33 692 Wijziging van de Wet op de dierproeven in verband met implementatie van richtlijn 2010/63/EU

E NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN1

Vastgesteld 18 maart 2014

De memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en tot het stellen van de volgende vragen. De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken verzoeken de regering de nadere memorie van antwoord vóór 10 april 2014 aan de Eerste Kamer te zenden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

In artikel 10b is de mogelijkheid opgenomen dat de Minister de bevoegdheid krijgt om, in de omstandigheden genoemd in artikel 55, derde lid, van de richtlijn een ontheffing te verlenen van het verbod om ingrijpende dierproeven te verrichten. Dit betreft dierproeven die leiden tot een ernstige mate van pijn, lijden of angst die waarschijnlijk langdurig zal zijn en niet kan worden verzacht. In welke mate wordt er gebruik gemaakt van deze mogelijkheid en om hoeveel dieren en welke dieren betreft dit? En voor welke categorie dierproeven worden zij gebruikt?

Het lijkt er op dat in de nieuwe formulering van artikel 10f, dat betrekking heeft op het vangen van wilde dieren voor onderzoek, een tekstuele fout is geslopen. Aan het eind van lid 2b is sprake van «zwerfdier of een verwilderd dier», in plaats van «in het wild gevangen dieren» zoals genoemd in het eerste lid van dit artikel. In de herziene Wet op de dierproeven zijn nu de laatste zin in artikel 10f en in artikel 10h hetzelfde. Kan de regering gemotiveerd aangeven of dit artikel juist is geformuleerd? Indien het artikel onjuist is, wordt deze fout dan gecorrigeerd? Zo ja, hoe en wanneer?

Met het fundamenteel biologisch onderzoek waarin gebruik gemaakt wordt van in het wild gevangen dieren neemt Nederland internationaal een vooraanstaande positie in. Met de voorwaarden gesteld in Artikel 10f, lid 2a en 2b, wordt het fundamentele biologisch onderzoek alsmede het ondersteunende onderzoek bijvoorbeeld ten behoeve van «evidence based» natuurbescherming en biomonitoring met behulp van wilde dieren vrijwel onmogelijk gemaakt.

Indien het wetsvoorstel van kracht wordt, hoe gaat de regering dan om met het Nederlandse biologisch onderzoek waarin gebruik gemaakt wordt van in het wild gevangen dieren?

Vragen en opmerkingen van leden van de fracties van D66 en GroenLinks

In artikel 10f, lid 2b, staat «een zwerfdier of een verwilderd dier», waar had moeten staan «een in het wild gevangen dier». De leden van de fracties van D66 en GroenLinks vragen de regering hoe zij daarmee omgaat.

De Wet op de dierproeven is niet bedoeld om voor de natuurbescherming vaak zeer relevant veldonderzoek onmogelijk te maken. Deze leden vragen de regering of zij ervoor kan zorgen dat de Wet op de dierproeven geen onnodige belemmering vormt voor onderzoek aan in het wild gevangen dieren dat wordt uitgevoerd ten behoeve van natuurbescherming, en op welke wijze zij dit kan doen. Acht de regering het huidige wetsvoorstel al dan niet belemmerend voor de ruimte van het wetenschappelijk onderzoek in Nederland in relatie tot andere landen?

Over 5 jaar wordt de Wet op de dierproeven geëvalueerd. Is de regering bereid om bij die evaluatie extra aandacht te besteden aan een helder onderscheid tussen onderzoek met gefokte dieren en met in het wild gevangen dieren?

Vragen en opmerkingen van het lid van de fractie van de PvdD, mede namens de leden van de fracties van de PVV, de SP en de OSF

Het lid van de fractie van de Partij voor de Dieren heeft met belangstelling kennisgenomen van de memorie van antwoord over het voorstel tot wijziging van de Wet op de dierproeven (Wod) in verband met de implementatie van de gewijzigde Europese Dierproevenrichtlijn (2010/63/EU).2 Dit lid wil de regering nog enkele nadere vragen voorleggen.

Het lid zou graag een nadere duiding krijgen van artikel 10f, lid 2a, waarin de voorwaarden zijn bepaald waaronder kan worden afgeweken van het verbod op proeven op in het wild gevangen dieren. Het lid van de fractie van de Partij voor de Dieren wijst er allereerst op dat uit de Evaluatie Wet op de dierproeven «Noodzakelijk kwaad»3 blijkt dat het verrichten van veldbiologische proeven moeilijk inpasbaar bleek in de wetssystematiek, die vooral is toegesneden op onderzoek met gedomesticeerde dieren in een biomedische context. Er werd aanbevolen om de toepasbaarheid van de systematiek van de Wod bij veldbiologische proeven nader te overwegen. Dat lijkt niet te zijn gebeurd bij de voorliggende wijziging van de Wod, waardoor de onduidelijkheid over proeven op uit het wild gevangen dieren blijft voortbestaan. Is de regering het eens met het lid van de fractie van de Partij voor de Dieren dat het ongelukkig is om twee typen proeven die sterk van elkaar verschillen, onder de werking van hetzelfde wetsartikel te plaatsen? Onderschrijft de regering dat het vangen van dieren in het wild ten behoeve van veldonderzoek, waarbij een dier na bijvoorbeeld het afnemen van een bloedmonster of het aanbrengen van een ring weer terug wordt gezet in zijn leefomgeving, van een andere orde is dan het vangen van bijvoorbeeld apen uit het wild om deze dieren (blijvend) op te sluiten in laboratoria om experimenten op uit te voeren? Deelt de regering de mening dat er in de wet onderscheid gemaakt zou moeten worden tussen veldonderzoek waarbij in het wild gevangen dieren gebruikt worden en onderzoek met uit het wild gevangen dieren in een biomedische context waarbij de dieren dus na de wildvang permanent in een laboratorium verblijven? Zo ja, kan de regering toezeggen dit onderscheid na de evaluatie over vijf jaar alsnog te verduidelijken in de wet?

Kan de regering duidelijk maken hoe zij in de tussentijd de bepalingen in artikel 10f, lid 2a, opvat in relatie tot wetenschappelijk veldonderzoek met wilde dieren in het belang van de bescherming van deze dieren, hun populatie en hun leefomgeving? Is het juist dat in dit artikel de gezondheid van de populatie, de soort en zijn habitat en daarmee de bescherming van wilde diersoorten ook valt onder de frase «de gezondheid en het welzijn van deze dieren»? Kan de regering bevestigen dat artikel 10f zodanig geïnterpreteerd moet worden dat wetenschappelijk veldonderzoek met in het wild levende dieren weliswaar altijd scherp moet worden getoetst op welzijnseisen en de criteria die gelden voor dierproeven, maar met de voorliggende bepalingen niet onmogelijk wordt gemaakt zolang duidelijk kan worden gemaakt dat het onderzoek van groot belang is om de betreffende dieren, hun populatie en hun leefomgeving te kunnen beschermen en de aantasting van het welzijn van de gebruikte dieren beperkt blijft?

Het lid van de fractie van de Partij voor de Dieren merkt op dat er in het gewijzigd voorstel van de wet een technische fout geslopen lijkt te zijn in artikel 10f, lid 2b. Het aangenomen amendement-Ouwehand heeft beoogd om de uitzonderingsbepalingen die er gelden voor het gebruik van zwerfdieren en verwilderde dieren in artikel 10h gelijk te trekken aan de uitzonderingsbepalingen voor in het wild gevangen dieren.4 Echter, bij het overnemen van de uitzonderingsbepalingen uit artikel 10h is de frase «een zwerfdier of verwilderd dier» niet vervangen door «in het wild gevangen dier». De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft tijdens de behandeling van de wet in de Tweede Kamer over dit amendement gezegd: «Ten tweede wordt het criterium dat het doel van de dierproef niet kan worden bereikt met een dier dat voor gebruik in dierproeven is gefokt, vervangen door de voorwaarde dat het doel alleen kan worden bereikt door het gebruik van in het wild gevangen dieren». Kan de regering bevestigen dat lid 2b als volgt gelezen moet worden: «door middel van wetenschappelijke motivering wordt aangetoond dat het doel van de dierproef alleen door het gebruik van een in het wild gevangen dier kan worden bereikt» en is de regering bereid hier een technische wijziging van het wetsvoorstel op door te voeren?

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Kneppers-Heijnert

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, De Boer


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD) (voorzitter), Terpstra (CDA), Sylvester (PvdA), Essers (CDA) Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Elzinga (SP), Huijbregts-Schiedon (VVD), Koffeman (PvdD), Reuten (SP), Schaap (VVD), Flierman (CDA), Hoekstra (CDA), Van Boxtel (D66), Backer (D66), Vos (GL), De Lange (OSF), Schrijver (PvdA), Postema (PvdA), Vlietstra (PvdA) (vice-voorzitter), Van Strien (PVV), Faber-van de Klashorst (PVV), Ester (CU), Bröcker (VVD), Beckers (VVD), Van Beek (PVV), Gerkens (SP), Koning (PvdA).

X Noot
2

33 692, nr. 3.

Naar boven