33 713 Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in verband met de invoering van een compartimenteringsreserve (Wet compartimenteringsreserve)

D NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN1

Vastgesteld 3 februari 2015

De memorie van antwoord geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende nadere opmerkingen en het stellen van de volgende nadere vragen.

Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de beantwoording van hun vragen in de memorie van antwoord. Ter voorbereiding van de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel hebben zij nog een aantal vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

In de memorie van antwoord suggereert de regering dat gelet op een passage in de memorie van toelichting bij de Wet werken aan winst belastingplichtigen ermee bekend konden zijn dat er gecompartimenteerd moest worden. De Hoge Raad heeft echter in zijn arrest van 14 juni 2013, nr. 11/04538, BNB 2013/177, beslist dat belastingplichtigen hetgeen in de toelichting was gezegd – ook al hadden ze daar kennis van kunnen nemen – terecht naast zich neer konden leggen (conform de redactie V-N, V-N 2015/3.8). Kan de regering bevestigen dat hieruit volgt dat belastingplichtigen in ieder geval tot het wijzen van dit arrest geen rekening hoefden te houden met compartimentering? De leden van de VVD-fractie sluiten zich aan bij deze vraag.

Verder vragen de leden van de CDA-fractie de regering te bevestigen dat in ieder geval de belastingplichtige van de procedure BNB 2013/177 er terecht van uit is gegaan dat compartimentering niet kon worden voorgeschreven. Acht de regering het met deze leden aannemelijk dat er meer belastingplichtigen waren dan de procederende belastingplichtige die deze opvatting hadden? Welke rechtvaardiging, behalve budgettaire argumenten, bestaat er dan nog volgens de regering voor de materiële terugwerkende kracht van dit wetsvoorstel waardoor deze belastingplichtigen worden getroffen? De leden van de VVD-fractie sluiten zich aan bij deze vraag.

De regering merkt op «dat de materiële terugwerkende kracht naar het zich laat aanzien slechts zal zien op de periode vanaf inwerkingtreding van de Wet werken aan winst» (1 januari 2007). Weliswaar zou het wetsvoorstel volgens de regering «in theorie» ook bij verdere in het verleden gelegen omstandigheden gevolgen kunnen hebben, maar in de praktijk zijn hierover nauwelijks gevallen bekend. Gelet op deze opmerkingen van de regering vragen de leden van de CDA-fractie de regering expliciet toe te zeggen dat de materiële terugwerkende kracht van het wetsvoorstel zich in ieder geval niet verder zal uitstrekken dan tot de inwerkingtreding van de Wet werken aan winst. De leden van de VVD-fractie sluiten zich aan bij deze vraag.

Verder hebben de leden van de CDA-fractie nog een aantal technische vragen.

In haar antwoord op de vraag inzake de Moeder-dochterrichtlijn geeft de regering niet aan hoe zij aankijkt tegen het al dan niet van toepassing zijn van deze richtlijn op de belaste vrijval in plaats van op het voordeel (in het scenario dat het voordeel daadwerkelijk wordt afgeboekt op het belang en dus niet via de fiscale resultatenrekening loopt). Kan de regering bevestigen dat in dat geval de richtlijn van toepassing is?

Uit het antwoord van de regering over art. 28c, vierde lid, vierde volzin kan worden opgemaakt dat de regering kennelijk doorslaggevend acht of het vermogen van het oorspronkelijke belang (middellijk) tot het vermogen van de belastingplichtige blijft behoren. Dit lijkt erop te duiden dat het volgens de regering niet relevant is hoeveel tijd er verstrijkt tussen de opeenvolgende rechtshandelingen (aandelenfusie en juridische fusie). Kan de regering dit bevestigen?

Kan de regering bevestigen dat art. 28c, vierde lid, vierde volzin op zichzelf niet past in een fiscale indeplaatstreding als bedoeld in art. 28c, vierde lid, derde volzin? Ook als het oorspronkelijke belang door het verkregen belang is vervreemd, gaat immers geen claim verloren.

Ten aanzien van het zogenoemde «doorcompartimenteren» merkt de regering op dat op het deel van het toerekenbare dividend dat de (in het voorbeeld) belaste reserve te boven gaat, het na de sfeerovergang geldende regime van toepassing is. In casu zou «het meerdere» dan dus onbelast zijn. Wat is echter de wettelijke grondslag voor deze visie van de regering nu art. 28c, derde lid, aanhef in de geschetste situatie naar de letter ook van toepassing lijkt op het meerdere?

Kan de regering bevestigen dat wanneer het bedrag van de belaste of onbelaste reserve lager is dan het verkregen voordeel, de toevoeging aan de winst van de belaste reserve casu quo de vermindering van de onbelaste reserve ex art. 28c, derde lid, onderdeel b is gemaximeerd tot het bedrag van die reserve?

Kan de regering aangeven of en zo ja, hoe, artikel 28c, derde lid, moet worden toegepast wanneer na een sfeerovergang dividend wordt verkregen dat afkomstig is uit reeds voor de aankoop aanwezige winst, en dit meegekochte dividend conform het arrest van de Hoge Raad van 5 december 1984, BNB 1986/351 van de kostprijs en boekwaarde van het belang moet worden afgeboekt? De praktijk zou ermee gediend zijn als de regering kan bevestigen dat het nieuwe art. 28c, derde lid, niet van toepassing is bij een na sfeerovergang ontvangen meegekocht dividend.

De leden van de commissie zien de beantwoording van voorgaande vragen met belangstelling tegemoet. Zij verzoeken de regering de nadere memorie van antwoord binnen vier weken aan de Eerste Kamer toe te zenden.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Essers

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Van der Linden (CDA), Essers (CDA) (voorzitter), Sylvester (PvdA), Terpstra (CDA), Nagel (50PLUS), Elzinga (SP), Koffeman (PvdD), Reuten (SP), Knip (VVD), Backer (D66), De Boer (GL), Van Boxtel (D66), Bröcker (VVD), Ester (CU), De Grave (VVD) (vice-voorzitter), Hoekstra (CDA), De Lange (OSF), Postema (PvdA), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Vos (GL), Van Beek (PVV), Kok (PVV), Bruijn (VVD), Van Zandbrink (PvdA).

Naar boven