33 752 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2014)

Nr. 41 AMENDEMENT VAN HET LID OMTZIGT

13 november 2013

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

Artikel I, onderdeel F, komt te luiden:

  • F. In artikel 3.119a, derde lid, onderdeel 2°, wordt «artikel 33, onderdelen 5° en 6°» vervangen door «de artikelen 24, tweede lid, of 33, onderdelen 5° en 6°». Voorts wordt «aan vrijstelling is genoten» vervangen door: naar een verlaagd tarief is belast, onderscheidenlijk aan vrijstelling is genoten.

II

In artikel XIV worden vóór onderdeel A twee onderdelen ingevoegd, luidende:

00A

In artikel 12, derde lid, onderdeel 1°, wordt «in artikel 33» vervangen door: in artikel 24, tweede lid, voor zover het een schenking betreft waarvoor een verlaagd tarief geldt, en artikel 33.

0A

In artikel 24 wordt na het eerste lid, onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. In afwijking van het eerste lid en onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden bedraagt het tarief van de schenkbelasting:

    • a. 5% over een belaste verkrijging van in totaal € 51.407 voor één periode van ten hoogste vier aaneengesloten kalenderjaren per schenker, voor hetgeen wordt verkregen door een kleinkind tussen de 18 en 45 jaar van een grootouder; en

    • b. 10% over een belaste verkrijging van in totaal € 51.407 voor één periode van ten hoogste vier aaneengesloten kalenderjaren per schenker, voor hetgeen wordt verkregen door een persoon tussen 18 en 45 jaar, anders dan van een grootouder of ouder;

    indien het een of meer schenkingen betreft van een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, eerste of derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, of een gedeelte daarvan, of van een bedrag ter zake van de verwerving van een zodanige eigen woning, ter zake van de kosten voor verbetering of onderhoud van die woning, ter zake van de afkoop van rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot die woning, voor de aflossing van een eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.119a van die wet dan wel voor de aflossing van een schuld die de verkrijger had op het moment direct voorafgaand aan een vervreemding van een eigen woning voor zover deze schuld heeft geleid tot een negatief vervreemdingssaldo eigen woning.

III

Artikel XIV, onderdeel B, onder 1 en 2, komt te luiden:

  • 1. In onderdeel 5° wordt «tussen 18 en 40 jaar voor één kalenderjaar» vervangen door «tussen 18 en 45 jaar» en wordt «tot een bedrag van € 24.676» vervangen door «tot een bedrag van € 24.676 voor één kalenderjaar». Voorts wordt «artikel 3.119a van de Wet inkomstenbelasting 2001» vervangen door «artikel 3.119a van die wet of de aflossing van een schuld die de verkrijger had op het moment direct voorafgaand aan een vervreemding van een eigen woning, voor zover deze schuld heeft geleid tot een negatief vervreemdingssaldo eigen woning,». Ten slotte wordt «tot een bedrag van € 51.407» vervangen door: tot een bedrag van in totaal € 51.407 voor één periode van ten hoogste vier aaneengesloten kalenderjaren.

  • 2. In onderdeel 6° wordt «tussen 18 en 40 jaar» vervangen door «tussen 18 en 45 jaar». Voorts wordt «artikel 3.119a van de Wet inkomstenbelasting 2001» vervangen door: artikel 3.119a van die wet of de aflossing van een schuld die de verkrijger had op het moment direct voorafgaand aan een vervreemding van een eigen woning, voor zover deze schuld heeft geleid tot een negatief vervreemdingssaldo eigen woning.

IV

Artikel XIV, onderdeel C, vervalt.

V

Artikel XV vervalt.

VI

Artikel XVA vervalt

VII

Na artikel XXXVII worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel XXXVIIA

1. Met ingang van 1 januari 2021 komt artikel 3.119a, derde lid, onderdeel 2°, van de Wet inkomstenbelasting 2001 te luiden:

2. Het eerste lid is niet van toepassing indien voor 1 januari 2021 een voorstel van wet bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal is ingediend dat in het onderwerp van het in dat lid genoemde artikel voorziet.

Artikel XXXVIIB

Indien voor 1 januari 2021 geen voorstel van wet bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal is ingediend dat voorziet in de onderwerpen van de onderdelen A, B en C van dit artikel, wordt met ingang van 1 januari 2021 de Successiewet 1956 als volgt gewijzigd:

A

In artikel 12, derde lid, onderdeel 1°, wordt «in artikel 24, tweede lid, voor zover het een schenking betreft waarvoor een verlaagd tarief geldt, en artikel 33» vervangen door: in artikel 33.

B

In artikel 24 vervalt het tweede lid.

C

Na artikel 33 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 33

  • 1. Voor één kalenderjaar worden het ingevolge artikel 33, aanhef en onderdelen 5° of 6°, van schenkbelasting vrijgestelde bedrag en het ingevolge artikel 33, aanhef en onderdeel 7°, van schenkbelasting vrijgestelde bedrag onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden verhoogd tot een bedrag van € 100.000, indien:

    • a. het een schenking betreft van een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, eerste of derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 of van een bedrag dat is geschonken ter zake van de verwerving van een zodanige eigen woning, voor de kosten van verbetering of onderhoud van die woning, ter zake van de afkoop van rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot die woning dan wel voor de aflossing van een eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.119a van die wet of de aflossing van een restschuld van een vervreemde eigen woning als bedoeld in artikel 3.120a van die wet waarvan de renten en kosten worden aangemerkt als aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning als bedoeld in artikel 3.120 van die wet, en

    • b. op deze verhoogde vrijstelling in de aangifte een beroep wordt gedaan.

    Indien de woning of het bedrag, bedoeld in de eerste volzin, is verkregen van de ouders, wordt het ingevolge de eerste volzin van schenkbelasting vrijgestelde bedrag verminderd met de bedragen waarvoor de verhoogde vrijstelling, bedoeld in artikel 33, onderdelen 5° en 6°, op enig moment door het kind is toegepast.

  • 2. De verhoogde vrijstelling, bedoeld in artikel 33, onderdelen 5° en 6°, vindt geen toepassing indien door het kind in een eerder jaar reeds de verhoogde vrijstelling van het eerste lid is toegepast op een verkrijging van de ouders.

  • 3. Artikel 12, eerste lid, eerste volzin, is niet van toepassing op schenkingen als bedoeld in het eerste lid.

Toelichting

De verhoging door de regering van de eenmalig verhoogde vrijstelling van de schenkbelasting van € 51.407 voor schenkingen voor de eigen woning van ouders aan kinderen tussen 18 en 40 jaar (artikel 33, onderdelen 5° en 6°, van de Successiewet 1956) tot € 100.000 is een leuk gebaar, maar slechts zeer weinig belastingplichtigen kunnen hier gebruik van maken. Hiervoor moeten belastingplichtigen immers in één jaar € 100.000 aan vermogen vrij kunnen maken om te schenken of een veelvoud daarvan indien de belastingplichtige aan al zijn kinderen een schenking wil doen en niet het ene kind wel wil bevoordelen en het andere kind niet.

Daarom regelt dit amendement een aantal aanpassingen van de regeling, om ervoor te zorgen dat door de vrijstelling zoveel mogelijk belastingplichtigen die een ander willen helpen met bijvoorbeeld het aflossen van de hypotheekschuld een grote schenking kunnen doen.

In plaats van de verhoging regelt het amendement dat de vrijstelling kan gebruikt in vier aaneengesloten jaren. Bovendien is de vrijstelling niet alleen in 2014 te gebruiken, maar gedurende de komende 7 jaren, tot 2021, en langer indien de Kamer wenst de vrijstelling te verlengen. Indiener verzoekt de regering om een jaar voor het aflopen van de vrijstelling een korte evaluatie naar de Kamer te sturen.

Daarnaast worden met dit amendement twee gereduceerde belastingtarieven geïntroduceerd voor schenkingen voor de eigen woning aan personen tussen 18 en 45 jaar van anderen dan de ouders. Deze verlaagde tarieven gelden tot een bedrag aan belaste verkrijgingen van € 51.407 voor één periode van vier aaneengesloten kalenderjaren per schenker.

Vervolgens komt de eenmalig verhoogde vrijstelling van de schenkbelasting tot een bedrag van € 51.407 ook te gelden voor schenkingen van ouders aan kinderen tussen 40 en 45 jaar en mogen schenkingen, om voor de vrijstelling in aanmerking te komen, tevens gedaan worden voor de aflossing van een restschuld van een vervreemde eigen woning, ook indien deze restschuld ten gevolge van een vervreemding buiten de periode van 29 oktober 2012 tot en met 31 december 2017 is ontstaan of ontstaat. Tot slot wordt het tarief van de schenkbelasting voor schenkingen van grootouders aan hun kleinkinderen tussen 18 en 45 jaar voor de eigen woning, tot een bedrag van in totaal € 51.407 in vier jaren, verlaagd naar 5% en voor schenkingen van derden voor de eigen woning, eveneens tot een bedrag van in totaal € 51.407 in vier kalenderjaren, naar 10%. Schenkingen die onder dit verlaagde tarief vallen zijn, evenals schenkingen die vallen onder de verhoogde schenkingsvrijstelling voor schenkingen voor de eigen woning of een dure studie, uitgezonderd van de werking van de 180 dagenregeling van artikel 12 van de Successiewet 1956. De bestaande voorwaarden voor de vrijstelling voor schenkingen voor de eigen woning van ouders aan hun kinderen zullen op gelijke wijze gaan gelden voor de verlaagde belastingtarieven.

Dit amendement leidt in 2014 tot een opbrengst van € 70 miljoen en vanaf 2015 structureel tot een derving van € 10 miljoen. Omdat de voorgestelde wijzigingen in de eenmalig verhoogde vrijstelling voor schenkingen voor de eigen woning na 7 jaar komen te vervallen, tenzij de Kamer bij wet anders bepaalt, is het amendement per saldo budgetneutraal en bovendien positief voor het EMU-saldo.

Omtzigt

Naar boven