33 713 Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in verband met de invoering van een compartimenteringsreserve (Wet compartimenteringsreserve)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 16 oktober 2013

De vaste commissie voor Financiën belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

Inleiding

1

Compartimentering bij sfeerovergang voor de toepassing van de deelnemingvrijstelling

2

Arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2013

2

Algemene beschrijving van de wettelijke regeling voor de compartimentering

2

Terugwerkende kracht tot en met de datum van het arrest van de Hoge Raad

4

Overig

4

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in verband met de invoering van een compartimenteringsreserve.

De leden van de fractie van de PvdA hebben kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel, en hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de fractie van de PVV hebben kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Daarbij hebben genoemde leden de volgende vragen, aan- en/of opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel. Deze leden hebben naar aanleiding daarvan enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel compartimenteringsreserve. Deze leden vinden het van belang dat inkomsten overeenkomstig de gedachte van het totaalwinstbegrip (eenmaal) worden belast, indien zij zijn opgebouwd in een periode dat de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing was, en zijn vrijgesteld, indien zij zijn opgebouwd in een periode dat de deelnemingsvrijstelling wel van toepassing is.

De leden van de CDA-fractie hebben wel nog enkele vragen over het wetsvoorstel. Deze leden vragen de regering daarnaast om tevens te antwoorden op de door de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) gestelde vragen naar aanleiding van onderhavig wetsvoorstel.

Compartimentering bij sfeerovergang voor de toepassing van de deelnemingvrijstelling

Zijn er in algemene zin met de sfeerovergang ook constructies mogelijk door eerst een belang van meer dan 5% op te bouwen in deelnemingen die groei doormaken (en dus waardetoename hebben), en als het niet zo goed gaat juist het belang af te bouwen tot onder de 5% zodat de waardeafname afgetrokken kan worden van de winst, vragen de leden van de SP-fractie? Ziet de regering dit als misbruik? In hoeverre is het mogelijk misbruik hiervan tegen te houden? Kan de Belastingdienst hiertegen optreden? Heeft de Belastingdienst hier wel eens tegen opgetreden? Zo ja, hoe vaak?

Arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2013

De leden van de fractie van de PvdA zijn het met de regering eens dat de ogenschijnlijk onnodige budgettaire derving van € 200 miljoen moet worden voorkomen. Het is daarom goed dat met dit wetsvoorstel de destijds in de memorie van toelichting opgenomen opmerkingen over de compartimenteringsreserve binnenkort een wettelijke grondslag krijgen. Genoemde leden vragen de regering in hoeveel gevallen de compartimentering wordt toegepast en van de compartimenteringsreserve wordt gebruikgemaakt? Is in de periode na het arrest van de Hoge Raad van de nieuwe compartimenteringsleer gebruikgemaakt? Hoe wordt omgegaan met deze gevallen op het moment dat voorliggend wetsvoorstel met terugwerkende kracht in werking treedt?

De leden van de SP-fractie lezen dat het voorstel voortkomt uit een uitspraak van de Hoge Raad. Is de regering bereid om schematisch met een paar voorbeelden weer te geven hoe de situatie na de arrest van de Hoge Raad eruit zou zien zonder dit wetsvoorstel? En met dit wetsvoorstel?

Algemene beschrijving van de wettelijke regeling voor de compartimentering

Uit het voorgestelde artikel 28c, derde lid, Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) blijkt dat na sfeerovergang ook dividenden moeten worden gecompartimenteerd. De NOB constateert dat noch de wettekst noch de memorie van toelichting verduidelijkt op welke wijze de toerekening aan belaste en vrijgestelde dividenden moet plaatsvinden. De NOB pleit ervoor om die toerekening primair te baseren op het dividendbesluit indien daarin is aangegeven uit welke jaarwinst het gedeclareerde dividend is geput (en ook feitelijk kon worden geput). Is dat niet het geval, dan pleit de Orde ervoor de «first in first out»-regel voor te schrijven. Kan de regering inhoudelijk ingaan op bovenstaande bevindingen van de NOB? Kan de regering bovenstaand punt alsnog opnemen om de rechtsonzekerheid te voorkomen vragen de leden van de fractie van de VVD?

De leden van de fractie van de PvdA merken op dat de compartimenteringsreserve bestaat uit het verschil tussen de waarde in het economisch verkeer en de boekwaarde. Deze leden vragen de regering van welke definitie zij zich bedient; is dit de commerciële of de fiscale boekwaarde? Ook vragen deze leden de regering hoe wordt omgegaan met een negatieve reserve, wanneer de waarde in het economisch verkeer lager is dan de voornoemde boekwaarde?

In artikel 28c lid 2 Wet Vpb wordt de belaste of onbelaste compartimenteringsreserve bepaald als het verschil tussen de waarde in het economisch verkeer en de boekwaarde. De leden van de fractie van de PVV vragen zich af wat precies onder boekwaarde moet worden verstaan? Komt dit in deze context overeen met het begrip overeen met het begrip opgeofferd bedrag uit 13d Wet Vpb?

Waarom wordt, vragen deze leden, uit oogpunt van rechtszekerheid, de compartimenteringsreserve niet bij een voor bezwaarvatbare beschikking vastgesteld?

In de memorie van toelichting wordt op geen enkele wijze ingegaan op de wijze waarop een dividend moeten wordt toegerekend als er sprake is van een belaste en onbelaste periode? De leden van de PVV-fractie zouden dit graag verduidelijkt willen zien.

In de praktijk is de vraag opgekomen aan de hand van welke regeling moet worden gecompartimenteerd als zowel de wet als de feiten zijn gewijzigd. De leden van de CDA-fractie vragen zich af of dit de regeling is die geldt op het realisatiemoment of de regeling die geldt op het moment dat de feiten wijzigen.

Kan de regering daarbij ingaan op onderstaande voorbeeld uit NTFR-A 20013/9:

Moeder BV houdt 100% van de aandelen in Dochter BV. Dochter BV houdt 100% van de aandelen in Kleindochter 1 en Kleindochter 2. Deze kleindochters zijn gevestigd in laagbelaste landen. Moeder BV houdt Dochter BV als belegging. De waarde van de deelneming stijgt elk jaar in waarde. Dochter BV heeft naast de deelnemingen alleen een onroerende zaak en kwalificeert daarmee als vastgoeddeelneming. Kleindochter 1 heeft in 2007 een vordering op Kleindochter 2, die op 1 januari 2008 wordt afgelost. Door deze vordering zou Dochter BV in het jaar 2007 niet gekwalificeerd kunnen worden als een gekwalificeerde beleggingsdeelneming. Op 15 juni 2013 verkoopt Moeder BV haar belang in Dochter BV.

Hebben de leden van de CDA-fractie het wetsvoorstel goed begrepen als zij menen dat de waardestijging in 2007 van de deelneming in Dochter BV onder de deelnemingsvrijstelling valt? Is dit ook zo als Moeder BV haar belang in Dochter BV op 13 juni 2013 verkoopt? Of verdraagt deze uitleg zich naar de mening van de regering niet met het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2013?

De leden van de CDA-fractie zijn erg positief over het voorstel van de NOB om in het wetsvoorstel de mogelijkheid te creëren om bij een sfeerovergang van belast naar onbelast, vrijwillig direct af te rekenen over de dan bestaande claim. Is de regering bereid deze mogelijkheid in de wet op te nemen?

Terugwerkende kracht tot en met de datum van het arrest van de Hoge Raad

De NOB stelt dat als er voor materieel terugwerkende kracht wordt gekozen, deze niet verder behoort te gaan dan de heffing over deelnemingsvoordelen die genoten zijn na de publicatie van het persbericht waarin reparatiewetgeving werd aangekondigd. Een voordeel uit een gecompartimenteerd belang dat na die datum wordt gerealiseerd – zoals het dividend van 40 in het voorbeeld – behoort, aldus de NOB, echter niet de «trigger» te zijn die alsnog tot belastingheffing over het in 2007 genoten dividend leidt. Is de conclusie die de NOB trekt uit de wetstekst en memorie van toelichting juist volgens de regering, vragen de leden van de VVD-fractie?

De leden van de SP-fractie begrijpen dat in alle gevallen waarin de wetgever geen wettelijke overgangsmaatregelen heeft getroffen een beroep kan worden gedaan op het arrest van de Hoge Raad. Hoe gaat de regering dit soort problemen in de toekomst voorkomen? Is de regering bereid nader na te denken over algemene uitgangspunten voor overgangsmaatregelen, zodat er in de toekomst meer houvast is?

De leden van de CDA-fractie vragen een reactie van de regering op de kritiek dat door de terugwerkende kracht bedrijven in oude dossiers moeten gaan graven om te kijken in welke jaren de deelnemingsvrijstelling wel en niet gold, wat er in het verleden is gebeurd met deelnemingen en met de ontvangen dividenden.

Kan de regering nader motiveren waarom zij ervoor gekozen heeft om het wetsvoorstel niet alleen met formeel terugwerkende kracht, maar ook met materieel terugwerkende kracht in werking te laten gaan? Met andere woorden: waarom vallen niet alleen sfeerovergangen vanaf 14 juni 2013 onder het wetsvoorstel?

Overig

De leden van de VVD-fractie constateren dat een Europeesrechtelijke paragraaf in dit wetsvoorstel ontbreekt. Waarom heeft de regering geen Europeesrechtelijke paragraaf toegevoegd en zijn er helemaal geen Europees rechtelijke aspecten waar rekening mee dient te worden gehouden?

Kan de regering nader ingaan op de kritiek van de NOB en dhr. Ruijschop op TaxLive dat het wetsvoorstel in strijd kan zijn met de EU-Moeder-dochterrichtlijn, omdat compartimentering in EU-verband niet bekend is? Klopt het dat de vrijstelling uit de EU-Moeder-dochterrichtlijn ervoor zorgt dat de belaste compartimenteringsreserve bij ontvangen dividend niet afneemt? Acht de regering dit gevolg in overeenstemming met de bedoeling van de EU-Moeder-dochterrichtlijn? Kan de regering ingaan op het gevolg hiervan voor de gewenste spiegelbeeldige fiscale behandeling van belaste en onbelaste dividenden?

De voorzitter van de vaste commissie, Van Nieuwenhuizen-Wijbenga

De griffier van de vaste commissie, Berck

Naar boven