33 747 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de versterking van het presterend vermogen van de politie

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die dezen zullen zien of horen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te wijzigen in verband met de versterking van het presterend vermogen van de politie;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

De artikelen 126m en 126t worden als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onderdeel c komt te luiden:

  • c. het nummer of een andere aanduiding waarmee de individuele gebruiker van de communicatiedienst wordt geïdentificeerd of de naam en, voor zover bekend, het adres van de gebruiker;

2. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Het bevel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden gegeven na schriftelijke machtiging, op vordering van de officier van justitie te verlenen door de rechter-commissaris. Indien het bevel de naam van de verdachte vermeldt, geldt de machtiging voor alle nummers die gedurende de geldigheidsduur van het bevel bij de verdachte in gebruik zijn. Artikel 126l, vijfde tot en met achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.

B

Na artikel 126nd wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 126nda

  • 1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de opsporingsambtenaar in het belang van het onderzoek van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot beelden gemaakt met vaste camera’s voor de beveiliging van goederen, gebouwen of personen, vorderen deze gegevens te verstrekken.

  • 2. Een vordering als bedoeld in het eerste lid kan niet worden gericht tot de verdachte. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing. De vordering kan geen betrekking hebben op persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven of lidmaatschap van een vakvereniging.

  • 3. De vordering kan mondeling worden gegeven. De vordering bevat een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de gegevens die worden gevorderd en de titel van de vordering. De opsporingsambtenaar stelt de vordering in het geval deze mondeling is gegeven achteraf op schrift en verstrekt deze binnen drie dagen nadat de vordering is gedaan aan degene tot wie de vordering is gericht.

  • 4. De opsporingsambtenaar maakt van de vordering en de verstrekking van gegevens proces-verbaal op, waarin wordt vermeld:

    • a. de titel van de vordering;

    • b. de verstrekte gegevens;

    • c. het misdrijf en indien bekend de naam van de verdachte;

    • d. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, zijn vervuld.

C

Artikel 126zg, tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. het nummer of een andere aanduiding waarmee de individuele gebruiker van de communicatiedienst wordt geïdentificeerd of de naam en, voor zover bekend, het adres van de gebruiker;

D

Artikel 126bb wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onderdeel c, komt te luiden:

  • c. De rechthebbende van een besloten plaats als bedoeld in de artikelen 126g, tweede lid, 126l, tweede lid, 126o, tweede lid, 126s, tweede lid, en 126zd, derde lid.

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in de artikelen 126k, 126n tot en met 126nd, eerste lid, 126ne, 126ng, eerste lid, 126nh,126ni, 126r, 126u tot en met 126ud, eerste lid, 126ue, 126ug, eerste lid, 126 uh, 126ui, 126zd, eerste lid, onderdeel d, 126zh tot en met 126zm en 126zo tot en met 126zs.

ARTIKEL II

Artikel 444, tweede lid, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt te luiden:

De burgemeester kan zich doen vertegenwoordigen door een daartoe door hem aangewezen ambtenaar.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Naar boven