Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 november 2013
Op 5 september 2013 heeft de vaste commissie voor Wonen en Rijksdienst mij schriftelijk
verzocht haar te informeren over de uitkomsten van het voortgangsoverleg Aanpak Leegstand
Kantoren. Het gaat daarbij om de bespreking van de uitkomsten van het onderzoek van
Deloitte naar de mogelijkheden voor een juridische basis voor een verplichte afdracht
aan een eventueel regionaal kantorenfonds (Kamerstuk 33 400 XII, nr. 57). Met deze brief informeer ik u, mede namens de Minister voor Wonen & Rijksdienst,
over de uitkomsten van dit overleg.
Op 3 oktober 2013 heeft een overleg plaatsgevonden met alle partijen die het Convenant Aanpak Leegstand Kantoren ondertekend hebben.
De decentrale overheden hebben naar voren gebracht dat zij in toenemende mate samenwerken
in het regionaal programmeren van kantoorlocaties. Hierdoor wordt voorkomen dat er
in de verschillende kantorenregio’s zonder regionale afstemming nieuwe kantoren bijgebouwd
zouden kunnen worden.
De marktpartijen hebben op hun beurt ingebracht dat de markt steeds meer zijn werk
doet. De (deels) leegstaande kantoren worden op een meer reële waarde gewaardeerd.
Hierdoor wordt transformatie van leegstaande kantoren naar andere functies financieel
steeds meer mogelijk.
Onder andere omdat de marktpartijen aangeven dat de markt steeds meer haar werk begint
te doen, is er vanuit marktpartijen vooralsnog onvoldoende commitment om regionale
kantorenfondsen op te willen richten in de vorm zoals onderzocht door Deloitte.
Tenslotte is in het overleg geconcludeerd dat het Rijk met het wegnemen van een aantal
belemmerende regels, het opzetten van de Expertteams Kantoortransformatie & Planschade
Risico’s en de uitvoering van het Deloitte onderzoek, op adequate wijze invulling
geeft aan de afspraken uit het convenant.
Partijen concludeerden gezamenlijk dat hun activiteiten het doel van het kantorenconvenant
– het creëren van een goed functionerende kantorenmarkt – dichterbij brengen. Een
aantal partijen heeft daarbij aangetekend dat het proces wel langzaam gaat. Daarom
is afgesproken om het komende half jaar gezamenlijk te bezien of nadere acties nodig
en mogelijk zijn.
Ik ga er vanuit u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.
De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus