33 709 EU voorstel: Verordening oprichting Europees openbaar ministerie COM (2013) 5341

C BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE EERSTE KAMER DER STATEN-GENERAAL

Aan de Voorzitter van de Europese Commissie

Den Haag, 17 oktober 2013

De Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft, overeenkomstig de daarvoor vastgestelde procedure, het bovengenoemde voorstel getoetst aan het beginsel van subsidiariteit. Daarmee is toepassing gegeven aan artikel 5 EU-Verdrag en Protocol 2 bij het Verdrag van Lissabon betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel.

Met deze brief stel ik u in kennis van het oordeel van de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Identieke brieven zijn gezonden aan het Europees Parlement, de Raad en de Nederlandse regering.

De meerderheid van de Eerste Kamer2 is van oordeel dat het voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie (hierna: EOM) (COM(2013) 534) niet voldoet aan het beginsel van subsidiariteit. De Kamer onderschrijft het belang van een effectieve bestrijding van fraude met EU-middelen, maar is van mening dat het strafrecht primair een nationale bevoegdheid is en dat derhalve opsporing en vervolging van deze delicten primair een taak is van de nationale autoriteiten. Volgens de Kamer heeft de Europese Commissie onvoldoende onderbouwd wat de meerwaarde is van het creëren van een nieuwe Europese bevoegdheid op het gebied van strafrechtelijke opsporing en vervolging. Het heeft de voorkeur van de Eerste Kamer dat de Unie zich richt op het verbeteren en versterken van de onafhankelijkheid, effectiviteit en efficiëntie van OLAF en de samenwerking met de lidstaten, in plaats van deze juist af te zwakken zoals de Commissie voorstelt. Voorts stelt de Commissie weliswaar in het impact assessment dat lidstaten onvoldoende ondernemen tegen fraude met EU-middelen, maar zij onderbouwt dit onvoldoende. Ook de rapportages van OLAF bieden onvoldoende basis voor die stelling.

Voorts constateert de Kamer dat fraude in de regel plaatsvindt op nationaal c.q. lokaal niveau en zij is dan ook van mening dat een adequate bestrijding daarvan afhankelijk is van daadkrachtig optreden op dat niveau.

Ook de aan het EOM toegekende bevoegdheden zijn te vergaand; deze dienen aan de nationale autoriteiten te worden voorbehouden. Met betrekking tot de aan het EOM toe te kennen exclusieve bevoegdheden ontstaat het risico dat de vervolging van strafbare feiten op nationaal niveau wordt tegengewerkt, mede omdat onduidelijk is hoever de definitie van de «financiële belangen van de Unie» strekt. Voorts kan het EOM met doorzettingsmacht bewerkstelligen dat de nationale instanties de Europese onderzoeken faciliteren, waarmee het risico ontstaat dat de Europese onderzoeken ten koste gaan van nationale prioriteiten en de nationale afweging hoe opsporingsmiddelen het meest effectief kunnen worden ingezet tegen fraude. Ook kan een optreden van het EOM daardoor bij nationale strafrechtelijke autoriteiten tot conflicten leiden in de verhouding met die autoriteiten. Bovendien blijkt uit het voorstel van de Europese Commissie niet op welke wijze in een dergelijke situatie een conflict opgelost dient te worden.

Weliswaar is het de bedoeling dat het Europees Openbaar Ministerie exclusief bevoegd wordt ten aanzien van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, maar die afbakening zal in de praktijk, zeker in de uitvoering, vrijwel nooit te maken zijn. Strafbare feiten, met name in complexe zaken, staan vrijwel nooit op zichzelf maar zijn doorgaans een samenstel van verschillende wetsovertredingen. Er worden grote afstemmingsproblemen en ingewikkelde prioriteringsvraagstukken voorzien, mede door deze verwevenheid van wetsovertredingen.

De Eerste Kamer is voorts van mening dat een optimale inzet van de bestaande nationale en Europese mechanismen voldoende mogelijkheden bieden tot een effectieve bestrijding van fraude met EU-middelen. De Europese Commissie dient de bestaande mechanismen in het kader van Eurojust en OLAF te optimaliseren om tot een effectieve bestrijding van EU-fraude te komen. Ook ziet de Eerste Kamer meerwaarde in verdergaande samenwerking tussen de opsporings- en vervolgingsinstanties van de nationale lidstaten.

Om bovengenoemde redenen komt de Eerste Kamer der Staten-Generaal in meerderheid tot het oordeel dat het voorstel tot oprichting van het EOM strijdig is met het beginsel van subsidiariteit.

De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, Broekers-Knol


X Noot
1

Zie dossier E130041 op www.europapoort.nl

X Noot
2

Het betreft de volgende fracties: de VVD (16 zetels), PVV (10 zetels), SP (8 zetels), ChristenUnie (2 zetels), 50Plus (1 zetel), PvdD (1 zetel) en OSF (1 zetel).

Naar boven