Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 april 2014
Bij brief van 21 mei 2013 heeft het kabinet het voorstel van de Europese Commissie
tot het nemen van dienstige maatregelen ten aanzien van de vennootschapsbelastingheffing
van overheidsondernemingen geaccepteerd. Het voorstel tot het nemen van dienstige
maatregelen ondersteunt het streven van het kabinet om een gelijk speelveld te creëren
voor overheidsbedrijven die niet aan vennootschapsbelasting zijn onderworpen en vennootschapsbelastingplichtige
particuliere ondernemingen. Bijgaand tref u een conceptwetsvoorstel aan dat invulling
geeft aan de dienstige maatregelen1. Met dit conceptwetsvoorstel wordt beoogd een gelijk speelveld te creëren alsmede
wordt hiermee tegemoetgekomen aan de wens van diverse fracties uit de Eerste Kamer
en Tweede Kamer om de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen te
moderniseren.
Het conceptwetsvoorstel is per heden tevens voor internetconsultatie digitaal beschikbaar
gemaakt op http://www.internetconsultatie.nl. Ook zullen de komende periode consultatiegesprekken worden gevoerd met diverse belanghebbenden.
Zoals eerder is aangegeven is het de bedoeling dat het wetsvoorstel op Prinsjesdag
2014, in het kader van belastingplancyclus 2015, aan de Tweede Kamer wordt aangeboden.
Op basis van bijgevoegd conceptwetsvoorstel worden concurrerende overheidsondernemingen
belastingplichtig, ongeacht de rechtsvorm waarin ze worden gedreven. Voor de indirecte
overheidsondernemingen leiden de voorgestelde wijzigingen ertoe dat zij in beginsel
in de vennootschapsbelasting worden betrokken op dezelfde wijze als de privaatrechtelijke
rechtspersonen die in handen zijn van particulieren. NV’s en BV’s zijn derhalve in
beginsel integraal vennootschapsbelastingplichtig, terwijl indirecte overheidsondernemingen
die worden gedreven vanuit een stichting slechts belastingplichtig zijn voor zover
een onderneming wordt gedreven. Naast de indirecte overheidsondernemingen worden ook
ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen in beginsel vennootschapsbelastingplichtig.
Het conceptwetsvoorstel voorziet in een vrijstelling voor overheidstaken. Deze vrijstelling
geldt in beginsel voor zowel directe als indirecte overheidsondernemingen. Mede vanwege
de leesbaarheid van de bepalingen is er voor gekozen om deze vrijstellingen voor directe
overheidsondernemingen te plaatsen in een nieuw te introduceren artikel 5a van de
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en voor indirecte overheidsondernemingen in
een nieuw te introduceren artikel 5b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
In deze artikelen is tevens een vrijstelling opgenomen voor samenwerking tussen overheden
en voor situaties dat een overheidsonderneming, die is ondergebracht in een privaatrechtelijke
rechtspersoon, activiteiten verricht voor de eigen publiekrechtelijke rechtspersoon.
In bijgevoegd conceptwetsvoorstel wordt tevens voorzien in een aantal specifieke vrijstellingen.
Zo is een vrijstelling voor door de overheid bekostigde onderwijsactiviteiten opgenomen
en een vrijstelling voor UMC’s. Daarnaast is een vrijstelling opgenomen voor de vijf
zeehavenbedrijven (Amsterdam, Rotterdam, Zeeland, Moerdijk, Groningen). De reden voor
deze vrijstelling is dat het beeld bestaat dat deze zeehavenbedrijven alleen concurreren
met buitenlandse zeehavenbedrijven die effectief ook geen belastingheffing naar de
winst betalen.
Vanwege de technische aard van het wetsvoorstel wil ik u een technische briefing aanbieden,
waarin kan worden ingegaan op de achtergrond en hoofdlijnen van het conceptwetsvoorstel
en hetgeen u tevens de gelegenheid biedt om vragen te stellen. Graag verneem ik van
u of u van het aanbod van een technische briefing gebruik wilt maken, waarna we hiervoor
een geschikt moment kunnen afstemmen.
Een vergelijkbare brief is tegelijkertijd aangeboden aan de voorzitter van de Eerste
Kamer.
De Staatssecretaris van Financiën,
E.D. Wiebes