33 750 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2014

Nr. 116 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 maart 2014

Bij brief van 13 maart 2014 heeft de Commissie voor Veiligheid en Justitie mij gevraagd of de Tweede Kamer juist is geïnformeerd inzake het niet vóórkomen van de naam van een oud-secretaris-generaal van het Ministerie van Veiligheid en Justitie in het kader van het zogenaamde Rolodex-onderzoek.

Naar aanleiding van een getuigenverklaring, afgelegd in de door de Stichting De Roestige Spijker geëntameerde civielrechtelijke voorlopige getuigenverhoren, heb ik desgevraagd in de media aangegeven dat de oud-secretaris-generaal op geen enkele manier is voorgekomen in het Rolodex-onderzoek. De toenmalige Minister van Justitie heeft dit in 2007 in antwoord op schriftelijke vragen ook medegedeeld (Aanhangsel Handelingen II 2006/07, nr. 2109). In mijn brief aan uw Kamer van 3 oktober 2012 (Kamerstuk 33 400 VI, nr. 3) heb ik naar deze antwoorden verwezen.

Het Rolodex-onderzoeksdossier is door het Openbaar Ministerie recent wederom bestudeerd. De voorzitter van het College van procureurs-generaal heeft mij bij ambtsbericht van 24 maart 2014 laten weten, dat opnieuw is vastgesteld dat de oud-secretaris-generaal op geen enkele wijze in dit onderzoek naar voren is gekomen.

Naar aanleiding van eerdergenoemde getuigenverklaring hecht ik eraan in algemene zin een toelichting te geven op de wijze waarop informatie kan worden betrokken in een strafrechtelijk onderzoek. Voorafgaand aan – en ook tijdens – een strafrechtelijk onderzoek kan informatie ter beschikking van de politie komen, die mogelijk voor het onderzoek van belang is. Hieronder valt een breed scala aan informatie die kan variëren van geruchten en bewuste misleidingen tot serieuze aanwijzingen over mogelijke strafbare feiten en daarmee in verband te brengen personen. Voor dergelijke informatie geldt een strikte wettelijke geheimhoudingsplicht voor diegenen die daarover de beschikking hebben of hebben gehad.

Of en in hoeverre dergelijke informatie bruikbaar is in een strafrechtelijk onderzoek, hangt af van de beoordeling van de aard en de betrouwbaarheid daarvan. Die beoordeling geschiedt door de politie onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie. Deze beoordeling kan leiden tot startinformatie die aan de basis staat van een strafrechtelijk onderzoek of die daarin kan worden gevoegd.

Het Rolodex-onderzoek is in augustus 1998 gestart naar aanleiding van een verklaring die door een verdachte van zedenmisdrijven in een ander strafrechtelijk onderzoek was afgelegd. Deze verklaring had geen betrekking op de oud-secretaris-generaal. Ook in de startinformatie die destijds betrokken is in het Rolodex-onderzoek, kwam de naam van de oud-secretaris-generaal niet voor.

Over het Rolodex-onderzoek heeft de toenmalige Minister van Justitie uw Kamer in zijn antwoord op schriftelijke vragen reeds ingelicht (Aanhangsel Handelingen II 2006/07, nr. 2109). Naar aanleiding van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur is op 23 december 2013 een ruime samenvatting en een inventarisatie van het Rolodex-onderzoek openbaar gemaakt. Deze samenvatting en de inventarisatie zijn gepubliceerd op rijksoverheid.nl. Deze stukken voeg ik ter informatie bij deze brief bij1.

Ik hecht er voorts aan te benadrukken dat er over twee hoofdofficieren van justitie die in het Rolodex-onderzoek wel zijn genoemd, geen informatie naar voren is gekomen op grond waarvan een strafrechtelijk (vervolg)onderzoek gerechtvaardigd zou zijn. Beiden zijn dan ook niet als verdachte aangemerkt.

In mijn hiervoor aangehaalde brief van 3 oktober 2012 ben ik ook ingegaan op de rol van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) bij benoemingen van hoge ambtenaren. Zoals gebruikelijk bij dergelijke vertrouwensfuncties is met regelmaat door de AIVD ten aanzien van betrokkene onderzoek gedaan naar de vraag of er bezwaren bestaan tegen de vervulling van zijn functie. Dit is een dynamisch proces. Zo’n onderzoek door de AIVD is bij uitstek geschikt om eventuele aantijgingen te onderzoeken. Ten aanzien van de oud-secretaris-generaal merk ik op dat alle informatie waarover de AIVD beschikte, ook als opvolger van de Binnenlandse veiligheidsdienst, altijd is betrokken en gewogen in de onderzoeken. De AIVD heeft mij bericht dat er nimmer aanleiding is gevonden om een verklaring van geen bezwaar te weigeren of deze te heroverwegen.

Tenslotte deel ik u mede, zoals ik u al eerder berichtte, dat op dit moment onder gezag van het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek gaande is naar aanleiding van een aangifte van strafbare feiten die zouden zijn begaan in Turkije. In het kader van dit strafrechtelijk onderzoek zal alle daarvoor relevante informatie vanzelfsprekend aan de orde komen en worden onderzocht.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven