter), Sylvester (PvdA), Terpstra (CDA), Nagel (50PLUS), Elzinga (SP), Koffeman (PvdD), Reuten (SP), Knip (VVD), Backer (D66), De Boer (GL), Van Boxtel (D66), Bröcker (VVD), Ester (CU), De Grave (VVD) (vice-voorzitter), Hoekstra (CDA), De Lange (OSF), Postema (PvdA), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Vos (GL), Van Beek (PVV), Kok (PVV), Bruijn (VVD), Van Zandbrink (PvdA)

X Noot
2

Kamerstukken I 2013–2014, 33 752, P

X Noot
3

Kamerstukken I 2014–2015, 33 752, T.

X Noot
4

Kamerstukken I 2013–2014, 33 752, P

X Noot
5

Kamerstukken I 2014–2015, 33 752, T.

Naar boven