33 750 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2014

Nr. 77 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 18 december 2013

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 7 november 2013 overleg gevoerd met Staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 23 september 2013 inzake het SCP-rapport «Samen scholen» (Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 9);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 15 juli 2013 inzake Ouders en school samen (ouderbetrokkenheid) (Kamerstuk 33 400 VIII, nr. 162);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 8 juli 2013 inzake de evaluatie van de klachtenregeling funderend onderwijs (Kamerstuk 33 400 VIII, nr. 157);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 29 oktober 2013 ter aanbieding van de Monitor ouderbetrokkenheid in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs (meting 2012) (Kamerstuk 31 293, nr. 149).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Wolbert

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Kler

Voorzitter: Wolbert

Griffier: Boeve

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Beertema, Van Meenen, Rog, Straus, Wolbert en Ypma,

en Staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

Aanvang 13.33 uur

De voorzitter: Ik open dit algemeen overleg en heet iedereen welkom. Alle leden van de commissie hebben vier minuten spreektijd.

De heer Beertema (PVV): Voorzitter. Ik val maar met de deur in huis. Mijn fractie wil graag een antwoord op de fundamentele vraag die hier voorligt, namelijk waar de verantwoordelijkheid van ouders eindigt en waar die van de school, in casu de overheid, begint. Deze vraag is niet eenvoudig te beantwoorden, zeker niet voor een liberale Staatssecretaris die dient in een kabinet van sociaaldemocratische signatuur. Hoe bakenen we de rollen af? Ik heb het onbehaaglijke gevoel dat noch de Minister, noch de Staatssecretaris, noch de Kamer helder de grenzen op het netvlies heeft staan. Volgens de PVV-fractie moeten die grenzen helder worden gelegd voordat we beleid opstellen over ouderbetrokkenheid en voordat dat beleid met veel bestuurlijke drift wordt losgelaten op het onderwijs. Nu al gaan er namelijk honderden miljoenen aan belastinggeld naar oplossingen van problemen waarvan we niet eens weten of ze wel bestaan. Als de problemen al bestaan, weten we niet of ze wel op te lossen zijn.

Tot mijn ongerustheid moet ik vaststellen dat we al in het proces van beleid zitten, nog voordat we de uitgangspunten hebben geformuleerd. Ik vraag daarom de Staatssecretaris om te reflecteren op het volgende. Ouders worden geacht, betrokken te zijn bij het onderwijs van hun kinderen. De PVV zegt: die ouders zijn daarbij altijd betrokken geweest. Daaraan hebben we zelfs de schoolstrijd te danken. Ver voor en ver na de Pacificatie van 1917 waren Nederlandse ouders betrokken bij het onderwijs, en dat zullen ze blijven. Artikel 23 van de Grondwet is daarvan de vrucht.

Het gaat steeds om het feit dat er ook grote groepen ouders niet betrokken zijn. Zij zijn niet betrokken omdat het onderwijs hen niet interesseert. Het gaat om die groepen ouders, autochtoon, maar in veel grotere mate allochtoon, die zich vaak willens en wetens niet laten betrekken. Wat is er mis met de mogelijkheden die we nu al hebben om ouders te betrekken? Volgens mij is daar helemaal niets mis mee. Er zijn eerder te veel mogelijkheden dan te weinig. Veel onderwijsgevenden worden weleens ongemakkelijk van de al te betrokken ouders die steeds op de stoep staan om hun prinsjes en prinsesjes uit de wind te houden en te eisen van de school dat strafjes niet worden gegeven. Of ze eisen dat het schooladvies hoger wordt, omdat het prinsesje haar dag niet had. Neem de volgende voorspelling van mij serieus: zulke eisen zullen enorm in aantal toenemen met het wegvallen van de Cito-toets. Met het wegvallen van die toets wordt het schooladvies het enige instrument dat een rol speelt bij het bepalen van vervolgonderwijs. Ik ben bang dat we daarmee een enorme hoeveelheid van de verkeerde soort ouderbetrokkenheid op het bordje van de scholen hebben gelegd. Ik ben bang dat we hierover in de toekomst echt nog te spreken komen. De vele mogelijkheden van ouderbetrokkenheid die al aanwezig zijn, zijn bovendien prima verankerd in de Wet medezeggenschap op scholen. Er zijn ook prima klachtenprocedures, die ook steeds beter werken.

Mijn fractie heeft het volgende probleem. In het rapport Samen scholen, in de Monitor ouderbetrokkenheid in het po, vo en mbo en in de reacties van de Staatssecretaris worden prachtige voorstellen gedaan en oplossingen aangedragen, maar voor welk probleem zijn deze voorstellen een oplossing? Ik vraag de Staatssecretaris om deze vraag in zijn reflectie mee te nemen.

Ik neem alvast een voorschot op het antwoord. Het gaat toch eigenlijk om de ouders die al heel erg lang niet of nauwelijks bereikbaar zijn, en ondanks heel veel inspanningen ervoor kiezen om onbereikbaar te blijven? Zij zijn onbereikbaar op het vlak van onderwijs, en in samenhang daarmee ook op het vlak van emancipatie, integratie en assimilatie. In de loop van 40 jaar zijn heel veel goede bedoelingen geformuleerd en heel veel hoge verwachtingen geschapen op dit vlak, maar die verwachtingen zijn niet uitgekomen, integendeel. Wat de PVV betreft komt dit door het gebrek aan wederkerigheid. De overheid werkt zich in het zweet om achtergebleven groepen te faciliteren met gratis fietslessen, zwemlessen, taalcursussen, gratis computers, gratis taallessen voor ouders en allerlei bijeenkomsten. Maar gratis bestaat niet. Gratis wordt altijd betaald door de hardwerkende Nederlander; dat weten we allemaal. De aangesproken burger wacht intussen vriendelijk af, onderneemt zelf niets of heel weinig en vindt het allemaal wel best, omdat het kan. Kinderen hoeven thuis de vreemde taal Nederlands niet te leren, want daar zorgt de voorschool wel voor. De ouders hoeven het huiswerk niet te structureren, want de kids gaan straks wel naar de zomerschool voor de extra hulp.

Nu is er weer sprake van het stimuleren van leesgedrag van kinderen, met een actieplan dat is gericht op de rol van de ouders. Kom op, er is geen ouder in Nederland die niet weet dat thuis Nederlands spreken het beste is voor de kansen van hun kinderen! Er is geen ouder die niet weet dat voorlezen uit kinderboekjes goed is voor de taalontwikkeling. Volgens mij wordt door de individuele scholen al heel veel energie gestoken in de contacten met ouders. Dat hoort bij het basisrepertoire van scholen. Waarom moeten wij ons daarmee, met veel geld, vanuit Den Haag gaan bemoeien?

Het is, ten slotte, een illusie om te denken dat de school opvoedings- en ontwikkelingsachterstanden nog meer kan compenseren dan nu al gebeurt. Ik hoor graag een reactie van de Staatssecretaris op dit betoog.

Mevrouw Straus (VVD): Voorzitter. Ouders zijn van cruciaal belang bij het verhogen van het studiesucces van hun kinderen. Er is ook draagvlak bij ouders voor de gedachte dat zij deze medeverantwoordelijkheid hebben. Wat mijn fractie betreft gaat het hierbij niet over luizenmoeders of voorleesvaders, en ook niet over de wettelijke kaders voor medezeggenschap, een klachtenregeling of een verenigde ouderorganisatie. Het gaat hierbij om de relatie tussen ouders en school, over het eigen kind en zijn of haar leerprestaties. Dit is een directe win-winsituatie, die helaas maar weinig naar voren komt.

Dit alles begint in het primair onderwijs. In de kleutergroepen hebben ouders vaak goed contact met de school. Ouders komen dagelijks tot in de klas. Als zij de school al vroeg goed kennen, groeien zij mee in de schoolloopbaan van hun kind. Dit contact verwatert echter met de jaren. Dat is jammer, want juist als je investeert in die relatie, is het makkelijker voor de school en voor de ouders om samen op te trekken als er later problemen ontstaan. Als er leerproblemen zijn, kan de school ouders vragen om te helpen door het kind thuis op een bepaalde manier te ondersteunen. Veel scholen doen dit gelukkig al. Professionele tips zijn heel welkom, ook voor goed opgeleide ouders.

Slechts ongeveer drie op de tien ouders voelen zich redelijk geïnformeerd. De rest voelt zich matig of slecht geïnformeerd. Een goede relatie tussen school en ouders begint echter met openheid over de vraag wat je van elkaar mag verwachten. Van ouders kan niet worden verwacht dat zij zich kritiekloos opstellen tegenover de school. Zij leveren tenslotte hun waardevolste bezit over aan die school. Informatie aan ouders is dan ook van cruciaal belang. Mijn fractie juicht het daarom toe dat in Vensters PO ook een venster over oudertevredenheid komt, net als zij de toezegging aan de VVD toejuicht dat scholen hun jaarverslagen openbaar moeten maken. Wat de VVD betreft gaan we ook leerwinst als criterium gebruiken om transparant te maken wat de toegevoegde waarde van een school is. GreatSchools.org gaat nog veel verder. Ouders geven daar individuele reviews van de school van hun kinderen. Deze openheid is niet eng of bedreigend, maar een wezenlijk onderdeel van samenwerken tussen ouders en school. Want tweespalt creëren tussen docenten en ouders is wel het laatste wat we nodig hebben. Juist gelijkwaardige communicatie tussen ouders en docenten is nodig, met respect voor elkaars enorm zware taak. De Onderwijsraad adviseerde in 2010 om het communiceren met ouders een robuuste plek in de lerarenopleiding te geven. Wanneer staat dit in het curriculum van alle opleidingen?

Ouderbetrokkenheid lijkt een vriendelijk onderwerp, maar toch is er ook een probleem. Als we niets doen, komen er namelijk steeds meer ontevreden ouders, die het beu zijn om slecht geïnformeerd te zijn en die vaak geen gehoor vinden bij de school. In de casus over pesten hebben we daarvan heel veel voorbeelden gezien. In zijn brief geeft de Staatssecretaris veel ideeën over samenwerking en ervaringen delen in de regio, maar hij stelt eigenlijk geen concrete doelen. Wat zijn de doelen op dit terrein?

Ook na het basisonderwijs spelen ouders een belangrijke rol bij de studie van een kind. Uit het onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau blijkt dat ook ouders van mbo-studenten geïnteresseerd zijn in het onderwijs van hun kind en dat zij zich daarvoor verantwoordelijk voelen. Toch voelen ouders van studenten in het mbo zich van de ouders in alle typen onderwijs het minst betrokken bij de leerloopbaan van hun kind. Ook dit is jammer, want het thuisfront is niet alleen een belangrijke bondgenoot bij het voorkomen van schooluitval, maar ouders zijn ook de beste raadgevers voor kinderen bij het maken van een studiekeuze. Er zijn mooie voorbeelden van scholen die al een succesvolle aanpak hebben met huisbezoeken en keukentafelgesprekken. Wat doet de MBO Raad aan het agenderen van dit onderwerp bij zijn leden?

Tijdens de behandeling van de begroting is gesproken over probleemleerlingen in het mbo. Ik heb toen gevraagd wat bij zulke zaken de rol is van de ouders. Als een leerling uiteindelijk van school wordt gestuurd, moet op dat moment de school op zoek gaan naar een nieuwe school voor deze student. Het kan niet zo zijn dat wij de verantwoordelijkheid voor deze jongere enkel en alleen bij de scholen leggen. Wat mijn fractie betreft is het in dit soort situaties van cruciaal belang dat ook ouders hun verantwoordelijkheid nemen om hun kind weer op het rechte pad te krijgen. In hoeverre zou een aanpak met boetes kunnen helpen? Als ouders onvoldoende medewerking verlenen aan het zoeken naar een nieuwe school, zouden zij bijvoorbeeld een boete kunnen krijgen. Ook zou wat de VVD-fractie betreft een financiële bijdrage van de ouders gevraagd mogen worden als het nodig is dat een leerling naar de rebound gaat. Graag horen wij van de Staatssecretaris wat hij daarvan vindt.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ook in wat berichten heb ik gelezen dat de VVD voorstelt om een boete te gaan opleggen van € 350. Daarmee gaat die fractie volledig mee in het «tuig»-frame van de PVV, als ik het zo mag noemen. Ik verbaas me daarover. Onderwijs gaat over grenzen stellen. Dat doen ouders, leerkrachten en de school samen. Volgens mij zijn er enerzijds ouders die het vreselijk vinden als hun kinderen in de fout gaan. Zij willen dan graag samen met de school optrekken. Anderzijds zijn er ouders die onvoldoende ingrijpen. Is de VVD het daarmee eens? In het laatste geval moet je misschien via de jeugdzorg een zorgmelding maken. Dat hebben we al heel goed georganiseerd. Als ouders onvoldoende ingrijpen, moet je er dus voor zorgen dat er meer gebeurt, want dan is er kennelijk meer aan de hand en gaat het kennelijk niet alleen mis op school. Is de VVD het daarmee eens?

Mevrouw Straus (VVD): Woorden als «tuigleerlingen» gebruik ik eigenlijk nooit. In mijn bijdrage van zojuist heb ik ze ook niet gebruikt. Ik weet dat andere woordvoerders zulke woorden wel gebruiken. In dit geval vond ik het woord echter wel heel goed passen bij de groep die ik voor ogen heb. Ik heb namelijk een heel specifieke groep voor ogen. Ik heb de leerlingen voor ogen die door hun gedrag een onveilige situatie op de school creëren. Ik heb het over leerlingen die met wapens naar school komen en daarmee hun medescholieren bedreigen. Ik heb het over scholieren die andere scholieren aanranden op het toilet in de school. Over dat type leerlingen heb ik het. Ik heb het dus niet over leerlingen die naar een andere school moeten vanwege andere maatregelen.

Ik ga dus in die zin niet mee in het frame van de PVV, want ik vind dit soort leerlingen gewoon tuig. Dat vind ik ook zelf! Dit zijn niet gewoon probleemjongeren die je met een goed gesprek weer op de rails kunt krijgen. Met deze jongeren is serieus iets aan de hand. Mevrouw Ypma zegt dat heel veel ouders het heel goed bedoelen met hun kinderen. Over die ouders heb ik het helemaal niet. Het gaat mij om de ouders die niet thuis geven, ook al doet de school zijn uiterste best om ze erbij te betrekken. Het gaat mij om de ouders die uiteindelijk de school met het probleem opzadelen. Ik ben op zoek naar een mogelijkheid om deze ouders extra aan te spreken. Ik ben daarin gedoken. Het viel mij daarbij op dat de optie om een financiële prikkel in het geheel te leggen, nog niet bestaat. Mevrouw Ypma vroeg naar de hoogte van de boete. Ik heb het bedrag enkel als voorbeeld genoemd. Ik heb gezegd dat een jongere die nog geen 18 is en die op straat een biertje drinkt, als hij wordt aangehouden een boete kan krijgen van € 350. Daar zit ook de redenering achter dat het de verantwoordelijkheid van ouders is om hiervan werk te maken. In het onderwijs wordt soms de veiligheid op school op een grove manier geschonden. Daarbij staat ons echter geen enkele maatregel van dit type ter beschikking.

Mevrouw Ypma (PvdA): In zo'n situatie moet je toch de jongere zelf aanpakken? Als ouders hun rol niet op zich nemen, moet je de kinderen onder toezicht stellen. Wellicht moet je dan aan de slag gaan via een uithuisplaatsing. Mevrouw Straus heeft het nu namelijk over kinderen bij wie echt heel veel aan de hand is. Ik sprak een jongen wiens vader hem de tien plekken in Amsterdam had laten zien waar iemand was geliquideerd. De vader vond dat dat een onderdeel van de opvoeding was. Dan heb je het over heel ernstige situaties, waar inderdaad iets moet gebeuren. In zulke situaties moet de jeugdzorg ingrijpen. Als een jongere over de schreef gaat en met een wapen door de school loopt, moet hij met het strafrecht worden aangepakt. Voor welk probleem is echter een boete van € 350 een oplossing? Is dat een oplossing voor de hoge kosten die scholen hiervoor maken? Moeten de ouders die wel hun best doen, die kosten ook gaan betalen? Dit lost niets op. En de ouders die je wel zou moeten aanpakken, lachen om zo'n boete.

Mevrouw Straus (VVD): Ik heb het niet over de ouders die wel meewerken aan een herplaatsing, maar over ouders die daaraan niet willen meewerken. Natuurlijk moet ook het kanaal van de jeugdzorg en van het strafrecht daarbij openstaan. Er zit echter ook nog een groep tussenin. Bij die groep laat de strafrechtelijke sanctie nog een tijd op zich wachten. Het is een groep waarbij de school echter wel maatregelen moet nemen en waarbij ouders niet thuis geven. In het palet aan mogelijkheden dat onder andere de leerplichtambtenaar heeft, ontbreekt een instrument voor die situatie. Op een gegeven moment houdt het op met alleen maar praten en afspraken maken. Op een gegeven moment moet je een sanctie kunnen opleggen als de afspraken niet worden nagekomen. Daarom wil ik dit instrument toevoegen aan het bestaande palet.

De heer Beertema (PVV): Ik hoor dit betoog met zeer gemengde gevoelens aan. Mevrouw Straus neemt nogal nadrukkelijk afstand van de categorisering van deze leerlingen die de PVV hanteert. Mijn partij heeft het immers ook gehad over tuigleerlingen. Mevrouw Straus doet nu net of ze het over een heel andere categorie leerlingen heeft dan waarover de PVV het had. Het gaat volgens mij om precies dezelfde leerlingen. Waarom neemt ze zo nadrukkelijk afstand van de «tokkies» van de PVV? Dat doet ze, omdat ze kennelijk een heel andere groep leerlingen op haar netvlies heeft. Ik begrijp daar helemaal niets van.

De boete is verder op zich een interessant idee. Het gaat hierbij echter vaak om ouders die heel weinig geld hebben. Ze hebben vaak zelfs flinke schulden. Een boete kan dus enorm ingrijpen in het leven van die mensen. We moeten dan wel met een heel gedegen onderbouwing komen. De school kan zo'n onderbouwing niet leveren en zal dat echt niet doen. Daar zal dus het Openbaar Ministerie aan te pas moeten komen. Het gaat immers om een boete. Als het OM eraan te pas moet komen, zal men daar uiteraard willen dat er aan het opleggen van de boete een helder onderzoek ten grondslag ligt. Mevrouw Straus stemt echter niet mee met moties van de PVV waarin ertoe wordt opgeroepen dat altijd aangifte wordt gedaan bij ernstige incidenten met mishandeling of bedreiging. Dan is de VVD niet thuis. Nu heeft die fractie het ineens met veel kabaal over tuigleerlingen en vindt ze dat de ouders een boete moeten krijgen. Volgens mij gaat de VVD-fractie voor de bühne een beetje aan de haal met PVV-moties. Mevrouw Straus erkent dus dat er leerlingen zijn met dit soort ernstige problemen, waarover ook de PVV het heeft. Deze leerlingen mogen van haar heel even naar de rebound, maar daarna mogen ze weer terug. Voor de rebound als definitieve voorziening geeft mevrouw Straus namelijk weer niet thuis.

Mevrouw Straus (VVD): Ik heb in deze casus, en specifiek in dit persbericht, het woord «tuigleerlingen» gebruikt, omdat dat de categorie leerlingen is waarover ik het heb. Stel dat ik het had gehad over «probleemjongeren», wat wellicht de nettere variant van «tuigleerlingen» is. Daarmee zou ik echter ook een groep jongeren aanduiden waarover ik het in dit verband helemaal niet heb. Onder «probleemjongeren» vallen namelijk ook de kinderen die op een andere manier problemen hebben en voor wie gewoon moet worden gezorgd. Het gaat mij hierbij echter om leerlingen die daadwerkelijk moeten worden overgeplaatst omdat ze zich op school misdragen hebben. Het gaat mij om leerlingen van wie de ouders bij de overplaatsing niet thuis geven.

De heer Beertema vraagt waarom de VVD-fractie niet meestemt met moties van de PVV. Dat doen we omdat de tekst van die moties niet altijd helemaal aansluit bij wat wij beogen. Soms is er ook geen dekking voor maatregelen die worden voorgesteld. In het debat over de begroting heb ik met de heer Beertema gewisseld dat ook mijn fractie verwacht dat de docenten over wie de heer Beertema toen sprak, aangifte hebben gedaan. Ik heb gezegd dat ook wij dit een zorgelijke situatie vonden. Ik heb ook gezegd dat wij toen ook de vraag hebben gesteld waar de ouders in dit verhaal waren. In de motie stelde de heer Beertema concreet voor om de rebound permanent te maken. Daarbij was geen financiële dekking geleverd. Als er geen financiële dekking is, kunnen wij de motie niet steunen.

De heer Beertema (PVV): Mevrouw Straus heeft het over probleemjongeren die zij hier niet bij wil betrekken. Alsof de PVV dat wel zou willen! Natuurlijk willen we dat niet! In die zin van het woord viel 75% van de leerlingen met wie ik jarenlang heb gewerkt onder het begrip «probleemjongere». We wisten niet beter. Natuurlijk ga je met die leerlingen aan de slag. Ik heb het heel zorgvuldig gehad over precies dezelfde categorie leerlingen als waarover mevrouw Straus het nu heeft. Ze wil daar op de een of andere manier toch afstand van nemen, wat niet lukt. Wie moet de boetes die zij voorstelt, gaan uitdelen? De school kan dat niet doen. Het Openbaar Ministerie zal daaraan te pas moeten komen, maar van mevrouw Straus hoeven de scholen nog steeds niet te worden verplicht om aangifte te doen bij behoorlijke overtredingen van de wet. Ik kan dat niet rijmen.

Mevrouw Straus (VVD): Wij willen graag dat het geven van boetes aan het palet van de mogelijkheden van de leerplichtambtenaar wordt toegevoegd. Dit hoeft niet altijd in het strafrechtelijke circuit te gebeuren, het kan ook civielrechtelijk. Ik noemde zojuist de boete voor het drinken van alcohol op straat. Die boete, op grond van de Drank- en Horecawet, wordt ook civielrechtelijk opgelegd. Ik wil helemaal niet zeggen dat ik precies weet hoe dit uiteindelijk zal moeten worden uitgevoerd. Ik heb alleen maar gezien dat deze sanctiemaatregel ontbreekt in het palet aan maatregelen dat momenteel beschikbaar is om deze ouders aan te spreken. Ik wil ouders aanspreken op het nemen van hun verantwoordelijkheid.

Mevrouw Ypma (PvdA): Voorzitter. Morgen is een spannende dag voor mijn dochters. Floor, van 8, heeft haar eerste proefwerk geschiedenis. Men kan mij nu alles vragen over de ijstijd en de prehistorie. Ik zit weer helemaal in die stof. Mijn andere dochter heeft morgen het kabouterfeest. Ik mag, met een puntmuts op, de juf helpen om dat feest tot een succes te maken. Ik geniet als ouder volop van mijn betrokkenheid bij de school van mijn kinderen.

Voor de meeste ouders zijn dit de twee meest gebruikelijke vormen van ouderbetrokkenheid. Het gaat om ouderbetrokkenheid en het begeleiden van het huiswerk. Ouders moeten vanaf het eerste moment gesprekspartner zijn, in plaats van pas als het mis gaat. Als je vanaf het begin gesprekspartner bent, ben je ook trots op de leuke dingen van je kind. Verder helpen ouders bij het organiseren van de activiteiten van de school. Dan zijn er nog heel veel duizendpoten, zoals de voorzitter van de ondernemingsraad vaak is. Daar wordt soms bijna net zo lang als in de Kamer vergaderd. Hulde aan die duizendpoten op de scholen en aan alle ouders die op hun manier betrokken zijn bij het onderwijs van hun kind. Hulde ook voor de scholen die ouders graag bij het onderwijs betrekken. Als de school en de ouders samenwerken, worden de leerprestaties van kinderen bevorderd, en daar gaat het ons allemaal om. Want ouderbetrokkenheid is geen doel, maar een middel om kinderen beter onderwijs te bieden en beter te laten leren.

De Partij van de Arbeid vindt het leren van een kind een verantwoordelijkheid die de ouders en de school delen. Daarom wil mijn fractie graag drie dingen. In de eerste plaats moet het leren communiceren en omgaan met ouders een vast onderdeel worden van de lessen op alle lerarenopleidingen. In de tweede plaats wil de PvdA-fractie dat er meer wordt ingezet op mediation bij conflicten. In de derde plaats moeten ook ouders van mbo-leerlingen meer bij het onderwijs worden betrokken.

Lesgeven is een vak. Ouders moeten daarom de docent serieus nemen. Ouders kennen hun kind echter het beste. Daarom moeten ook docenten ouders serieus nemen. Niet alle ouders zijn automatisch betrokken. Soms moet er voor die betrokkenheid meer moeite worden gedaan. Andere ouders moet je juist weer wat afremmen. Op veel lerarenopleidingen wordt hieraan geen aandacht besteed. Op sommige pabo's wordt hieraan wel aandacht besteed bij het vak «communiceren bij ouders», maar op andere pabo's wordt dat vak «omgaan met lastige ouders» genoemd. De Partij van de Arbeid wil graag inzetten op een vaste plek in de curricula van alle lerarenopleidingen voor het betrekken van ouders bij de school. Daarbij kunnen opleidingen uiteraard de best practices van elkaar overnemen.

Ouderbetrokkenheid is een gedeelde verantwoordelijkheid van ouders en school. Het is nodig dat scholen minder vanuit hun eigen referentiekader denken en niet meer eenzijdig informatie zenden. Het is nodig dat zij het contact met ouders wederzijds maken.

Helaas loopt het soms mis: na een overleg is er nog een verschil van mening. Uit de evaluatie van de klachtenregeling blijkt dat het leereffect ontbreekt en dat conflicten zich verharden tijdens de klachtenprocedure. Overigens is het dan vaak ook al te laat, want het kind is dan al van school af. Bovendien zien ouders de klachtencommissies niet als een onafhankelijke partij. De Partij van de Arbeid vindt het niet wenselijk dat de afhandeling van klachten verder wordt gejuridiseerd en wil graag dat er meer mediation wordt ingezet. Hoe kan de Staatssecretaris dit bevorderen?

In de derde plaats is ouderbetrokkenheid niet alleen belangrijk voor de leerprestaties van het kind maar ook voor het voorkomen van spijbelen en schooluitval.

De heer Beertema (PVV): Ik wilde mijn vervolginterruptie nog even opsparen, maar ik houd het echt niet. Mevrouw Ypma vertelde net een heel mooi verhaal over de betrokkenheid die alle ouders wordt gegund op de school van haar eigen kinderen. Ik ken dat soort verhalen van talloze scholen, van alle scholen waarmee ik te maken heb. Welk probleem met ouderbetrokkenheid doet zich op dit moment voor? Natuurlijk, hier en daar zal een conflict zich verharden. Zelfs in elk bedrijf komt dat voor. Mevrouw Ypma moet het met me eens zijn dat we een heleboel gaan optuigen voor een probleem dat er nauwelijks is. Er zijn medezeggenschapsraden en oudergeledingen die zich hiermee bezighouden. Elke goede juf en meester en vooral elke schoolleider is allang overtuigd en heeft ook de competenties om met ouders te communiceren. Natuurlijk, voor een enkeling geldt dit niet, maar moeten we in Den Haag dit hele instrumentarium loslaten op een probleem dat er niet is?

Mevrouw Ypma (PvdA): Er zijn veel ouders die zich machteloos voelen als ze een conflict hebben met de school. Het is zeer in het belang van ieder kind als ouders en school samen optrekken. Daar worden de kinderen beter van. Daar doen zowel de ouders als de school het ook samen voor. De opvatting dat het kind niet de dupe mag worden, biedt een basis voor een constructieve samenwerking. Helaas blijkt uit allerlei klachten – de heer Beertema heeft kennelijk een andere mailbox dan ik – dat er regelmatig iets misgaat. Het is goed dat we hier in Den Haag daarvoor aandacht hebben en dat dat soort signalen uit de samenleving hier doorkomen. Het gaat om signalen van beide kanten: signalen zowel uit het onderwijs, dat het soms lastig vindt, als van ouders, die het soms lastig vinden. Het is goed dat we vandaag hierover spreken.

De heer Beertema (PVV): Mijn mailbox is inderdaad een andere. Ik ontvang nogal wat mails van meesters en juffen die de wanhoop nabij zijn vanwege de overmatige betrokkenheid van ouders, waar ze bijna niet onderuit kunnen. Ook dat zijn problemen. Nogmaals, we gaan hier iets optuigen voor iets wat er niet is. Dat is mijn grote probleem.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik hoorde geen vraag en ga dus graag verder.

Daarnaast is ouderbetrokkenheid dus ook belangrijk voor het tegengaan van spijbelen en schooluitval. Dat geldt des te meer voor het mbo, waar nog winst valt te behalen wat betreft de ouderbetrokkenheid. Hoewel mbo-leerlingen vaak al meerderjarig zijn, zijn hun ouders nog wel geïnteresseerd in het onderwijs van hun kind en voelen ze zich daarvoor verantwoordelijk. Vaak hebben deze studenten nog structuur nodig en worden ouders in een zeer laat stadium geïnformeerd over ongeoorloofd verzuim, terwijl ze een waardevolle rol kunnen spelen als ze tijdig worden geïnformeerd. Met name bij de opleidingskeuze en bij schooluitval zouden ouders meer betrokken kunnen worden in het mbo. De Partij van de Arbeid vindt dat ouders over alle aspecten van de opleiding van hun kind moeten worden geïnformeerd.

Ik heb ten slotte nog één vraag aan de Staatssecretaris. Ouderorganisaties zijn erg belangrijk in de ondersteuning. We hebben daarom gezegd dat we het ondersteunen van medezeggenschap en de ouderlijn 5010 heel belangrijk vinden. Eerder dit jaar heeft de Partij van de Arbeid een motie (33 650, nr. 13) ingediend om te komen tot één centrale ouderorganisatie en daarvoor structureel 1 miljoen euro vrij te maken. Ik vraag de Staatssecretaris naar de voortgang van het samengaan van de ouderorganisaties.

De heer Van Meenen (D66): Ik heb nog een vraag over die ouderbetrokkenheid in het mbo. We hebben inderdaad kunnen lezen dat die daar minder is dan bij andere onderwijssoorten. Dat lijkt me redelijk begrijpelijk, omdat die leerlingen veelal al volwassen zijn, zoals mevrouw Ypma ook al zei. Alleen al om die reden moet er enige terughoudendheid zijn, want het is de instelling niet eens toegestaan om zonder toestemming van de student zelf de ouders te informeren. Desalniettemin hebben ouders hun belangstelling. Dat is altijd goed. Maar wat is nu concreet het idee om die ouderbetrokkenheid te bevorderen?

Mevrouw Ypma (PvdA): Dat is een goede vraag. Ik vraag aandacht voor dit probleem. Mijn collega Metin Çelik heeft op 2 februari 2011 een motie (32 356, nr. 15) ingediend waarin wordt geconstateerd dat het niet gebruikelijk is om ouders bij schoolverzuim te betrekken als jongeren 18 jaar of ouder zijn en waarin de regering wordt verzocht om er bij scholen op aan te dringen dat aan ouders en verzorgers binnen 24 uur een melding wordt gedaan als hun kind zonder opgaaf van redenen niet op school is verschenen. Ik ben benieuwd hoe de regering uitvoering heeft gegeven aan die motie.

De heer Van Meenen (D66): Ik ook, maar ik schat in dat ze er geen uitvoering aan heeft gegeven.

Mevrouw Ypma (PvdA): Wat een vertrouwen weer van mijn collega Van Meenen in onze regering! Ik heb dat vertrouwen wel. Ik ben er dus erg benieuwd naar.

De heer Van Meenen (D66): Dat heeft niets met vertrouwen te maken. Het heeft te maken met het feit dat het volgens mij wettelijk niet kan, maar dat zullen we straks wel horen van de Staatssecretaris.

De voorzitter: Voordat zich een hele discussie op dit punt gaat ontspinnen, breek ik dit af. U was toch aan het eind van uw betoog, mevrouw Ypma? Dan geef ik nu het woord aan de heer Rog van het CDA.

De heer Rog (CDA): Voorzitter. Ouderbetrokkenheid staat volop op de kaart. Dat is goed, omdat het onderwijs daarbij gebaat is. Het is ook goed om te zien dat ondanks de stijging van het aantal scholen dat met een klacht van ouders te maken krijgt, de klachtencommissies maar ook de klachtenregelingen op scholen over het algemeen goed werken. Dat is goed nieuws. Ik maak de Staatssecretaris maar eens een compliment. Nadat we hem deze week op diverse punten wat kritischer hebben bejegend, is het wel goed om dat te doen. De Staatssecretaris laat zich niet verleiden in zijn brief om het inspectietoezicht verder op te tuigen. Hulde, ga zo door! Het is goed dat de Staatssecretaris aangeeft dat het vóórkomen van klachten van ouders onderdeel kan zijn van het risicogerichte toezicht van de inspectie. Het is ook goed dat hij de inspectie vraagt om handhavend op te treden als die klachten er zijn. Nogmaals, ga zo door.

Het CDA steunt dat de aandacht voor ouderbetrokkenheid onderdeel wordt van het curriculum van de lerarenopleidingen. Dat is van belang omdat die ouderbetrokkenheid er op alle niveaus moet zijn. Overigens hebben we het hier steeds over het funderend onderwijs. We hebben het net al even over het mbo gehad. Ik vind het goed om te delen dat ik onlangs in Zeeland was – ik kom daar overigens vaker, want ik mag daarvan de regiovertegenwoordiger zijn in onze fractie – en wel op de Hogeschool Zeeland. Ik moest daar om 18.00 uur de deur uit, want de leraren met wie ik een gesprek had, hadden een heuse ouderavond. Een ouderavond op de Hogeschool Zeeland: ouderbetrokkenheid hoeft dus niet per se te stoppen bij het funderend onderwijs. Het zijn initiatieven uit de samenleving zelf. Die steunen we van harte.

Ik heb één kritisch punt. We begrijpen niets van de keuze van de Staatssecretaris om de overheid, via de VNG en weer nieuwe verbanden, in positie te brengen bij het nader uitwerken van de ouderbetrokkenheid. Volgens ons is ouderbetrokkenheid echt iets van de ouders en de school, van de schoolleiders en de leraren. Als daar de behoefte bestaat om de ouderbetrokkenheid te versterken, dan zouden we die scholen een steun in de rug moeten geven en het als overheid niet zelf naar ons toe moeten trekken. In dat licht krijg ik hierop graag een reflectie van de Staatssecretaris. Zouden we misschien toch niet meer moeten bekijken hoe we de ouderorganisaties kunnen steunen in plaats van het als overheid naar ons toe te trekken?

De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. Ik moet denken aan mijn eigen ouderbetrokkenheid: ik ben lang geleden nog timmervader geweest. Ik weet niet of dat het beste voorbeeld van ouderbetrokkenheid was. Er zijn geen gewonden bij gevallen, maar of de kinderen echt hebben leren timmeren, dat moet je je wel ernstig afvragen. Om het goed te maken, ben ik ook nog een aantal jaren voorzitter van een mr geweest.

Geheel in tegenstelling tot wat voor mij gebruikelijk is, vind ik dat dit een onderwerp is waarover vanuit Den Haag niet zo heel veel te zeggen is. Dit onderwerp speelt zich vooral op de scholen af. We moeten ons met name de vraag stellen of we hier iets doen wat in de weg staat dat die betrokkenheid wordt bevorderd. Ik kan dat eigenlijk niet zo heel goed vinden. Je kunt ook zeggen: die wereldvrede komt ook maar niet, en wat kunnen wij hier doen om dat te bevorderen? Ook dat is best een lastig onderwerp. Zo is het, denk ik, ook met ouderbetrokkenheid. We kunnen hier allemaal een oproep doen dat het vooral goed moet worden ingezet – dat doen we hier allemaal – maar ik heb heel weinig behoefte aan regels, nieuwe wetten, boetes of weet ik wat.

Ik wil voor één ding wat aandacht vragen. Er hebben mij berichten bereikt, en ik ken dat ook uit eigen ervaring, dat er nogal wat – ik zal het nog niet «een woud» noemen – verschillende klachtencommissies zijn. Volgens mij geldt dat ook voor geschillencommissies. Het is cruciaal dat daar het werk goed gebeurt. Soms kan een behandeling daar het probleem vergroten in plaats van verkleinen, zo is ook mijn eigen ervaring. Ik vraag de Staatssecretaris om ons een overzicht te sturen van de huidige situatie. Heeft hij daar ook een gedachte bij? Mijn gedachte is dat we moeten bekijken of we niet naar één landelijke klachtencommissie voor het hele onderwijs moeten in plaats van de warboel aan allerlei klachtencommissies die langs denominaties zijn georganiseerd. Ik zeg niet dat dit meteen moet gebeuren en ik vind het ook te ingewikkeld om het hier nu even helemaal uit te werken, maar ik wil er graag een keer verder over spreken naar aanleiding van een brief en een overzicht.

Mevrouw Ypma (PvdA): De heer Van Meenen vraagt terecht naar één klachtencommissie, maar is hij het ook met mij eens dat je eigenlijk al daarvoor moet zitten en dat je dus veel meer met mediation zou moeten doen in plaats van die juridisering via de klachtencommissie?

De heer Van Meenen (D66): Ja, dat kan goed werken, hoewel ik ook mediations heb meegemaakt waaraan ik liever niet terugdenk. Ik vind dit typisch iets wat erg afhankelijk is van de aard van de klacht. Verder staat niets de klachtencommissie, de school of de ouders in de weg om die weg te kiezen. Ook hiervoor geldt: als het nuttig is, doe het dan vooral. En: als u daarbij problemen ondervindt die wij hier kunnen oplossen, dan hoor ik het graag. Ik heb ze echter niet gehoord. Normaal gesproken, bij bijna alle andere AO's, word je overstroomd met allerlei goede adviezen om dingen te doen of te regelen, maar bij dit AO is het althans in mijn postbus betrekkelijk stil gebleven. Ja, ik ben geëmancipeerd, maar mevrouw Ypma natuurlijk ook.

Staatssecretaris Dekker: Voorzitter. Ik ben het voor een heel groot deel eens met de opvatting van de heer Van Meenen dat dit misschien een thema is dat je niet moet gaan optuigen met formele programma's, regels en dergelijke. Toch is goede ouderbetrokkenheid misschien wel een van de belangrijkste succesfactoren voor hoe een kind het op school doet en voor hoe hij leert en hoe hij zich voelt. Misschien is de reden waarom we er niet zo vreselijk veel aan hoeven te doen, het feit dat heel veel leraren en ouders dat zelf gelukkig ook weten. Uit alle onderzoeken blijkt dat leerlingen beter leren als ouders geïnteresseerd zijn en ook zelf betrokken zijn bij de school. Het grootste effect heeft overigens de betrokkenheid thuis. Het is heel goed als ouders op school wat handjes toesteken en het werk soms wat verlichten met vrijwilligerswerk, maar het gaat vooral om het thuis praten met de kinderen, het begeleiden bij het huiswerk, het meedenken over de volgende stap, over de vervolgschool, en soms ook het stellen van normen ten aanzien van bijvoorbeeld pesten of juist het bieden van een gewillig oor als het kind even in de knel zit. Ik voeg daaraan nog toe: strenge ouders ten behoeve van het tegengaan van verzuim. De rol van de ouders thuis is dus heel belangrijk.

Hiermee kom ik bij de eerste vraag, de vraag van de heer Beertema: waar eindigt de verantwoordelijkheid van de ouders en waar begint de verantwoordelijkheid van de school? Het is heel moeilijk om die vraag eenduidig te beantwoorden. Het is evident dat er specifieke ouderverantwoordelijkheden zijn: ervoor zorgen dat de kinderen thuis een goede opvoeding krijgen, dat ze op tijd wakker worden en dat ze een goed ontbijt krijgen voordat ze naar school gaan. Het is ook evident dat sommige verantwoordelijkheden echt alleen van de school zijn: ervoor zorgen dat de school een veilige omgeving is voor het kind dat daar wordt achtergelaten, en dat het onderwijs daar helemaal op orde is, met bevoegde leraren voor de klas en levering van onderwijskwaliteit die voldoet aan het basisniveau. Op het snijvlak zijn er veel gedeelde verantwoordelijkheden. De school heeft de verantwoordelijkheid om een kind stappen te laten zetten in zijn ontwikkeling. School is geen tijdverdrijf; het is wel de bedoeling dat je er wat leert. De ouders hebben daarin echter ook een verantwoordelijkheid. Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld zorg. Als een kind extra zorg nodig heeft, dan ligt er een verantwoordelijkheid voor de school maar evenzogoed voor de ouders. Ik weet niet of we dit allemaal in protocollen moeten vastleggen. Ik zie dat in de praktijk heel veel ouders en scholen hiermee op een goede manier omgaan. In ieder geval blijkt uit de monitor van het SCP dat het belang door alle betrokkenen, ouders en school, wordt onderschreven.

Kan het dan niet beter? Ja, het kan zeker beter, op plekken. Het blijkt dat heldere communicatie enorm belangrijk is. Er moeten goede afspraken worden gemaakt tussen de school en de ouders. Er moet helder worden uitgesproken wat de verwachtingen en verantwoordelijkheden zijn, zodat het op het niveau van de school helder is wat wordt verwacht van ouders die hun kinderen daarnaartoe brengen en wat van de school kan worden verwacht, wat van instelling tot instelling verschilt. Scholen kunnen daarin ook het verschil maken. Aan de ene kant zijn scholen daarin aan zet. Ze hebben de verantwoordelijkheid om het actief op te pakken, om aandacht voor ouders te hebben. Ze moeten dat op een constructieve manier doen en luisteren naar de wensen en soms de kritiek van ouders. Ze moeten ouders aanspreken op hun verantwoordelijkheid. Aan de andere kant is er die verantwoordelijkheid van de ouders. De school is niet een plek waar je de kinderen om 8.30 uur afgeeft, waar het allemaal verder wel zal zijn geregeld en waar je ze om 15.00 uur weer kunt ophalen. Belangrijk is ook een bepaalde interesse voor wat daar gebeurt en een luisterend oor als de leraar zegt dat het niet goed gaat met zoon of dochter. Scholen en ouders zijn dus natuurlijke partners van elkaar.

Dat leidt niet alleen tot een goede sfeer, maar ook tot concrete resultaten. We zien dat de leerprestaties erbij gebaat zijn. Er is een heel mooie school in Schiedam: De Taaltuin. Dat is een typische zwarte school. Juist door ouders meer te betrekken bij het onderwijs en hun ook thuis een rol te geven in het inhalen van taalachterstanden, slaagt deze school erin om fantastische resultaten neer te zetten. Dit is een van de goede voorbeelden die recentelijk werden gedeeld op een van de bijeenkomsten die we hebben georganiseerd om scholen en ouders die actief zijn in mr'en en ouderraden, in staat te stellen om van elkaar te leren, om ervaringen te delen over wat werkt en over ideeën, en zo stappen vooruit te zetten.

Welke rol is er dan voor de overheid weggelegd? Die rol is niet: iets helemaal optuigen. Het is misschien het stimuleren en uitdragen van het belang van ouderbetrokkenheid, het laten zien dat die werkt en soms het beschikbaar stellen van geld voor onderzoek naar ouderbetrokkenheid. Dat laatste doen we bijvoorbeeld met het NRO, dat onderzoekt wat de effectiviteit van ouderbetrokkenheid is en in hoeverre die leidt tot betere schoolprestaties. Beleid is niet alleen maar wetten en regels maken en handhaven en dat soort dingen. Dat moet overigens soms wel gebeuren. Soms is dat nodig en soms werkt dat ook. Echter, soms gebruik je ook zachtere sturing. Dit zijn vormen daarvan. Ik was laatst bij iemand, een bestuurder in de provincie, die een mooie uitspraak deed: een van mijn belangrijkste beleidsinstrumenten is een kopje koffie om ervoor te zorgen dat mensen met elkaar in gesprek gaan en een stap verder zetten. Op het soort bijeenkomsten dat ik zojuist noemde, schenken we meerdere kopjes koffie, maar het is wel hetzelfde idee: uitwisseling van ervaringen en bekijken of we daarvan kunnen leren. We geven hiermee overigens tijdelijke impulsen. Het is niet een soort lopend iets. Het traject Ouders en School Samen, dat door mijn voorgangster is ingezet, loopt nu een jaar of twee. We gaan er nog een jaar mee door. Op een gegeven moment kun je dat ook weer afronden, omdat het onderwerp dan op de agenda staat. Dan mag je verwachten dat scholen en ouders het zelf verder oppakken. Wellicht zijn er daarna weer andere thema's waarvan we zeggen: dat gaan we niet oplossen met regels, maar we vragen er wel aandacht voor.

Tot zover een aantal algemene inleidende opmerkingen. Ik zal nu een aantal vragen langslopen.

De heer Beertema (PVV): Ik hoor dat het algemene deel klaar is. Ik wil daarover nog wel een vraag stellen. Voor een heel groot deel zijn we het eens met de Staatssecretaris, maar ik geef hem wel mee dat onze angst er voornamelijk in is gelegen dat hetgeen de overheid doet er ook voor zorgt dat ouders ontzettend achterover gaan leunen. Ik roep de PVV-motie (33 000 VIII, nr. 202) over programma's van voorscholen in herinnering. Er zijn voorscholen die heel nadrukkelijk kiezen voor een systeem waarbij de ouders worden betrokken. Daarbij moeten taakjes, een soort huiswerk, thuis worden uitgevoerd. Dat leidt tot resultaat, veel meer dan als er alleen een-op-een met het kind wordt gewerkt. Op die manier worden die ouders, die in een enorme achterstandssituatie zitten, ook als het gaat om taal, erbij betrokken. Het was een heel zinnige motie. Deze werd door de onderwijspartij wel maar door bijvoorbeeld de VVD niet ondersteund. Ik verbaas me daarover. Ik verbaas me er niet zozeer over dat die motie niet werd aangenomen, als wel over het feit dat dat idee zo laconiek opzij wordt gezet en dat we maar geld blijven pompen in een voorschool die nergens toe leidt omdat de ouders er niet bij worden betrokken.

De voorzitter: Kunt u iets specifieker zijn over wat u dan als reactie van de Staatssecretaris wilt?

De heer Beertema (PVV): Laat hij nog eens kijken naar dat idee. Op die manier ben je namelijk wel heel nuttig bezig, met heel duidelijke incentives.

Staatssecretaris Dekker: Ik heb die motie niet helder in het vizier en over het stemgedrag van individuele partijen kan ik nog minder zeggen. Ik herken wel het beeld dat de heer Beertema schetst: het helpt enorm, ook in de voorschool, als ouders betrokken zijn bij wat de leerlingen doen. Dat lijkt heel erg op de situatie bij De Taaltuin, waarover ik het net had. Dat is dan een basisschool, maar het idee is hetzelfde. We mogen kinderen echter ook niet de dupe laten worden als ouders zich van hun verantwoordelijkheden onttrekken, wat ook op basisscholen en in het voortgezet onderwijs soms wel gebeurt. Het moet niet voorwaardelijk zijn, waardoor de kinderen geen voorschool of onderwijs zouden krijgen als de ouders niet betrokken zijn. Die balans moeten we zien te houden.

De heer Beertema (PVV): Dat heb ik nooit beweerd.

De voorzitter: Ondertussen heeft de heer Beertema de motie doorgegeven.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik ben het met de Staatssecretaris eens dat wij op dit onderwerp vooral niet in de weg moeten lopen, maar moeten stimuleren en onderzoeken waar het wel kan. Ik ben daarom heel benieuwd naar het gesprek dat de Staatssecretaris vandaag heeft gehad over een coöperatie die wordt opgezet door leerkrachten en ouders vanuit dorpen. Dat is een mooi initiatief van onderop. De Staatssecretaris heeft tijdens de begrotingsbehandeling aangegeven dat er een minimumaantal kinderen moet zijn en dat de financiering in orde moet zijn. Het gaat om een coöperatie, van onderop, die voor zeven scholen wordt opgezet. Ik hoop dat de Staatssecretaris mij een positief signaal kan geven of en zo ja, hoe hij ruimte kan bieden aan dat soort mooie initiatieven van onderop, zodat wij in ieder geval niet in de weg lopen.

Staatssecretaris Dekker: Het is wel een uitstapje naar een heel ander onderwerp. Het gaat over kleine scholen. Ik heb vanochtend inderdaad een gesprek gehad. Er waren overigens geen leraren bij; er zaten geen scholen aan tafel. Misschien zaten er ouders bij, maar gezien de leeftijd van degenen die tegenover mij zaten, denk ik dat zij de fase van jonge kinderen op de basisschool inmiddels achter zich hebben gelaten. Ik heb steeds gezegd dat ik een groot voorstander ben van initiatieven en vormen van samenwerking die leiden tot toekomstbestendige scholen. Ik zet echter serieuze vraagtekens bij de haalbaarheid van dit plan. Dat heb ik ook meegegeven aan degenen die bij het gesprek aan tafel zaten. Een idee was bijvoorbeeld om een school weer open te stellen die inmiddels enkele maanden dicht is, waaraan overigens een heel zorgvuldig proces vooraf is gegaan, waarover ook de gemeenteraad zich heeft uitgesproken en waarbij ouders in de mr heel goed betrokken zijn geweest ...

De voorzitter: Mag ik u toch even onderbreken? U gaat nu erg ver in op een werkbezoek waarvan de andere leden van de commissie niet op de hoogte zijn. Misschien weet mevrouw Ypma waarover het precies gaat, maar de rest niet. Ik vraag u om het kort te houden, zodat wij verder kunnen gaan met de beantwoording van de vragen.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik begrijp uw verwarring, voorzitter...

De voorzitter: Het is niet mijn persoon en mijn verwarring. Ik constateer dat het onderwerp buiten de orde van de vergadering is en dat het gaat over een gebeurtenis waarbij de anderen niet aanwezig waren. Ik stel dan ook voor dat wij het heel kort houden, want het is echt buiten de orde van dit overleg over ouderbetrokkenheid.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik begrijp uw verwarring, maar misschien mag ik het in één zin toelichten. Wij hebben er tijdens de begrotingsbehandeling uitgebreid over gesproken; vandaar dat ik er nu op doorvraag. Er werd toen verwezen naar het gesprek van vandaag. Het gaat om een initiatief van onderop van ouders die de laatste school in hun dorp willen openhouden. Het gaat niet alleen over de school waarover de Staatssecretaris spreekt, maar ook over zes andere bestaande scholen. Ouders willen die graag openhouden en hebben daarvoor een coöperatie opgericht. Ik hoop dat de Staatssecretaris daadwerkelijk doet wat hij hier uitlegt en ruimte biedt voor dit soort mooie initiatieven van onderop van ouders.

Staatssecretaris Dekker: Het spijt mij als ik te veel uitweidde, maar dat was wel in reactie op een vraag die mij werd gesteld. Ik kijk altijd met een gezonde blik naar dit soort dingen, maar ik kijk ook naar de haalbaarheid ervan. Ik zet serieuze vraagtekens bij dit plan. Ik heb tegen de initiatiefnemers gezegd dat ik er nog schriftelijk op zal terugkomen, maar ik vind dat wij ook moeten bekijken of het plan reëel is. Plannen van onderop zijn mooi, maar ze moeten wel haalbaar zijn.

Ik wil graag iets zeggen over de regionale ondersteuning, want die speelt een belangrijke rol in onze aanpak. De heer Rog vraagt wat de rol van gemeenten of van de VNG hierin is. Ik denk dat die rol vergelijkbaar kan zijn met onze rol. Er zijn heel veel lokale initiatieven, soms ook gefinancierd of gestimuleerd door de gemeente, die netwerken op gang brengen en die scholen in staat stellen om ouders erbij te betrekken. Doorgaans zijn scholen er zeer positief over. Het zijn namelijk geen verplichte trajecten, maar dingen die mogelijk worden gemaakt. De Lokale Educatieve Agenda, die een wettelijke grondslag heeft, is juist bedoeld om initiatieven te ontplooien op het snijvlak van de gemeenschap, het onderwijs en de ouders. Het is op zichzelf goed als ook gemeenten, wethouders en gemeenteraden daarover nadenken.

Mevrouw Straus vroeg naar concrete doelen. Een concrete doelstelling is dat er op alle scholen een gezonde verhouding is tussen de ouders en de school en dat daaraan constant wordt gewerkt. Wij moeten nu geen kwantificeerbare, afrekenbare of meetbare doelen meegeven. Het gaat om relatief kleine projecten die met weinig geld stimulerend moeten zijn en waarvan het onderwijs en de ouders heel goed weten wat wij ermee beogen.

Mevrouw Straus heeft gevraagd of er op de pabo aandacht is voor communicatie tussen scholen en ouders als onderdeel van de opleiding. Het lijkt mij heel goed als pabo's daaraan aandacht besteden. In de huidige bekwaamheidseisen komt het contact met ouders al heel expliciet voor en terug. Het gaat om de interactie met de ouders over alle aspecten, bijvoorbeeld persoonlijk welbevinden, zorg en leerresultaten. Alle leraren moeten voldoen aan die bekwaamheidseisen, die in die zin dan ook richtinggevend zijn voor het curriculum van lerarenopleidingen. Ik zie overigens dat heel enthousiaste pabo's en lerarenopleidingen hier zelfs heel ver in gaan. Dat juich ik alleen maar toe.

Mevrouw Ypma (PvdA): Is de Staatssecretaris bereid ons een brief te sturen waarin wordt aangegeven op welke opleidingen dit al wel gebeurt en op welke opleidingen dit nog niet gebeurt?

Staatssecretaris Dekker: Ik kan het in ieder geval inventariseren bij de pabo's.

Mevrouw Ypma (PvdA): Dank u wel.

Staatssecretaris Dekker: Er zijn vragen gesteld over ouderbetrokkenheid, niet alleen op de basisschool als de kinderen jong zijn of in het voortgezet onderwijs als ze iets ouder zijn, maar ook daarna, in het mbo en wat mij betreft ook in het hbo. Ook daar zie je steeds meer initiatieven. De MBO Raad is daarbij betrokken. Wij hebben een aantal pilots lopen, met name op het gebied van loopbaanontwikkeling en ouderbetrokkenheid. Die pilots worden nu voorbereid en zijn gericht op het vergroten van de ouderbetrokkenheid. De heer Van Meenen wijst terecht op een aantal formele belemmeringen. Meerderjarige kinderen moeten expliciet toestemming verlenen voor het benaderen van hun ouders. Overigens wordt erover nagedacht hoe je op een pragmatische manier daarmee kunt omgaan. Je kunt bijvoorbeeld bij de start van een opleiding goede afspraken maken met studenten, die dan vaak nog minderjarig zijn, en met ouders over de manier waarop invulling wordt gegeven aan de ouderbetrokkenheid.

Wat doe je als ouders zich volledig aan hun verantwoordelijkheid onttrekken, zeker wanneer het gaat om kinderen die ontsporen? Dan hebben wij het soms over probleemleerlingen. De aard van die problemen kan enorm uiteenlopen. Mevrouw Straus vraagt welke middelen er zijn om de ouders erbij te betrekken. Het is belangrijk om aan te geven dat het niet om een eenduidige groep gaat. Soms gaat het om kinderen die ontsporen, maar doen de ouders echt alles om die kinderen in het gareel te houden. Een andere keer gaat het om kinderen die in de problemen raken, misschien wel door het gedrag van ouders of door de afwezigheid van ouders. Ouders zijn ook niet altijd in het vizier; kijk naar de problematiek die optreedt in grote scholen. Dan moeten wij bekijken wat effectief is en wat werkt. Dat is in sommige gevallen maatwerk.

Kan er niet worden gewerkt met boetes richting ouders, bijvoorbeeld als zij niet meewerken aan de herplaatsing van hun kinderen op een andere school? Voor dat geval biedt de Leerplichtwet handvatten, want daarin staat dat ouders ervoor moeten zorgen dat hun minderjarige kinderen op school zitten. Het is een verantwoordelijkheid van wethouders en gemeenten om daarbovenop te zitten. Hoe meer je er bovenop zit, hoe effectiever het in mijn ogen is. Door bovenop spijbelen te zitten, door direct in te grijpen als problemen zich voordoen, kun je vaak heel veel meer ellende voorkomen zoals langdurige schooluitval of in het ergste geval criminaliteit.

Kun je geen boetes opleggen als die kinderen onverhoopt naar een rebound- of een crisisvoorziening moeten? Dit vind ik iets ingewikkelder, omdat boetes niet worden opgelegd door scholen, maar door het Openbaar Ministerie en uiteindelijk door een rechter. De leerplichtambtenaar en de school hebben in die zin slechts een signaleringsfunctie. Leerplichtambtenaren zijn bijzondere opsporingsambtenaren. Zij kunnen weliswaar processen-verbaal uitschrijven, maar de vervolging en de oplegging van geldboetes moeten via de strafrechtelijke lijn verlopen. Ik moet echt even wat dieper hierin duiken en bekijken wat er precies speelt. Ik wil dat op zich verkennen en er schriftelijk op terugkomen, maar er zitten wel een hoop juridische haken en ogen aan.

Luisterend naar de invulling van het betoog van mevrouw Straus, denk ik overigens dat het in een aantal gevallen heel wel mogelijk is om het strafrecht in te zetten. Gaat het om wapenbezit op scholen of aanranding op toiletten, dan vind ik dat die kinderen niet naar een reboundvoorziening moeten, maar naar de gevangenis. Gaan ze niet naar de gevangenis, dan moet er misschien een boete worden opgelegd. Dan zit je weer in het strafrechtelijke traject en kan daarin worden voorzien. Treed je buiten dat strafrechtelijke traject, dan wordt het ingewikkeld met boetes. Dan heb je altijd de bewijsvraag en zware procedures van bezwaar en beroep. Ik geef wat schoten voor de boeg. Ik wil dat verkennen, maar het is een ingewikkeld traject.

Mevrouw Straus (VVD): Ik begrijp heel goed dat het een ingewikkeld traject is. Het is voor ons ook heel ingewikkeld om in drie minuten te vertellen wat je precies wilt en dat kan natuurlijk ook helemaal niet. Mijn verzoek was inderdaad: verken deze optie, ga ermee aan de slag en bekijk of je er iets mee kunt doen. Het gaat mij er niet om, tekort te doen aan alle goede inzet van welwillende ouders. Het gaat mij er niet om, tekort te doen aan alle goedwillende inzet van leerplichtambtenaren, want zij doen goed werk. Het gaat mij er alleen om dat zij proces-verbaal kunnen opmaken. De vraag is of een financiële sanctie mogelijk is. Als de Staatssecretaris wil verkennen of het mogelijk is om die sanctie op de een of andere manier in te brengen, zou ik daar heel blij mee zijn.

Mijn andere vraag ging over de reboundvoorziening. De Staatssecretaris zegt dat je dan geen boete kunt opleggen, maar in dat geval zou het veel meer een soort eigen bijdrage van ouders moeten zijn. Dat is op dat moment de beste optie voor dat kind. Nu wordt het via het samenwerkingsverband geregeld, maar scholen moeten vaak een eigen bijdrage leveren, die behoorlijk in de papieren kan lopen. Ik vind het niet terecht dat een school dan voor de volledige kosten opdraait en de ouders helemaal geen bijdrage leveren. Ik zou graag zien dat de Staatssecretaris met name dat aspect meeneemt in het onderzoek naar de mogelijkheden hiervoor.

Staatssecretaris Dekker: Ik moet dat meenemen als ik naar dit soort zaken kijk. Ik constateer wel dat er afspraken tussen scholen zijn over het geven van een eigen bijdrage bij een reboundvoorziening. Scholen kunnen ook afspreken om dat op een andere manier te doen. Dat is de andere kant van het verhaal waar wij serieus naar moeten kijken. Wij moeten in ieder geval voorzichtig zijn dat in toch wel netelige situaties het een en ander niet leidt tot extreme juridisering op scholen. Ook dat aspect, even los van de haalbaarheid en de juridische houdbaarheid, moeten wij meenemen bij de vraag of dit wenselijk en werkbaar is en of het uiteindelijk leidt tot een betere situatie op scholen. Er zitten allerlei aspecten aan dit vraagstuk. Ik duik er dieper in en kom er schriftelijk op terug.

Wij hadden het over het tegengaan van juridisering. Er zijn ook vragen gesteld over mediation, bijvoorbeeld bij klachtenafhandeling. Ik ben een groot voorstander daarvan. Als twee partijen er samen uit kunnen komen zonder het formele traject te bewandelen, is dat vaak voor alle partijen alleen maar goed. Het voorkomt een hoop kosten en ook een vervelende sfeer die soms kan ontstaan als twee partijen naar de rechter of een geschillencommissie gaan en met advocaten in de arm tegenover elkaar komen te staan.

De procedures voor de klachtenafhandeling zijn in principe ook een verantwoordelijkheid van scholen. Scholen maken er afspraken over. Er loopt nu een aantal pilots om te bekijken of dat niet alleen kan via de formele geschillen- en klachtenregeling, maar bijvoorbeeld ook door vroegtijdig mediation in te zetten.

Mevrouw Ypma (PvdA): Worden wij geïnformeerd over de uitkomst van die pilots?

Staatssecretaris Dekker: Ja, dat loopt mee. U wordt ofwel in de governancebrief in januari dan wel apart over de formele structuren rond medezeggenschap en rond geschillencommissies nog nader geïnformeerd. Ik zeg het uit mijn hoofd, maar bij een van de twee zit het in de planning.

Er zijn vragen gesteld over de ouderorganisatie, ook naar aanleiding van de motie die daarover is ingediend. Drie van de vier ouderorganisaties zijn aan de slag gegaan met het vormen van een centrale ouderorganisatie. Dat is helemaal in de lijn van de motie. Een van de ouderorganisaties heeft uit eigen beweging aangegeven er niet aan mee te willen doen en zelfstandig te blijven. Dat zal dan ook de consequentie hebben dat het zonder overheidssteun is. Wij hebben steeds aangegeven dat er vanaf 1 januari 1 miljoen beschikbaar is voor een goed activiteitenplan. De ouderorganisaties hebben een onafhankelijke kwartiermaker aangesteld die daaraan vorm en inhoud moet geven. Daarbij krijgen ook de activiteiten van het ouderinformatiepunt 5010 een plek.

De heer Van Meenen (D66): Volgens mij is mijn vraag over de klachtencommissies nog niet beantwoord – of ik heb even niet opgelet; dat sluit ik ook niet geheel uit – of er niet tot stroomlijning et cetera kan worden gekomen en of er een bericht over kan komen met een kleine verkenning en een opvatting.

Staatssecretaris Dekker: Voor zover ik weet lopen dergelijke verkenningen. Wellicht mag ik er in dezelfde brief op terugkomen die ik zojuist heb toegezegd aan mevrouw Ypma.

Mevrouw Straus (VVD): Ik heb gevraagd of de Staatssecretaris ons kan informeren over de inspanningen van de MBO Raad om ouderbetrokkenheid op het mbo goed onder de aandacht te brengen bij de leden.

Staatssecretaris Dekker: Naar mijn beste weten – ik moet enigszins voorzichtig zijn met uitspraken over het mbo, omdat de Minister er iets meer bij betrokken is – is de MBO Raad betrokken bij de pilots rond ouderbetrokkenheid en loopbaanoriëntatie voor studenten in het mbo.

Mevrouw Straus (VVD): Kan de Staatssecretaris aan de Minister vragen of zij ons kan informeren, niet alleen over de betrokkenheid, maar ook over welke betrokkenheid dat is en wat er precies in plaatsvindt, en dat zij ons er een brief over stuurt?

Staatssecretaris Dekker: Dat lijkt mij geen probleem.

Mevrouw Ypma (PvdA): Mag ik dan ook nog expliciet vragen of de Minister daarbij de motie van mijn collega Çelik van 2 februari 2011 wil meenemen?

Staatssecretaris Dekker: Ook dat zal ik doorgeven.

De voorzitter: Wij zijn aan het eind gekomen van de beantwoording door de Staatssecretaris in eerste termijn. Ik zie geen enorme animo voor een tweede termijn. Dat betekent dat wij in de eerste termijn veel hebben kunnen uitwisselen en dat de vragen uitputtend zijn beantwoord, waarvoor mijn complimenten. Ik kan nu besluiten met het voorlezen van de toezeggingen.

  • De Staatssecretaris stuurt de Kamer een brief met de inventarisatie van de pabo-opleidingen waar communicatie met ouders een onderdeel van de opleiding is.

  • De Staatssecretaris verkent de mogelijkheden om financiële sancties op te leggen en om een eigen bijdrage voor reboundvoorzieningen te vragen en komt schriftelijk hierop terug.

  • De Kamer wordt per brief geïnformeerd over de uitkomsten van de pilots mediation en de stand van zaken van de klachtencommissies.

  • De Staatssecretaris vraagt de Minister om een brief over de MBO Raad en de ouderbetrokkenheid, waarin ook de verwerking van de motie-Çelik wordt meegenomen.

Wij zijn aan het einde gekomen van dit algemeen overleg over ouderbetrokkenheid. Ik dank de Staatssecretaris en zijn medewerkers, de leden van de commissie en de mensen op de publieke tribune voor hun belangstelling.

Sluiting 14.41 uur.

Naar boven