33 709 EU voorstel: Verordening oprichting Europees openbaar ministerie COM (2013) 5341

32 317 JBZ-Raad

N2 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 19 december 2014

In de vergadering van 25 november 2014 hebben de commissies voor Immigratie en Asiel/JBZ-Raad3 en voor Veiligheid en Justitie4 de reactie van de Minister van Veiligheid en Justitie van 14 november 20145 besproken voor zover het betreft het onderdeel dat ziet op het voorstel tot instelling van een Europees Openbaar Ministerie (hierna EOM)6.

Naar aanleiding hiervan hebben zij de Minister op 2 december 2014 een brief gestuurd.

De Minister heeft op 18 december 2014 gereageerd.

De commissies brengen bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier voor dit verslag, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTERS VAN DE VASTE COMMISSIES VOOR IMMIGRATIE EN ASIEL / JBZ-RAAD EN VOOR VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Minister van Veiligheid en Justitie

Den Haag, 2 december 2014

In de vergadering van 25 november 2014 hebben de commissies voor Immigratie en Asiel/JBZ-Raad en voor Veiligheid en Justitie uw reactie van 14 november 20147 besproken voor zover het betreft het onderdeel dat ziet op het voorstel tot instelling van een Europees Openbaar Ministerie (hierna EOM)8. Naar aanleiding van het herhaalde verzoek om te reageren op vragen gesteld in een brief van 17 december 2013 heeft u aangegeven dat de regering «geen standpunt wil innemen, anders dan dat zij, conform de wens van een meerderheid van de Tweede Kamer, niet zal instemmen met het oorspronkelijke voorstel van de Europese Commissie. Daarbij past niet een uiteenzetting over de wijze waarop aspecten van het EOM in de optiek van de regering moeten worden ingevuld. De regering hecht er desalniettemin aan betrokken te blijven bij de besprekingen over het onderhavige onderwerp en zij is zich in dat verband uiteraard terdege bewust van de inhoud van het position paper van rapporteur Van der Steur, dat de steun heeft van een meerderheid van de Tweede Kamer.»

Uit een oogpunt van democratische controle zijn de commissies van deze Kamer, die zich wegens uiteenlopende standpunten van de fracties niet achter het position paper van rapporteur Van der Steur hebben geschaard, er niet gerust op dat in deze fase van de besprekingen niet al diverse kaarten geschud worden ten aanzien van de vormgeving van het EOM. In uw gedeeltelijke beantwoording van de brief van 17 december 2013 bij brief van 17 januari 20149 ging de regering er nog van uit dat de Europese Commissie na heroverweging met een herzien voorstel zou komen. Dat bleek echter niet het geval te zijn. Hoewel ook een meerderheid in deze Kamer instemt met het onthouden van instemming aan het oorspronkelijke voorstel, is de status van de huidige besprekingen in de Raad deze commissies niet geheel duidelijk. Enerzijds geeft u aan geen standpunten in te nemen, maar anderzijds blijkt het voorzitterschap blijkens diverse raadsdocumenten de besprekingen te kwalificeren als onderhandelingen, waarbij posities van meerderheden en minderheden worden aangeduid, zonder dat daarbij op enig moment wordt opgemerkt dat de Nederlandse regering zich onthoudt van het innemen van een standpunt. Dit betekent ofwel dat u − zonder medeweten van deze commissies − tot een meerderheid of minderheid wordt gerekend. Kunt u dan specificeren waar u tot de meerderheid dan wel minderheid gerekend kunt worden? Of betekent het dat de Nederlandse inbreng nergens tot de meerderheden of minderheden wordt gerekend, maar dat het voorzitterschap nalatig is om dit te melden?

Op welke wijze krijgt uw betrokkenheid gestalte? In hoeverre is het verstandig dat de Nederlandse regering zich onthoudt van het innemen van een standpunt, terwijl zich toch al diverse krachtsverhoudingen aftekenen bij bepaalde opties? Op het verzoek van de fracties van de VVD en de PVV om bij de besprekingen nadrukkelijk ook de optie open te houden dat er geen EOM wordt opgericht, reageert u met de constatering dat in de JBZ-Raad een ruime meerderheid op politiek niveau de oprichting van een EOM steunt. Een dergelijke politieke steun zou zich dus ook kunnen aftekenen voor opties ten aanzien van de invulling van het EOM.

Kunt u aangeven in welk stadium van de onderhandelingen u het aangewezen acht wél standpunten in te nemen en die vooraf te delen met de beide Kamers? Acht u de Nederlandse regering in dat stadium volledig vrij om, afgestemd op de Nederlandse parlementaire inbreng, wijzigingen voor te stellen en bent u dan op generlei wijze op consistentie van uw inbreng aanspreekbaar in de Raad door uw optreden tot dusver? Zullen politieke wensen van meerderheden van de Kamers, gelet op de inmiddels geïnventariseerde meerderheden in de lidstaten ten aanzien van opties, in dat stadium nog kans van slagen hebben?

De commissies zien met belangstelling uit naar uw antwoorden, bij voorkeur binnen vier weken.

Voorzitter van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad, G. ter Horst

Voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, A.W. Duthler

BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 december 2014

Bij brief van 2 december 2014 van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel/JBZ-Raad en de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, onder kenmerk 155949.07u, heeft u mij, mede naar aanleiding van mijn brief van 14 november 2014 (Kamerstukken I, 2014–2015, 32 317, ED) een aantal vragen gesteld over de aard van de besprekingen in Brussel over het Europees Openbaar Ministerie (EOM) en de positie van Nederland daarin.

Uit de brief leid ik af dat er bij de commissies zorgen bestaan over de voortgang van deze besprekingen. Meer concreet lijkt de gedachte te leven dat al diverse kaarten geschud worden over de vormgeving van het EOM. Verder wekt onder meer het feit dat het Italiaanse Voorzitterschap de besprekingen aanduidt als onderhandelingen, waarbij meerderheids- en minderheidsstandpunten worden aangeduid zonder vermelding dat Nederland geen standpunt inneemt, bij hen kennelijk enige verontrusting. De commissies menen dat daardoor de democratische controle in het gedrang kan komen. Graag wil ik de bij deze commissies op dit punt levende zorgen wegnemen.

Over het EOM wordt nu al sinds september 2013 in Brussel gesproken. Besprekingen in ambtelijke werkgroepen worden overigens altijd aangeduid als onderhandelingen. Het Italiaanse voorzitterschap heeft, voortbouwend op de werkzaamheden onder het Litouwse en Griekse Voorzitterschap, verder gewerkt aan dit dossier en ten behoeve van de JBZ-Raad van 4-5 december jl. een document (Doc. 15862/1/14) geproduceerd dat zijn visie op de stand van zaken in de onderhandelingen bevat. Ik verwijs voor het verslag van die bijeenkomst van de JBZ-Raad graag naar mijn brief van 17 december 2014 aan de Voorzitters van beide Kamers der Staten-Generaal.

De besprekingen gedurende het afgelopen anderhalve jaar hebben geleerd dat de oprichting van het EOM bepaald geen sinecure is. Alle aspecten van de inrichting, de toe te kennen bevoegdheden en wat dies meer zij roepen steeds weer vragen op en leiden tot sterk uiteenlopende meningen. Dit geldt zowel voor de uitgesproken voorstanders van het EOM, de lidstaten die daar terughoudend tegenover staan als voor de overige lidstaten. Ook bij de bredere steun voor het zgn. Collegemodel, dat onder het Griekse Voorzitterschap als alternatief voor het Commissievoorstel is ingebracht, valt bij nadere beschouwing op, dat de meningen over de nadere uitwerking daarvan nog steeds niet zijn uitgekristalliseerd. In feite dienen de besprekingen er dan ook toe via een gezamenlijk denkproces tot een uitwerking van de verschillende aspecten van het EOM te geraken. De onderhandelingen over het EOM onderscheiden zich daarin dan ook nadrukkelijk van de praktijk bij onderhandelingen over andere onderwerpen. Dat geldt zowel het ambtelijke niveau als de Raad. Nederland participeert in dit proces door op ambtelijk niveau vragen tot verduidelijking te stellen en ook kritische kanttekeningen te plaatsen en in de Raad kennis te nemen van de standpunten van andere lidstaten. Dit alles gebeurt zonder dat Nederland op enigerlei wijze een standpunt inneemt over al dan niet deelname aan het EOM. De methode van het Italiaanse Voorzitterschap om in het document met aanduidingen van (voorlopige) meerderheden en minderheden te werken, is niet ongebruikelijk, maar vooral ook een uitvloeisel van dit proces. Daarbij mag niet uit het oog worden verloren dat veel lidstaten zich nog niet definitief hebben uitgesproken over onderdelen van de tekst, omdat er op andere, daarmee samenhangende onderdelen van diezelfde tekst nog geen sprake is van duidelijkheid, laat staan van eensgezindheid.

Ik heb van meet af aan en daarna consequent aangegeven dat Nederland geen standpunt inneemt over (deelname aan) het EOM. In het licht van het bovenstaande zie ik geen reden thans van deze positie af te wijken. Ik kan u nu evenmin in abstracto een indicatie geven op welk moment daartoe mogelijk wel aanleiding zal ontstaan, maar zal uw Kamer daarbij uiteraard tijdig betrekken, mocht die situatie zich gaan voordoen. Ik verwacht dat evenwel niet op korte termijn, ook omdat het inkomende Letse Voorzitterschap informeel een document met discussiepunten heeft aangekondigd. Het Letse Voorzitterschap zal daarmee vermoedelijk een discussie willen entameren over enkele punten die onder het Griekse en Italiaanse Voorzitterschap nog niet zijn opgehelderd, daaronder begrepen de rolverdeling tussen het centrale niveau van het EOM en de Europese gedelegeerde aanklagers in de lidstaten. Ik wacht dat document met belangstelling af en zal het grondig bestuderen, zodra het beschikbaar is. Wellicht ten overvloede, de Nederlandse opstelling in de onderhandelingen zal niet veranderen door de enkele aankondiging van dit document.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


X Noot
1

Zie dossier E130041 op www.europapoort.nl

X Noot
2

De letter N heeft alleen betrekking op wetvoorstel 33 709.

X Noot
3

Samenstelling Immigratie en Asiel / JBZ-Raad:

Holdijk (SGP), G.J. de Graaf (VVD), Slagter-Roukema (SP), Franken (CDA), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA), Duthler (VVD), Huijbregt-Schiedon (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Strik (GL), De Vries (PvdA), Beckers (VVD), Beuving (PvdA), De Boer (GL), Faber-van de Klashorst (PVV) (vice-voorzitter), Th. de Graaf (D66), Ter Horst (PvdA) (voorzitter), De Lange (OSF), Lokin-Sassen (CDA), Popken (PVV), Reynaers (PVV), Scholten (D66), Schrijver (PvdA), Swagerman (VVD), Gerkens (SP)

X Noot
4

Samenstelling Veiligheid en Justitie:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD), Kox (SP), Engels (D66), Franken (CDA), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vice-voorzitter), Duthler (VVD) (voorzitter), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Quik-Schuijt (SP), Strik (GL), De Vries (PvdA), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Lokin-Sassen (CDA), Scholten (D66), Schouwenaar (VVD), De Boer (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Beuving (PvdA), Koole (PvdA), Schrijver (PvdA), Reynaers (PVV), Popken (PVV), Frijters-Klijnen (PVV), Swagerman (VVD)

X Noot
5

Zie Kamerstukken I 2014–2015, 32 317, ED.

X Noot
6

Zie dossier E130041 op www.europapoort.nl.

X Noot
7

Zie Kamerstukken I 2014–2015, 32 317, ED.

X Noot
8

Zie dossier E130041 op www.europapoort.nl.

X Noot
9

Zie Kamerstukken I 2013–2014, 33 709, F.

Naar boven