33 673 Wijziging van de Wet veiligheidsonderzoeken in verband met het opnemen van een grondslag voor het doorberekenen van kosten verbonden aan het uitvoeren van veiligheidsonderzoeken alsmede enkele andere wijzigingen

I BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 mei 2018

Tijdens de behandeling in de Eerste Kamer van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet veiligheidsonderzoeken, strekkende tot het doorberekenen van kosten van veiligheidsonderzoeken, is een motie aanvaard van het lid De Graaf (Kamerstuk 33 673, D). Daarin is de regering verzocht om beide Kamers een beschouwing te zenden omtrent het doorberekenen aan burgers en bedrijven van kosten van handelingen en diensten door de overheid, met daarin opgenomen een aanzet voor een afwegingskader. Ik wil u met deze brief graag nader informeren over de uitvoering van deze motie.

Bij brief van 29 maart 20171 heeft de voormalige Minister van Veiligheid en Justitie u een afschrift toegezonden van zijn brief van dezelfde datum aan de Tweede Kamer, mede ondertekend door mijn ambtsvoorganger, over het kabinetsbeleid met betrekking tot het doorberekenen van toezichts- en handhavingskosten in relatie tot een voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State. Dit kabinetsstandpunt bevat mede een reactie op voornoemde motie van het lid De Graaf.

Ik betreur het dat mede door de gekozen aanbiedingswijze van de brief van 29 maart 2017 niet voldoende duidelijk is gecommuniceerd dat beoogd is daarmee tevens de motie van het lid De Graaf af te doen. Met deze brief wil ik hierover de benodigde duidelijkheid geven.

Hieronder heb ik enkele passages uit de brief van 29 maart 2017 opgenomen, die relevant zijn voor de uitvoering van de motie van het lid De Graaf. De strekking van deze passages is – kort samengevat – dat de gevraagde aanzet voor een afwegingskader reeds beschikbaar is in de vorm van het rapport Maat Houden 2014.

Uit de brief van 29 maart 2017 (p. 3):

Tenslotte wil het kabinet – in reactie op de motie van het lid De Graaf en als vervolg op de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 21 december 2016 – opmerken dat voor het doorberekenen van kosten voor handelingen en diensten van de overheid, waar mogelijk, Maat Houden 2014 wordt toegepast. De in dat kader neergelegde uitgangspunten zijn daarvoor immers goed bruikbaar.

In de voetnoot bij deze passage (voetnoot 8) wordt het volgende toegelicht:

Maat Houden 2014 ziet op alle activiteiten van de overheid die zijn te scharen onder het begrip «handhaving». Dit begrip is ruim en omvat kosten van toelating, toezicht op de naleving en repressieve handhaving. In het kader wordt onder «toelating» verstaan het op enigerlei wijze toetsen of een bepaalde activiteit mag worden verricht, bijvoorbeeld via vergunningverlening, keuring, erkenning of certificering. Het verlenen van een verklaring van geen bezwaar naar aanleiding van een veiligheidsonderzoek, welke verklaring op grond van de Wet veiligheidsonderzoeken vereist is om een vertrouwensfunctie te kunnen vervullen, kan als een vorm van toelating worden beschouwd in de zin van Maat Houden 2014.

De brief van 29 maart 2017 sluit af met de volgende algemene conclusie (p. 3):

Alles overwegende behoeft het huidige kader voor het doorberekenen van toezichts- en handhavingskosten volgens het kabinet geen aanpassing, ook niet in het licht van de voorlichting van de Afdeling. De uitgangspunten, grondslagen en beperkingen voor de doorberekening van toezichts- en handhavingskosten binnen de rijksoverheid van Maat Houden 2014 vormen een bestendig kader om in concrete gevallen te komen tot een uitdrukkelijke belangenafweging over doorberekening van toezichts- en handhavingskosten aan het bedrijfsleven.

Naar aanleiding van het kabinetsstandpunt zoals neergelegd in de brief van 29 maart 2017 zijn bij brief van 19 mei 2017 door de Vaste Commissie voor Veiligheid en Justitie van de Eerste Kamer enkele vragen gesteld. In die brief is onder meer gevraagd toe te lichten wat wordt bedoeld met dat «waar mogelijk» Maat Houden 2014 wordt toegepast bij het doorberekenen van kosten voor handelingen en diensten van de overheid. Die vraag is bij brief van 19 juli 2017, mede namens mijn ambtsvoorganger, beantwoord (p. 5):

Het kabinet heeft in reactie op de motie van het lid De Graaf en als vervolg op de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 21 december 2016 aangegeven dat voor het doorberekenen van kosten voor handelingen en diensten van de overheid de criteria van Maat Houden 2014 worden toegepast. De criteria in Maat Houden zien alleen op activiteiten van de overheid die zijn te scharen onder het begrip «handhaving» en dit omvat kosten van toelating, toezicht op de naleving en repressieve handhaving. De woorden «waar mogelijk» zijn toegevoegd omdat kosten van handelingen en diensten van de overheid, die niet zijn te beschouwen als een vorm van «handhaving», strikt genomen niet vallen onder de scope van Maat Houden 2014. Voor dergelijke handelingen en diensten is daarom altijd een nadere beoordeling nodig of bij de criteria van Maat Houden kan worden aangesloten.

Ik hoop met het bovenstaande de mogelijk gerezen onduidelijkheden over de uitvoering van de motie van het lid De Graaf te hebben weggenomen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Kamerstuk 24 036, nr. 417.

Naar boven