33 700 (R2014) Briefwisseling houdende een overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, en de Republiek Kroatië betreffende automatische gegevensuitwisseling inzake inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling; Willemstad, 27 juni 2013

A/ nr. 2 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 10 oktober 2013.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Minister van Curaçao te kennen worden gegeven uiterlijk op 9 november 2013.

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26 zesde lid, jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).

Richtlijn 2003/48/EG is in Curaçao omgezet in de Landsverordening spaarvermogensheffing (P.B. 2006, no. 50).

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 september 2013

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen de op 27 juni 2013 tot stand gekomen Briefwisseling houdende een overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, en de Republiek Kroatië betreffende automatische gegevensuitwisseling inzake inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (Trb. 2013, 108).

Een toelichtende nota bij deze Overeenkomst treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor Curaçao gevraagd.

Aan de Gouverneur van Curaçao is verzocht hogergenoemde stukken op 11 oktober 2013 over te leggen aan de Staten van Curaçao.

De Gevolmachtigde Minister van Curaçao is van deze overlegging in kennis gesteld.

De Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

TOELICHTENDE NOTA

I. ALGEMEEN

Inleiding

Op 16 juli 2003 is Richtlijn nr. 2003/48/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op spaargelden in de vorm van rentebetaling (PbEU 2003, L 157/38) (hierna: Richtlijn 2003/48/EG) in werking getreden. Op grond van deze Richtlijn 2003/48/EG zal gegevensuitwisseling plaatsvinden over rentebetalingen die worden verricht door uitbetalende instanties aan natuurlijke personen (uiteindelijk gerechtigden) die woonachtig zijn in een andere lidstaat. Gedurende een overgangsperiode past een drietal landen (Oostenrijk, België en Luxemburg) in plaats daarvan een bronheffing toe.

Richtlijn 2003/48/EG wordt conform artikel 17 per 1 juli 2005 door de huidige EU-lidstaten toegepast. Als gevolg van de toetreding tot de Europese Unie van de Republiek Kroatië per 1 juli 2013 dient dit land per diezelfde datum Richtlijn 2003/48/EG toe te passen. Ter completering van het spaartegoedennetwerk en ter handhaving van het zogenoemde «level playing field» gaat Kroatië ook bilaterale spaartegoedenverdragrelaties aan met Aruba, Curaçao, Sint Maarten, het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba), Guernsey, Jersey, Isle of Man, Anguilla, Montserrat, Turks and Caicos Islands, British Virgin Islands en Cayman Islands.

Met het onderhavige op 27 juni 2013 te Willemstad tot stand gekomen verdrag verplicht Curaçao zich gedurende de overgangsperiode van Richtlijn 2003/48/EG een bronheffing in te houden op rentebetalingen die worden verricht door een uitbetalende instantie gevestigd in Curaçao aan een uiteindelijk gerechtigde die inwoner is van de Republiek Kroatië. Curaçao zal driekwart van de opbrengst van de bronheffing overmaken aan de Republiek Kroatië. Na de overgangsperiode van Richtlijn 2003/48/EG zal Curaçao automatisch gegevens uitwisselen over de hiervoor genoemde rentebetalingen. De Republiek Kroatië verplicht zich in het onderhavige verdrag ertoe dat zij ook aan Curaçao automatisch gegevens zal verstrekken over rentebetalingen van een uitbetalende instantie, gevestigd in die lidstaat, aan een uiteindelijk gerechtigde, die inwoner is van Curaçao.

Verloop van de onderhandelingen

Dit verdrag is gebaseerd op het in een eerder stadium, in samenwerking met de (voormalige) Nederlandse Antillen, opgestelde modelverdrag dat de tekst bevat voor de verdragen die worden gesloten met EU-lidstaten die meteen overgaan tot gegevensuitwisseling. Dit modelverdrag is destijds door de lidstaten van de EU besproken en goedgekeurd. Op basis van de tekst van dit model is het verdrag opgesteld en ondertekend.

Budgettaire gevolgen en administratieve lasten

Curaçao heeft recht op 25% van de bronheffing op de rentebetalingen door uitbetalende instanties op Curaçao aan uiteindelijk gerechtigden in de Republiek Kroatië. Daarnaast zal de informatieverstrekking door de Republiek Kroatië ten behoeve van Curaçao tot een budgettaire opbrengst leiden. Mede gezien de naar verwachting geringe omvang van de respectievelijke rentestromen is geen goede inschatting te maken van de omvang van de – in beginsel – positieve budgettaire gevolgen.

Dit verdrag is een aanvulling op het reeds bestaande spaartegoedennetwerk in Curaçao. Mede gezien de naar verwachting geringe omvang van de respectieve rentestromen zal de additionele lastenverzwaring voor de Curaçaose uitbetalende instanties als gevolg van dit verdrag dan ook gering zijn.

Koninkrijkspositie

Dit verdrag zal, voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Curaçao gelden. Voor Aruba, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland zijn afzonderlijke verdragen met de Republiek Kroatië gesloten.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Algemeen

Hierna zal de tekst van het verdrag worden toegelicht. Aan de toelichting is een tabel toegevoegd, waarin wordt verduidelijkt op welke artikelen van Richtlijn 2003/48/EG de artikelen van het verdrag zijn gebaseerd.

Briefwisseling

Voorafgaand aan de ondertekening van het verdrag dat het Koninkrijk ten behoeve van Curaçao heeft gesloten met de Republiek Kroatië, heeft een briefwisseling tussen de verdragspartners plaatsgevonden, waarin is bepaald dat het verdrag voorlopig zal worden toegepast per datum van toetreding tot de Europese Unie door de Republiek Kroatië, in het geval op dat moment nog niet de procedures voor bekrachtiging van het verdrag zijn afgerond.

Artikel 1

Artikel 1 bevat de algemene reikwijdte van het verdrag. Het verdrag geldt volgens het eerste lid slechts voor rentebetalingen door een uitbetalende instantie gevestigd in een van de verdragsstaten aan een uiteindelijk gerechtigde die inwoner is van de andere verdragsstaat.

Volgens het tweede lid geldt het verdrag alleen voor rentebetalingen op schuldvorderingen en heeft het geen gevolgen voor zaken die samenhangen met de belastingheffing van pensioenen of verzekeringsvoordelen.

Artikel 2

In artikel 2 worden verschillende termen gedefinieerd, waarbij voor de definities van uiteindelijk gerechtigde, uitbetalende instantie en rentebetaling wordt aangesloten bij de definities uit Richtlijn 2003/48/EG.

Artikel 3

Voor de vraag of een in Curaçao gevestigde uitbetalende instantie bronheffing moet inhouden, is van belang wie de uiteindelijk gerechtigde is en wat zijn woonplaats is. Curaçao zal hiertoe volgens artikel 3 procedures vaststellen die voldoen aan de normen van artikel 3 van Richtlijn 2003/48/EG. Voor contractuele betrekkingen van vóór 1 januari 2004 zal de identiteit en woonplaats echter worden vastgesteld op basis van de informatie die de uitbetalende instantie heeft op grond van de Landsverordening identificatie bij financiële dienstverlening (Landsverordening van 10 februari 1996 houdende regelen inzake identificatie van cliënten bij financiële dienstverlening, Publicatieblad van de Nederlandse Antillen 1996, nr. 23).

De laatste volzin van artikel 3 gaat de situatie tegen dat de uitbetalende instantie voor contractuele betrekkingen van voor 1 januari 2004 niet de identiteit en woonplaats van de uiteindelijk gerechtigde kan vaststellen op basis van de informatie die het heeft op grond van de Landsverordening identificatie bij financiële dienstverlening omdat er op basis van deze Landsverordening vrijstellingen of ontheffingen zijn verleend aan de uiteindelijk gerechtigde. Tevens bepaalt de laatste volzin dat er in de toekomst geen verdere vrijstellingen of ontheffingen mogen worden verleend. De Landsverordening identificatie bij financiële dienstverlening bevat namelijk in artikel 5, zesde lid, een mogelijkheid voor de Curaçaose Minister van Financiën om vrijstellingen of ontheffingen te verlenen. De lidstaten van de EU wilden voorkomen dat deze delegatiemogelijkheid zou worden gebruikt, zodat alsnog de identiteit en woonplaats van een uiteindelijk gerechtigde niet zijn te achterhalen. Aangezien van deze delegatiemogelijkheid tot op heden geen gebruik is gemaakt en om tegemoet te komen aan de zorgen van de lidstaten van de EU, heeft Curaçao ermee ingestemd, in de spaartegoedenverdragen de regeling op te nemen uit de laatste volzin van artikel 3, inhoudende dat bestaande vrijstellingen of ontheffingen niet meer van toepassing zijn en er geen verdere vrijstellingen of ontheffingen worden verleend. Deze bepaling is niet terug te vinden in Richtlijn 2003/48/EG.

Artikel 4

Artikel 4 bevat de hoofdregel van het verdrag. De verdragsstaten wisselen volgens het eerste lid met elkaar de gegevens uit die zijn genoemd in artikel 8 van de Richtlijn 2003/48/EG op het moment dat de uitbetalende instantie in de ene verdragstaat is gevestigd en de uiteindelijk gerechtigde woonachtig is in de andere verdragstaat.

Het tweede lid bepaalt dat de gegevensuitwisseling automatisch van aard zal zijn. Gegevens over de rentebetalingen gedaan in een belastingjaar worden tenminste een keer per jaar en binnen zes maanden na afloop van dat belastingjaar uitgewisseld.

Artikel 16 van de Richtlijn 2011/16/EU (PbEU 2011, L 64/1), betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG, bevat bepalingen betreffende de vertrouwelijkheid van informatie. Aangezien deze richtlijn niet van toepassing is op Curaçao, wordt in het derde lid bepaald dat de verdragsstaten de regels uit artikel 16 van Richtlijn 2011/16/EU zullen toepassen op de gegevensuitwisseling die plaatsvindt op basis van dit verdrag.

Artikel 5

Het eerste lid van artikel 5 bevat de uitzondering op de hoofdregel van artikel 4, inhoudende dat Curaçao gedurende de overgangsperiode bevoegd is in plaats van gegevensuitwisseling een bronheffing in te houden op rentebetalingen van uitbetalende instanties gevestigd in Curaçao aan uiteindelijk gerechtigden woonachtig in de Republiek Kroatië. Deze bronheffing zal 35% bedragen.

Het tweede lid schrijft voor dat bij de inhouding van de bronheffing de regels van artikel 11 van Richtlijn 2003/48/EG moeten worden gebruikt door de uitbetalende instantie.

Volgens het derde lid weerhoudt de inhouding van een bronheffing de Republiek Kroatië er niet van de rentebetaling in de inkomstenbelasting te betrekken.

Het vierde lid is de tegenhanger van artikel 11, vijfde lid, van Richtlijn 2003/48/EG. Deze bepaling ziet op de situatie dat aan een in een lidstaat gevestigde entiteit rente wordt uitbetaald ten gunste van een uiteindelijk gerechtigde. Deze entiteit wordt op grond van artikel 4, tweede lid, van de Richtlijn onder bepaalde voorwaarden ook als uitbetalende instantie aangemerkt. In overeenstemming met artikel 11, vijfde lid, van Richtlijn 2003/48/EG, kan Curaçao op grond van het vierde lid bepalen dat een aldaar gevestigde marktdeelnemer die rente betaalt aan een in de Republiek Kroatië gevestigde entiteit, als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van Richtlijn 2003/48/EG, wordt aangemerkt als uitbetalende instantie zolang de Kroatische entiteit zich niet kenbaar heeft gemaakt aan de op Curaçao gevestigde marktdeelnemer. De Curaçaose marktdeelnemer draagt dan bronbelasting af ter zake van de gehele betaling aan de in de Republiek Kroatië gevestigde entiteit, totdat de entiteit zich formeel bekend heeft gemaakt aan de marktdeelnemer en vaststaat dat deze voldoet aan de voorwaarden van artikel 4, tweede lid, van Richtlijn 2003/48/EG.

In het vijfde lid wordt bepaald dat Curaçao na afloop van de overgangsperiode de inhouding van bronheffing zal stop zetten en overgaan tot gegevensuitwisseling zoals geregeld in artikel 4. Curaçao kan in de tussentijd ook vrijwillig ervoor kiezen, in plaats van een bronheffing in te houden gegevens uit te wisselen.

Artikel 6

Dit artikel is de tegenhanger van artikel 12 van Richtlijn 2003/48/EG. Uit deze bepaling volgt de verdeling van de opbrengst van de bronheffing. Curaçao draagt in één tranche binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar 75% van de op grond van artikel 5 ontvangen bronheffing aan de Republiek Kroatië af. Het restant, 25%, komt toe aan Curaçao zelf.

Er is in het tweede lid ook voorzien in een verdeling van de belastingopbrengst indien Curaçao gebruik maakt van de mogelijkheid om bronheffing in te houden op basis van artikel 5, vierde lid. Voor die situatie geldt eveneens een 75–25% verdeling met betrekking tot de belastingopbrengst op rentebetalingen aan in de Republiek Kroatië gevestigde entiteiten.

Artikel 7

Uiteindelijk gerechtigden kunnen verzoeken om gegevensuitwisseling in plaats van bronheffing. Daarvoor zal Curaçao een van de procedures van artikel 13 van Richtlijn 2003/48/EG invoeren. In dat kader zal de bevoegde autoriteit in Kroatië een woonplaatsverklaring van de uiteindelijk gerechtigde afgeven.

Artikel 8

Dit artikel verplicht de Republiek Kroatië voor de bronheffing die door Curaçao wordt ingehouden een vermindering ter voorkoming van dubbele belastingheffing te geven conform Richtlijn 2003/48/EG.

Artikel 9

Dit artikel bepaalt expliciet dat beide verdragsstaten de mogelijkheid behouden om andere vormen van bronheffingen in te houden dan de soort bronheffing die geregeld is in artikel 5. Dat betekent dat het verdrag niet in de weg staat aan elke andere belasting op renten van spaartegoeden in de vorm van bronheffing.

Artikel 10

Volgens dit artikel moeten de verdragsstaten voor de datum van toetreding tot de Europese Unie van de Republiek Kroatië de noodzakelijke wijzigingen van wetten en andere regelingen hebben doorgevoerd om te voldoen aan de vereisten van dit verdrag.

Artikel 11

De tekst van artikel 16 van Richtlijn 2011/16/EU wordt als gevolg van artikel 11 opgenomen in een bijlage bij het verdrag. Deze bijlage vormt een integrerend onderdeel van het verdrag en is aan te merken als zijnde van uitvoerende aard. Verdragen tot wijziging van de bijlagen behoeven op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring terzake voorbehouden.

Artikel 12

Artikel 12 bepaalt het tijdstip van inwerkingtreding van het verdrag.

Artikel 13

Artikel 13 bepaalt de wijze waarop het verdrag kan worden opgezegd. Na een periode van 3 jaar na de inwerkingtreding kan het verdrag worden opgezegd. Opzegging dient minimaal 6 maanden voor het einde van het kalenderjaar te geschieden. In het daarop volgende kalenderjaar zal het verdrag niet meer van kracht zijn.

De Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

Tabel vergelijking artikelen verdrag met de Republiek Kroatië en Richtlijn 2003/48/EG

Overeenkomst

Richtlijn

Artikel 1

N.v.t.

Artikel 2

Artikel 2, 4, 5, 6 en 15

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 8 en 9

Artikel 5

Artikel 10 en 11

Artikel 6

Artikel 12

Artikel 7

Artikel 13

Artikel 8

Artikel 14

Artikel 9

Artikel 16

Artikel 10

Artikel 17

Artikel 11

N.v.t.

Artikel 12

N.v.t.

Artikel 13

N.v.t.

Naar boven