33 669 Wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 (programmatische aanpak stikstof)

J VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 6 februari 2015

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken1 hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 9 januari 2015 inzake voorlegging van het ontwerp van het Programma Aanpak Stikstof 2015–2021 alsmede van de ontwerpregeling programmatische aanpak stikstof (33 669, I).

Naar aanleiding daarvan heeft zij de Staatssecretaris op 30 januari 2015 een brief gestuurd.

De Staatssecretaris heeft op 6 februari 2015 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, De Boer

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Staatssecretaris van Economische Zaken

Den Haag, 30 januari 2015

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 9 januari 2015 inzake voorlegging van het ontwerp van het Programma Aanpak Stikstof 2015–2021 alsmede van de ontwerpregeling programmatische aanpak stikstof (33 669, I). De brief, en de bijgevoegde documenten, geven de leden van de PvdA-fractie, de leden van de GroenLinks-fractie en het lid van de Partij voor de Dieren-fractie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en tot het stellen van de volgende vragen. De leden van de SP-fractie sluiten zich aan bij de vragen van de leden van de GroenLinks-fractie en bij de vragen van het lid van de Partij voor de Dieren-fractie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben waardering voor de kwaliteit van de voorgelegde documenten, die uitwerking geven aan het aanvaarde wetsvoorstel en stellen vast dat het ontwerpprogramma tot stand is gekomen in overeenstemming met de provincies. Graag maken zij gebruik van de mogelijkheid een aantal vragen te stellen.

Uit het ontwerpprogramma wordt duidelijk dat een groot deel van het teveel aan stikstof wordt veroorzaakt door uitstoot uit de landbouw. Voor het terugdringen van stikstofemissie zijn enerzijds brongerichte maatregelen, anderzijds herstelmaatregelen noodzakelijk. Voor wat betreft de laatste categorie maatregelen is per gebied aangegeven en wetenschappelijk getoetst welke maatregelen, aanvullend op het reguliere beheer, noodzakelijk zijn om verdere achteruitgang te voorkomen. Met de bevoegde bestuursorganen (provincies) zijn harde afspraken gemaakt. Zij zijn verplicht ervoor te zorgen dat de maatregelen worden uitgevoerd en kunnen dit desnoods afdwingen bij derden. Dit lijkt dus voldoende garanties op daadwerkelijke uitvoering te geven. Hoe zeker is dat bij de (veel belangrijkere, want gericht op verbetering) generieke brongerichte maatregelen? In het ontwerpprogramma valt te lezen dat deze maatregelen gerealiseerd moeten worden door de agrarische sector. Op andere terreinen (verkeer, consumenten) worden geen brongerichte maatregelen voorzien. U heeft daarom een convenant gesloten met de landbouwsector; boeren kunnen op vrijwillige basis voer- en managementmaatregelen treffen.

Acht u dit niet te vrijblijvend? Welke risico's ziet u als gevolg van deze vrijwilligheid? Welke mogelijkheden ziet u om bij te sturen als te weinig vooruitgang wordt geboekt?

Alleen met de landbouw zijn sectorbrede afspraken gemaakt. Welke mogelijkheden ziet u om vergelijkbare afspraken te maken met andere sectoren, zoals de industrie?

Maar liefst 35% van de stikstofdepositie is afkomstig uit bronnen in het buitenland. Welke concrete afspraken heeft u gemaakt met uw collega's in Duitsland en België om dit percentage te verlagen, dan wel welke afspraken denkt u te gaan maken?

In paragraaf 3.2 van het ontwerpprogramma wordt aangegeven dat alleen de gebieden opgenomen zijn die een kritische depositiewaarde hebben lager dan 2400 mol per hectare. Graag ontvangen de leden van de PvdA-fractie een toelichting op deze keuze.

In dezelfde paragraaf wordt gesteld dat voor elk van de gebieden, dankzij de in dit programma opgenomen brongerichte maatregelen en herstelmaatregelen, de zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet worden aangetast, ook niet bij toedeling van de in het programma voorziene ontwikkelingsruimte. Waarop baseert de regering deze stelligheid? Graag ontvangen deze leden een onderbouwing op dit punt.

Naast landbouw en buitenlandse bronnen dragen ook verkeer en consumenten substantieel bij aan stikstofemissie. Waarom wordt er niet voor gekozen ook hier extra maatregelen te ontwikkelen? Welke mogelijkheden ziet u om consumenten te beïnvloeden?

Hoewel het ontwerpprogramma de mogelijkheid in zich draagt dat geen verdere achteruitgang plaatsvindt en op termijn herstel mogelijk is als gevolg van in te zetten maatregelen, is pas op langere termijn vast te stellen of verbetering optreedt. Tegelijkertijd wordt wel ontwikkelingsruimte weggegeven. De leden van de PvdA-fractie zijn hier niet op tegen maar willen wel het grote belang van monitoring en bijsturing benadrukken. Over de wijze van monitoren is het programma duidelijk, over de mogelijkheden van bijsturing veel minder. Kunt u aangeven welke mogelijkheden u hiervoor ziet?

De afname van ammoniakuitstoot vanaf 2030 is minimaal 10 kiloton. Kunt u aangeven wat daarvan het feitelijk effect is op de instandhoudingsdoelen? Is dit voldoende om daarmee aan onze internationale verplichtingen te voldoen? Is het in de Plan-MER genoemde percentage van 10% minder uitstoot in 2030 ambitieus genoeg in uw ogen? Acht u een hoger percentage wenselijk en haalbaar?

In de ontwerpregeling is een lange lijst van prioritaire projecten van rijk en provincies opgenomen. Welke ruimte resteert na aftrek van deze projecten, de autonome ontwikkelingen en de projecten onder grenswaarden voor de niet-prioritaire projecten?

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie, mede namens de leden van de SP-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie maken zich zorgen over het gegeven dat de kritische depositiewaarden in veel natuurgebieden niet worden bereikt met de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Zij vragen u toe te lichten hoe de regering dit ziet, of u deze zorg deelt en met welke maatregelen u denkt de kritische depositiewaarden wel te gaan realiseren.

Deze leden constateren dat de werkelijk gemeten ammoniakemissies en -concentraties minder dalen dan wat tot nu toe gerapporteerd werd door de Emissieregistratie, en berekend wordt met de modellen. De werkelijke gemeten ammoniakconcentraties op de meetstations van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit liggen sinds 2010 aanzienlijk boven de concentraties die uit de modelberekeningen volgen. Het verschil tussen de gemeten concentraties en berekende concentraties op de Landelijke Meetstations Luchtkwaliteit (LML) en de meetstations van het Meetnet Ammoniak in Natuurgebieden (MAN) is flink toegenomen. De werkelijke ammoniakconcentraties en -emissies zijn dus al een aantal jaren significant hoger dan wat uit de modelberekeningen blijkt. De leden van de GroenLinks-fractie maken zich hier grote zorgen over, omdat de berekeningen cruciaal zijn voor het vaststellen van ontwikkelingsruimte en het vervolgens al dan niet toekennen van ontwikkelingsruimte. Zij vragen u hoe de regering omgaat met deze grote onzekerheid. Bent u het met deze leden eens dat het onverantwoord is ontwikkelingsruimte weg te geven die er in werkelijkheid helemaal niet is? Bent u het met deze leden eens dat zo lang de onzekerheid over de werkelijke emissies en concentraties zo groot is, het verstandig en noodzakelijk is om geen ontwikkelingsruimte toe te delen? Zal de regering deze lijn volgen?

Nederland loopt in Europa achter met het realiseren van de gunstige staat van instandhouding van Natura 2000-gebieden. De PAS moet hier een bijdrage aan leveren, maar dan is het wel cruciaal dat de PAS tot werkelijke en voldoende reductie van ammoniakemissies en depositie leidt. Daarover hebben de leden van de GroenLinks-fractie zorgen, zoals aangegeven. Zal de regering de PAS zodanig uitvoeren dat positieve effecten op de natuur daadwerkelijk worden gerealiseerd? En is de regering bereid aanvullende maatregelen te nemen die tot voldoende daling van de emissies en stikstofdepositie zullen leiden, zoals strikte handhaving van de stoppersregeling, of beter nog, afschaffen van de stoppersregeling omdat slechts de helft van de varkenshouders die voor 2020 stoppen een plan heeft ingediend voor de beperking van emissies?2 En is de regering bereid de groei van de melkveehouderij aan banden te leggen, aangezien nu bedrijven kunnen groeien zolang de mest maar wordt verwerkt, en daarmee een forse groei van de ammoniakemissie in het verschiet ligt? Bent u bereid bedrijven die ten onrechte geen vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet hebben, geen vergunning uit de ontwikkelruimte te geven zonder toetsing aan de gebiedsanalyses die in de PAS zijn gemaakt? Bent u bereid om emissies uit de scheepvaart te belasten, onder meer via differentiatie van havengelden?3

In artikel 6 van de ontwerpregeling wordt verwezen naar een bijlage met prioritaire infrastructuur- en industrie projecten. Deze prioritaire projecten leiden tot veel extra stikstofdepositie. Daarmee wordt het realiseren van voldoende reductie van emissies en stikstofdepositie teneinde kwetsbare natuur te ontzien, een zeer lastige zo niet onmogelijke zaak. Bent u dit eens met de leden van de GroenLinks-fractie? Welke maatregelen zal de regering nemen om toch voldoende reductie van emissie en depositie te realiseren? Overweegt u om een aantal prioritaire projecten te schrappen of aan strengere emissie-eisen te onderwerpen? Zo nee, welke maatregelen neemt de regering dan?

Volgens een onderzoek van B-ware naar de effecten van verhoogde stikstofdepositie op natuurgebieden door 2 nieuwe kolencentrales Eemsmond en Maasvlakte II, zal er significante schade aan kwetsbare duingebieden optreden, zoals de Natura 2000-gebieden Voornes Duin en Solleveld & Kapittel.4 Deze schade kan niet hersteld worden met herstelmaatregelen. Deze leden vragen u om een reactie op deze conclusie van B-ware. Welke consequenties verbindt de regering aan deze conclusies? Bent u het met deze leden eens dat toename van de stikstofdepositie op deze Natura 2000-gebieden niet alleen zeer onwenselijk is, maar ook niet is toegestaan? Zo ja, welke maatregelen zal het kabinet nemen?

Kunt u garanderen dat er geen enkele achteruitgang van de kwaliteit van de natuur in Natura 2000-gebieden in Nederland plaatsvindt? Is de regering het eens met de leden van de GroenLinks-fractie dat zij de eindverantwoordelijkheid draagt voor de borging van de natuurkwaliteit in Natura 2000-gebieden?

Is trendmatige verlaging van de depositie voldoende, bijvoorbeeld in de Peel? Bent u het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat in een kwetsbaar natuurgebied als de Peel, wat zwaar overbelast is door ammoniakemissies en stikstofdepositie, de reductie sneller zou moeten gaan om de kwetsbare natuur te herstellen? Welke aanvullende maatregelen neemt het kabinet in de Peel?

Vragen en opmerkingen van het lid van de Partij voor de Dieren-fractie, mede namens de leden van de SP-fractie

Het lid van de fractie van de Partij voor de Dieren heeft met grote bezorgdheid kennisgenomen van het ontwerp Programma Aanpak Stikstof 2015–2021 en wil hierover een aantal kritische vragen stellen. De PAS stelt niet de bescherming van natuur centraal, maar de ontwikkeling van veefabrieken. Dit lid wijst de regering op de waarde van natuur en de plicht haar te beschermen en vindt het van groot belang dat de stikstofdeken die de Nederlandse natuur verstikt, wordt opgelost.

Het ontwerpprogramma doet naar mening van dit lid het tegenovergestelde omdat een theoretische daling van de stikstofdepositie wordt opgevuld met werkelijke stikstofdepositie zonder borging dat de depositie daadwerkelijk zal dalen. Dit gaat ten koste van de stikstofgevoelige natuur in Nederland, en maakt bovendien de juridische positie van ondernemers die onder de beheerplannen zullen vallen onzeker, omdat er daar, om aan de Europese afspraken met betrekking tot de Vogel- en Habitatrichtlijn te voldoen, een extra daling van de stikstofdepositie gerealiseerd zal moeten worden, die nu niet voorzien is. Kunt u dit bevestigen?

Het lid van de fractie van de Partij voor de Dieren verwijst tevens naar het onderzoek van de milieuorganisatie MOB op basis waarvan deze organisatie in beroep is gegaan bij de Raad van State tegen het verlenen van tientallen vergunningen voor de start of uitbreiding van veehouderijen die schade veroorzaken aan de natuur door de productie van stikstof door de provincie Overijssel.5 Hoeveel uitbreidingen voorziet u op grond van de PAS in de komende jaren? Hoe verhoudt deze uitbreiding zich tot de daling in stikstofdepositie die gerealiseerd moet worden?

Het lid van de Partij voor de Dieren merkt op dat de hele afwikkeling van de PAS (verlening, vergunning, monitoring) in handen wordt gelegd van de provincies. Deze hebben, in ieder geval in het noorden en oosten van het land, de afgelopen jaren ten onrechte honderden natuurbeschermingsvergunningen afgegeven. In Overijssel en Gelderland zijn honderden vergunningen vernietigd door de Raad van State, maar in Friesland niet. De noordelijke rekenkamer concludeert dat er in deze provincie tussen de 150 en 400 natuurbeschermingsvergunningen ten onrechte zijn afgegeven. Dat betekent dat er ten onrechte emissieruimte is vergund. Moet deze ten onrechte verleende emissieruimte niet in kaart worden gebracht en in mindering worden gebracht op de Friese ontwikkelingsruimte?

Het lid van de Partij voor de Dieren-fractie wil tevens nogmaals zijn bezorgdheid uitspreken over de verschillen tussen de berekeningen en de metingen in de PAS voor het vaststellen van de ontwikkelingsruimte van de veehouderij. In de quick-scan wordt gesteld dat de kwaliteit van de berekeningen voor het vaststellen van de ontwikkelingsruimte van de veehouderij afhankelijk is van de aangeleverde statistische gegevens.6 Waarom neemt de regering in het ontwerp de berekeningen als uitgangspunt, terwijl aanbevelingen worden gedaan ter verbetering van de berekeningen, waarmee expliciet wordt gesteld dat de basis voor de berekeningen dus niet goed is of in ieder geval voor verbetering vatbaar is?

Het lid van de Partij voor de Dieren-fractie vraagt ook waarom reductiemaatregelen via het management en het voerspoor worden toegepast die pas vanaf 2018 effect beginnen te krijgen. Als via beter management een paar miljoen kiloton emissiereductie kan worden behaald, waarom gebeurt dat dan niet meteen? En waarom is dit niet gebeurd in voorgaande jaren? Welk effect heeft emissiereductie via management op het dierenwelzijn? Dit lid wijst er tevens op dat, op basis van berekeningen, zowel de ontwikkelingsruimte als de toestemming worden verleend voor onbepaalde tijd. Dit betekent dus dat een eenmaal in de vergunning gegeven emissie niet meer neerwaarts kan worden bijgesteld. Waarom kiest de regering er niet voor dat verleende emissietoestemmingen in ieder geval de eerste jaren een tijdelijk karakter hebben, of intrekbaar zijn, of aangepast kunnen worden na metingen? Volgens het lid van de Partij voor de Dieren-fractie is het heel waarschijnlijk dat in de komende jaren zal blijken dat er veel te veel ammoniak neerdaalt op stikstofgevoelige natuurgebieden. De voor deze gebieden vastgestelde instandhoudingsdoelen komen hierdoor alleen maar verder buiten bereik.

Een stop op uitbreidingen van de veehouderij, inzetten op een verdere krimp van de veestapel en de maximale snelheid op snelwegen weer terugbrengen naar 100 of 120 km/uur, en de ammoniakwinst die dit oplevert ten goede laten komen van de natuur is volgens het lid van de Partij voor de Dieren-fractie absoluut noodzakelijk om de kwetsbare natuur in ons land te beschermen. Dit scheelt zowel ondernemers als de belastingbetaler veel geld, en is de enige manier om de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden te behalen. Het lid van de Partij voor de Dieren-fractie wijst erop dat niemand gebaat is bij het volhouden van de illusie dat de natuurdoelen gehaald kunnen worden met de huidige veestapel. Is de regering bereid te erkennen dat dit simpelweg onmogelijk is? Waarom zet de regering niet in op een duurzame landbouw, terwijl er in Nederland overduidelijk behoefte bestaat aan het aanpakken van de problemen die de intensieve veehouderij met zich meebrengt?

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken verzoeken u deze vragen uiterlijk 6 februari 2015 te beantwoorden.

Voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken E.M. Kneppers-Heijnert

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 februari 2015

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen en opmerkingen de leden van de PvdA-fractie, de leden van de GroenLinks-fractie en het lid van de Partij voor de Dieren-fractie over de voorlegging van het ontwerp van het Programma Aanpak Stikstof 2015–2021 en de ontwerpregeling programmatische aanpak stikstof (33 669, I). Hierbij zal ik ingaan op de vragen.

PvdA-fractie

Ik dank de leden voor hun waardering voor de kwaliteit van de voorgelegde documenten, die uitwerking geven aan het aanvaarde wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af welke garanties er zijn dat de generieke bronmaatregelen ook daadwerkelijk uitgevoerd worden. Zij stellen daarbij dat de voer- en managementmaatregelen op vrijwillige basis genomen worden. De leden vragen of ik de vrijwillige basis voor de uitvoering van voer- en managementmaatregelen niet te vrijblijvend acht. Zij vragen ook welke risico’s ik zie als gevolg van deze vrijwilligheid en welke mogelijkheden ik zie om bij te sturen als te weinig vooruitgang wordt geboekt.

De afspraken die ik met de veehouderij heb gemaakt, zijn aanvullend op het generieke brongerichte Rijksbeleid. Om te voldoen aan de Europese NEC-richtlijn voor luchtkwaliteit worden op verschillende terreinen maatregelen genomen. Dit gebeurt bijvoorbeeld op het terrein van verkeer, industrie, stallen en mestaanwending.

Aanvullend op dit generieke beleid is in het kader van de PAS de Overeenkomst Generieke Maatregelen met de veehouderijsector gesloten waarin afspraken zijn gemaakt voor extra emissiereductie. Deze afspraak kent drie sporen. Twee van de drie sporen uit de Overeenkomst betreffen een wettelijke aanscherping van emissies, namelijk de aanscherping van de maximale emissiewaarden in het Besluit emissiearme huisvestingssystemen landbouwhuisdieren en de aanscherpingen bij het aanwenden van dierlijke mest. Het derde spoor, de voer- en managementmaatregelen, is voor een belangrijk deel privaatrechtelijk geregeld. De zuivelsector heeft het managementinstrument Kringloopwijzer voor de melkveehouderij per 1 januari jl. verplicht gesteld voor de mestoverschotbedrijven en per 2018 voor alle melkrundveebedrijven. Maatregelen via het voerspoor zijn vrijwillig en kunnen voor de ondernemers bedrijfseconomisch gunstig uitpakken. Dit levert een positieve prikkel op om deze ook optimaal toe te passen.

Via jaarlijkse monitoring wordt de uitvoering van de maatregelen en het effect daarvan in beeld gebracht. Gemonitord wordt of dit niet uit de pas loopt met de toekenning van depositieruimte. Indien nodig vindt bijsturing plaats.

De leden van de PvdA-fractie vragen of ik nog mogelijkheden zie om vergelijkbare afspraken te maken met andere sectoren zoals sectorbreed gedaan is bij de landbouw.

Met de overeenkomst met de veehouderijsector verdient de sector haar ontwikkelingsruimte zelf. Indien andere sectoren ook een gelijksoortige overeenkomst willen sluiten sta ik daar zeker voor open.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat 35% van de stikstofdepositie afkomstig is uit bronnen in het buitenland. Zij vragen welke concrete afspraken ik heb gemaakt of denk te gaan maken met mijn collega's in Duitsland en België om dit percentage te verlagen.

In Europees verband zijn afspraken gemaakt over de nationale stikstofplafonds (NEC-richtlijn). Op basis van deze afspraken zullen in onze buurlanden de emissies van stikstof verder dalen de komende jaren. De PAS gaat daar ook vanuit.

Daarnaast hebben onze buurlanden een beoordelingswijze voor toestemmingsbesluiten van activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken op hun eigen Natura 2000-gebieden. Ik ben met hen in overleg over de wijze waarop zij toetsen op de effecten op de Nederlandse Natura 2000-gebieden. In aanvulling daarop wordt in België (Vlaanderen) gewerkt aan de ontwikkeling van een programmatische aanpak van stikstof die, vergelijkbaar met de Nederlandse PAS, de stikstofproblematiek zal moeten verminderen. Dit kan ook een positief effect hebben op de deposities in ons land.

De leden van de PvdA-fractie vragen om een toelichting op de keuze, zoals in paragraaf 3.2 van het ontwerpprogramma verwoord, om alleen gebieden in de PAS op te nemen die een kritische depositiewaarde hebben lager dan 2400 mol per hectare.

Zoals verderop in paragraaf 3.2 van het ontwerpPAS-programma is vermeld, worden alleen gebieden in het programma opgenomen als er stikstofgevoelige natuur in het gebied voorkomt waarvan de kritische depositiewaarde ook daadwerkelijk wordt overschreden. Want alleen dán is er reden om aan te nemen dat er verslechtering van natuurwaarden kan plaatsvinden als gevolg van stikstofdepositie. De grens van 2400 mol per hectare per jaar is afkomstig uit het rapport dat de standaard vormt voor het bepalen of een habitat stikstofgevoelig is: «Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van Natura 2000» (Van Dobben e.a., 2012). In dat rapport staan in het overzicht van kritische depositiewaarden ook habitats met een kritische depositiewaarde hoger dan 2400 mol, bijna altijd in de vorm van de aanduiding «>2400». Volgens het rapport is in die gevallen zeker dat er geen sprake is van een kritische depositiewaarde lager dan 2400 mol, maar hoeveel hoger de kritische depositiewaarde is, is niet duidelijk. Er zijn voor die habitats namelijk geen aanwijzingen (in het veld of in laboratoriumexperimenten) gevonden dat stikstofdepositie schadelijk is. Daarom worden ze in dit rapport «minder/niet gevoelig» genoemd. De deskundigen op het gebied van stikstofeffecten op natuur zijn het erover eens dat het niet nodig is om voor deze habitats PAS-maatregelen te nemen.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering om een onderbouwing van de stelling in het Programma dat voor elk van de gebieden, dankzij de in dit programma opgenomen brongerichte maatregelen en herstelmaatregelen, de zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet worden aangetast, ook niet bij toedeling van de in het programma voorziene ontwikkelingsruimte.

Van aantasting van natuurlijke kenmerken is pas sprake als er significante effecten (kunnen) optreden op de instandhoudingsdoelstellingen voor een gebied. Bij het bepalen of daar bij het toedelen van ontwikkelingsruimte sprake van is, mag het effect van brongerichte maatregelen en herstelmaatregelen worden meegenomen. De effecten van die maatregelen zijn op verschillende manieren geborgd in het programma. Deze borging bestaat enerzijds uit voldoende zekerheid over de werkzaamheid van de maatregelen en anderzijds voldoende zekerheid over de daadwerkelijke uitvoering van die maatregelen. De werkzaamheid van de herstelmaatregelen is geborgd doordat in de PAS wordt uitgegaan van het omvangrijke overzicht van herstelmaatregelen in «Herstelstrategieën stikstofgevoelige habitats» (Smits & Bal, 2014), dat is opgesteld door circa 70 wetenschappers en is vastgesteld na een internationale review. Bij de toepassing van deze herstelmaatregelen in de gebieden (zoals verwoord in de gebiedsanalyses) zijn de eigenaren en beheerders van de gebieden betrokken en heeft een wetenschappelijke begeleiding plaatsgevonden door deskundigen op het gebied van herstelmaatregelen. Door de deskundigen is geoordeeld dat met een adequate en tijdige uitvoering van de opgenomen maatregelen verslechtering wordt voorkomen (en waar nodig verbetering wordt bereikt) gedurende de drie tijdvakken waarop de gebiedsanalyses betrekking hebben (2015–2021, 2021–2027 en 2027–2033; zie paragraaf 8.3), dat de instandhoudingsdoelstellingen niet gevaar komen en dat de realisatie van in voorkomend geval geldende hersteldoelstellingen niet onevenredig wordt vertraagd.

Op grond van artikel 19kj van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn de daartoe bevoegde bestuursorganen verplicht zorg te dragen voor een tijdige uitvoering van de in het programma opgenomen maatregelen.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom er niet voor gekozen is ook voor verkeer en consumenten extra maatregelen te ontwikkelen. Ook vragen zij welke mogelijkheden ik zie om consumenten te beïnvloeden.

In de afgelopen jaren zijn in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) verschillende voorschriften van kracht geworden die een daling van stikstofuitstoot in de meeste sectoren bewerkstelligen. De dalende trend zal zich in de komende jaren voortzetten. Dit geldt met name voor de sector verkeer. Door emissiebeperkende maatregelen op EU-niveau zal de depositie door verkeer naarmate oude auto’s door nieuwere worden vervangen relatief het sterkst dalen (tot 52% in 20307).

Bij consumenten moet vooral gedacht worden aan emissies van woningen, kantoren en winkels via het verwarmen van ruimtes, douchen etc. Er zijn verschillende initiatieven die consumenten stimuleren om duurzame keuzes te maken en energie te besparen, die vaak ook een positief effect op stikstofemissies hebben. Deze initiatieven bestaan naast de PAS.

De leden van de PvdA-fractie vragen naar de mogelijkheden van bijsturing.

Monitoring en bijsturing is voor de PAS van groot belang. Het Programma voorziet in een adequaat monitoring- en bijsturingssysteem als «hand aan de kraan». Op alle relevante vlakken worden gegevens verzameld: uitvoering maatregelen, bronbeleid, depositie, toegekende ontwikkelingsruimte etc. Bijsturing van het programma is voorzien na het derde jaar. Bijsturing kan ook eerder aan de orde zijn, wanneer dit noodzakelijk is om de doelstellingen van het programma te borgen. Verslechtering van de natuur moet te allen tijde voorkomen worden (artikel 6 lid 2 habitatrichtlijn).

Er zijn diverse mogelijkheden voor bijsturing. Bron- en herstelmaatregelen kunnen zo nodig worden toegevoegd, vervangen of aangepast8, de totale beschikbare hoeveelheid depositieruimte9 en de verdeling tussen de segmenten en tijdvakken10 kan worden aangepast. Indien nodig kan de beschikbaarheid van ontwikkelingsruimte voor projecten en andere handelingen die leiden tot een toename van de stikstofdepositie op het betrokken Natura 2000-gebied tijdelijk worden beperkt. Het programma schrijft niet voor welke bijsturingsknoppen in welke gevallen moeten worden ingezet. Dit biedt de ruimte om voor iedere specifieke situatie de best passende vorm van bijsturing in te zetten.

De leden van de PvdA-fractie informeren wat het feitelijk effect is van de afname van ammoniakuitstoot vanaf 2030 van minimaal 10 kiloton op de instandhoudingsdoelen. Zij vragen ook of dit voldoende is om daarmee aan onze internationale verplichtingen te voldoen. Tevens vragen zij of het in de Plan-MER genoemde percentage van 10% minder uitstoot in 2030 ambitieus genoeg is in mijn ogen en of ik een hoger percentage wenselijk en haalbaar acht.

Op de vraag van de leden van de PvdA-fractie over het effect van de 10 kiloton emissiereductie op de instandhoudingsdoelen is geen direct antwoord te geven. In de PAS wordt het totaalpakket van depositiedaling (al dan niet door de extra bronmaatregelen), de herstelmaatregelen en de uitgifte van depositieruimte voor economische groei ecologisch beoordeeld. Voor alle gebieden is geoordeeld dat met de verwachte daling van 10% in 2030 en de herstelmaatregelen de instandhoudingsdoelen niet in gevaar komen en er door uitgifte van ontwikkelingsruimte geen onevenredige vertraging bij de realisatie van de doelen plaatsvindt. De verwachte daling is dus voldoende ambitieus.

De leden van de PvdA-fractie vragen welke ruimte resteert na aftrek van de prioritaire projecten, de autonome ontwikkelingen en de projecten onder grenswaarden voor de niet-prioritaire projecten?

Gemiddeld is er 22% beschikbaar voor prioritaire projecten, 12% voor autonome ontwikkeling, 22% voor activiteiten onder de grenswaarden en 44% voor niet-prioritaire projecten.

GroenLinks-fractie, mede namens de leden van de SP-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie vragen om een toelichting hoe de regering het ziet dat dat de kritische depositiewaarden in veel natuurgebieden niet worden bereikt met de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Zij vragen mij of ik de zorgen van de leden van de GroenLinks-fractie deel en met welke maatregelen ik denk de kritische depositiewaarden wel te gaan realiseren.

Op grond van artikel 19kj van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn de daartoe bevoegde bestuursorganen verplicht zorg te dragen voor een tijdige uitvoering van de in het programma opgenomen maatregelen. Het programma voorziet in brongerichte maatregelen die leiden tot een afname van stikstofdepositie en herstelmaatregelen die leiden tot een versterking van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. Het programma zorgt voor het behoud van de natuurwaarden en waar nodig op verbetering daarvan. Met het systeem van monitoring wordt de ontwikkeling van de natuur gevolgd en kan zo nodig tijdig worden bijgestuurd. Het doel van de programmatische aanpak stikstof is – overeenkomstig artikel 6, eerste lid, van de Habitatrichtlijn – uiteindelijk de realisatie van een gunstige staat van instandhouding van de soorten en habitats in de Natura 2000-gebieden, niet de realisatie van de kritische depositiewaarde.

In de gebiedsanalyses is onderbouwd dat in alle PAS-gebieden ondanks de overschrijding van de kritische depositiewaarden de instandhoudingsdoelen niet in gevaar komen en geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats optreedt. Door het bestaande beleid zullen de deposities in de komende jaren blijven dalen.

Deze leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe de regering omgaat met de onzekerheden wat betreft de verschillen tussen gemeten ammoniakconcentraties en -emissies en modelberekeningen en wat betreft de mindere daling van werkelijk gemeten ammoniakemissies en -concentraties dan wat tot nu toe gerapporteerd werd door de Emissieregistratie, en berekend wordt met de modellen. Zij vragen of het verantwoord is ontwikkelingsruimte uit te geven die in werkelijkheid mogelijk niet bestaat.

AERIUS is het rekeninstrument dat voor de PAS ontwikkeld is. AERIUS maakt gebruik van de meest recente wetenschappelijke inzichten en cijfers. Op basis van de meetresultaten worden de gehanteerde achtergronddeposities in AERIUS jaarlijks gevalideerd en zo nodig bijgesteld.

De PAS zal periodiek worden geactualiseerd aan de hand van metingen, geactualiseerd met nieuwe cijfers en aangepast naar nieuwe wetenschappelijke inzichten. Dit is onderdeel van monitoring en bijsturing.

In oktober heb ik u geïnformeerd over de Quick Scan door de Commissie deskundigen Meststoffenwet (CDM) (EK 33 669 H). De aanbevelingen uit de Quick scan zijn voor een belangrijk deel opgepakt en opgenomen in de onderzoeksplanning van de WUR en het RIVM. Aanbevelingen ten aanzien van verbeteringen emissiecijfers zijn klaar en verwerkt door werkgroep Emissieregistratie. De aanbevelingen die betrekking hebben op de nadere analyse van de 90-er jaren, de nadere analyse resultaten meetstations ammoniak en meetstrategie zijn opgepakt maar vragen tijd. Resultaten worden voor de zomer verwacht. Een internationale visitatiecommissie zal voor de zomer haar bevindingen leveren.

Indien de bevindingen van deze visitatiecommissie leiden tot nieuwe inzichten zal dit uiteraard ook meegenomen worden in de verdere ontwikkeling van de PAS.

Het systeem van monitoring en bijsturing is erop ingericht dat kan worden bijgestuurd wanneer noodzakelijk om de doelstellingen van het programma te borgen.

De onzekerheid over de actuele emissies en deposities heeft op zich geen gevolgen voor de toedeling van ontwikkelingsruimte. De toedeling van de ontwikkelingsruimte overeenkomstig het programma is mogelijk door de realisatie van depositiedaling de komende 6 jaar ten opzichte van de huidige situatie.

Verder vragen de leden van de GroenLinks-fractie of de regering de PAS zodanig zal uitvoeren dat positieve effecten op de natuur daadwerkelijk worden gerealiseerd.

Op grond van artikel 19kj van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn de daartoe bevoegde bestuursorganen verplicht zorg te dragen voor een tijdige uitvoering van de in het programma opgenomen maatregelen. Het programma voorziet in brongerichte maatregelen die leiden tot een afname van stikstofdepositie en herstelmaatregelen die leiden tot een versterking van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. Het programma zorgt voor het behoud van de natuurwaarden en waar nodig op verbetering daarvan. Met het systeem van monitoring wordt de ontwikkeling van de natuur gevolgd en kan zo nodig tijdig worden bijgestuurd.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering om aanvullende maatregelen te nemen die tot voldoende daling van emissie en depositie zullen leiden waarbij zij denken aan striktere handhaving of afschaffing van de stoppersregeling. Dit laatste vanwege de vermelding in de regionale dagbladen dat een substantieel deel van de ondernemers die deelnemen aan de stoppersregeling nog geen alternatief plan heeft ingediend bij betrokken gemeenten.

Op dit moment ben ik niet van plan om aanvullend op de afspraken die ik met de landbouwsector heb gemaakt extra maatregelen te nemen. Ik heb wel het initiatief genomen om de handhaving te verbeteren, onder andere door controletechnieken te verbeteren.

Wat betreft de stoppersregeling verwijs ik naar de motie Van Dekken (TK 33 792, nr. 33). In deze motie is de regering verzocht om, samen met de sector en provincies, te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om de productie in bestaande oude varkens- en pluimveestallen versneld te stoppen. Het in de motie gevraagde onderzoek is gestart maar nog niet afgerond. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu zal de Tweede Kamer hier te zijner tijd over informeren.

Voorts vragen de leden van de fractie van GroenLinks of de regering bereid is om de groei van de melkveehouderij aan banden te leggen. Zij vrezen dat de melkveehouderij nu ongebreideld kan groeien zolang veehouders het overschot aan mest aantoonbaar kunnen verwerken en buiten de Nederlandse landbouw afzetten.

Op 1 januari 2015 is de Wet verantwoorde groei melkveehouderij van kracht geworden. De wet borgt dat de economische groei van de melkveehouderij plaatsvindt binnen de milieurandvoorwaarden van de Nitraatrichtlijn. In aanvulling daarop worden in een algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld ter versterking van de grondgebonden groei in de melkveehouderij en worden afspraken gemaakt om weidegang te bevorderen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of ik bereid ben om bedrijven die ten onrechte geen vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet hebben geen vergunning te geven zonder toetsing aan de gebiedsanalyses.

De provincies zijn het bevoegd gezag voor het verlenen van deze Natuurbeschermingswet-vergunningen. In de gebiedsanalyses zijn de feitelijke deposities als uitgangspunt genomen. De deposities van bedrijven die geen vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet maken daar deel van uit.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of ik bereid ben om emissies uit de scheepvaart te belasten, onder meer via differentiatie van havengelden.

De extra emissiereducerende maatregelen die in het kader van de PAS worden genomen beperken zich tot de maatregelen die zijn afgesproken in de overeenkomst met de landbouwsector. In het kader van de PAS worden de emissies van de scheepvaart niet belast.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de stikstofemissies voldoende dalen wanneer alle prioritaire projecten worden uitgevoerd.

De depositie van prioritaire projecten is onderdeel van de totale depositieruimte. Deze totale depositieruimte is passend beoordeeld in de PAS. Ook met de realisatie van alle prioritaire projecten daalt de stikstofdepositie.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen een reactie op een rapport van B-ware («Effecten van verhoogde stikstofdepositie door twee nieuwe kolencentrales op duingebieden passend beoordeeld?»).

Het genoemde rapport is een reactie op een passende beoordeling voor projecten waarbij er sprake zou zijn van stijging van stikstofdepositie. In delen van Solleveld & Kapittelduinen en Voornes Duin zal met de PAS naar verwachting een stijging van depositie plaatsvinden. Voor de aantasting van de natuurlijke kenmerken door deze depositiestijging heeft in het kader van de besluitvorming over Maasvlakte 2 compensatie plaats gevonden in de vorm van de aanleg van Spanjaardsduin. Vanwege deze compensatie acht ik de stijging in dit geval acceptabel.

Voor de andere PAS-gebieden is er ook bij toedeling van ontwikkelingsruimte geen stijging van stikstofdepositie op stikstofgevoelige natuur. In de gebiedsanalyses is de werkzaamheid van herstelmaatregelen beoordeeld voor een situatie zonder depositiestijging. De uitgangspunten en conclusies in de gebiedsanalyses worden door het genoemde rapport niet in een ander daglicht gesteld. Het rapport geeft een overzicht van de effecten van stikstof die dezelfde strekking heeft als het eerder genoemde rapport «Herstelstrategieën stikstofgevoelige habitats». Ook de stelling dat regulier beheer de verslechtering niet kan tegenhouden, wordt in dat rapport (en daarmee in de PAS) onderschreven. Ten aanzien van de effecten van herstelmaatregelen sluit het rapport eveneens aan op het PAS-rapport.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of kan worden gegarandeerd dat geen achteruitgang van de natuur plaatsvindt en of de regering de eindverantwoordelijkheid draagt voor de borging van de natuurkwaliteit in Natura 2000-gebieden.

Het Rijk is er verantwoordelijk voor dat Nederland voldoet aan de verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Met het decentralisatieakkoord natuurbeleid is de uitvoering van het natuurbeleid bij de provincies neergelegd. Samen met de provincies zorgt het Rijk voor realisatie van de internationale verplichtingen.

De regering heeft een passende beoordeling van het programma laten opstellen. De passende beoordeling is ingevuld door de gebiedsanalyses – waarin de ecologische gevolgen voor elk individueel Natura 2000-gebied afzonderlijk zijn getoetst – en een generiek deel dat betrekking heeft op de overkoepelende aspecten van het programma. Op basis van de passende beoordeling (gebiedsanalyses en generiek deel) kan worden uitgesloten dat de natuurlijke kenmerken van enig Natura 2000-gebied verslechteren of worden aangetast, gelet op de instandhoudingsdoelen van het gebied.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de trendmatige verlaging van depositie voldoende is (bijvoorbeeld in de Peel) en of in dit kwetsbare natuurgebied de reductie niet sneller zou moeten gaan om de natuur te herstellen.

In het kader van de PAS geldt voor alle Natura 2000-gebieden dat er geen sprake mag zijn van achteruitgang van de beschermde natuurwaarden, dat de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar mag komen en dat er daarbij geen onevenredige vertraging plaatsvindt. Dit uitgangspunt geldt ook voor de Peel. Het is juist dat hier sprake is van een overbelasting door stikstof. Als gevolg van het autonome beleid en de extra maatregelen die zijn overeengekomen met de landbouwsector zal ook hier de depositie de komende periode verder dalen. Daarnaast is voor dit gebied een aanzienlijk pakket herstelmaatregelen opgenomen, waaronder hydrologische maatregelen om het systeem robuuster te maken.

Vragen en opmerkingen van het lid van de Partij voor de Dieren-fractie, mede namens de leden van de SP-fractie

Het lid van de Partij voor de Dieren-fractie vraagt of bevestigd kan worden dat met het programma niet is voorzien in een extra daling die nodig is om aan de Europese afspraken met betrekking tot de Vogel- en habitatrichtlijn te voldoen.

Het programma zorgt middels twee sporen voor het beschermen en ontwikkelen van kwetsbare, voor stikstof gevoelige natuur. Het programma bevat hiertoe maatregelen die leiden tot een afname van stikstofdepositie en maatregelen die leiden tot een versterking van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. Daarmee is verzekerd dat wordt voldaan aan de vereisten van de Vogel- en Habitatrichtlijn.

Het lid van de Partij voor de Dieren vraagt hoeveel uitbreidingen van veehouderijen ik voorzie op grond van de PAS in de komende jaren en hoe deze uitbreiding zich verhoudt tot de daling in stikstofdepositie die gerealiseerd moet worden.

In het programma wordt uitgegaan van de door het Planbureau voor de Leefomgeving voorziene groei van de veehouderij. Uitbreidingen kunnen alleen plaatsvinden als er voldoende depositieruimte beschikbaar is. De depositieruimte is meegenomen in de passende beoordeling van het programma. De stikstofdepositie daalt, ook bij de toedeling van de depositieruimte.

Het lid van de Partij voor de Dieren vraagt of de ten onrechte verleende emissieruimte, op basis van de conclusie van de noordelijke rekenkamer dat er in Friesland tussen de 150 en 400 natuurbeschermingsvergunningen ten onrechte zijn afgegeven, niet in kaart moet worden gebracht en in mindering worden gebracht op de Friese ontwikkelingsruimte?

In het programma wordt uitgegaan van de feitelijke situatie bij de start van het programma. Of deze activiteiten wel of niet vergund zijn is daarmee niet relevant voor het bepalen van de ontwikkelingsruimte.

Aangezien deze bestaande depositie is meegenomen in de ecologische toets, kan daarop worden teruggegrepen bij het vergunnen van deze bestaande situaties.

Het lid van de Partij voor de Dieren-fractie vraagt waarom de regering in het ontwerp de berekeningen voor het vaststellen van ontwikkelingsruimte als uitgangspunt neemt, terwijl aanbevelingen worden gedaan ter verbetering van de berekeningen, waarmee expliciet wordt gesteld dat de basis voor de berekeningen dus niet goed is of in ieder geval voor verbetering vatbaar is.

Ik verwijs u naar het antwoord op de vraag van de leden van de fractie van GroenLinks over dit onderwerp.

Het lid van de fractie van de Partij voor de Dieren vraagt waarom de reductiemaatregelen via het voerspoor pas in 2018 effect hebben en niet bij ingang van de PAS. Tevens vraagt dit lid waarom deze maatregelen ook niet in voorgaande jaren zijn toegepast.

De maatregelen zijn niet nieuw en worden deels ook al ingezet in het kader van het Mestbeleid en afspraken die met de sector zijn gemaakt om de fosfaatproductie in Nederland te beperken. Wel wordt daar een stapje bovenop gedaan om het effect op ammoniakemissiereductie te vergroten. Daarvoor zijn nieuwe maatregelen in ontwikkeling, bij kennisinstellingen en in de praktijk (denk aan Proeftuin Overijssel). Naarmate er meer maatregelen beschikbaar komen zal het effect op de ammoniakemissiereductie groter worden. In de Overeenkomst Generieke Maatregelen is al wel ingeschat dat reeds in 2015 de eerste effecten zichtbaar worden van dit voer- en managementspoor (0,5 kiloton) oplopend tot 2 kiloton in 2018.

Het lid van de fractie van de Partij van de Dieren vraagt naar de effecten voor het dierenwelzijn van het management op ammoniakemissiereductie.

Indien door goed management de ammoniakconcentratie in de stal daalt, dan kunnen er positieve effecten op dierenwelzijn optreden vanwege verbeterde luchtkwaliteit in de stal.

Dit kan bijvoorbeeld door de emissie vanuit de mestkelder te verminderen, door voermaatregelen te nemen of door betere scheidingstechnieken van mest en urine toe te passen.

Het lid van de Partij voor de Dieren-fractie vraagt waarom de regering er niet voor kiest dat verleende emissietoestemmingen in ieder geval de eerste jaren een tijdelijk karakter hebben, of intrekbaar zijn, of aangepast kunnen worden na metingen?

Zoals ik op de vraag van de leden van de PvdA heb aangegeven zijn er diverse mogelijkheden voor bijsturing. Bron- en herstelmaatregelen kunnen zo nodig worden toegevoegd, vervangen of aangepast11, de totale beschikbare hoeveelheid depositieruimte12 en de verdeling tussen de segmenten en tijdvakken13 kan worden aangepast. Indien nodig kan de beschikbaarheid van ontwikkelingsruimte voor projecten en andere handelingen die leiden tot een toename van de stikstofdepositie op het betrokken Natura 2000-gebied tijdelijk worden beperkt. Het programma schrijft niet voor welke bijsturingsknoppen in welke gevallen moeten worden ingezet. Dit biedt de ruimte om voor iedere specifieke situatie de best passende vorm van bijsturing in te zetten.

Het intrekken van vergunningen is geen onderdeel van de bijsturing.

Het lid van de Partij voor de Dieren-fractie vraagt of de regering bereid is te erkennen dat het simpelweg onmogelijk is om de natuurdoelen te halen met de huidige veestapel. En vraagt waarom de regering niet in zet op een duurzame landbouw?

Zoals ik in mijn antwoord op een vraag van de leden van de fractie van de PvdA heb aangegeven is door deskundigen geoordeeld dat met een adequate en tijdige uitvoering van de in het programma opgenomen maatregelen verslechtering kan worden voorkomen (en waar nodig verbetering kan worden bereikt). Met de huidige veestapel en de voorziene ontwikkeling daarvan kunnen de natuurdoelen worden gerealiseerd.

Het beleid van de regering is er op gericht de landbouw te verduurzamen.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD) (voorzitter), Terpstra (CDA), Sylvester (PvdA), Essers (CDA) Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Elzinga (SP), Huijbregts-Schiedon (VVD), Koffeman (PvdD), Reuten (SP), Schaap (VVD), Flierman (CDA), Hoekstra (CDA), Van Boxtel (D66), Backer (D66), Vos (GL), De Lange (OSF), Schrijver (PvdA), Postema (PvdA), Vlietstra (PvdA) (vicevoorzitter), Van Strien (PVV), Faber-van de Klashorst (PVV), Ester (CU), Bröcker (VVD), Beckers (VVD), Van Beek (PVV), Gerkens (SP), Koning (PvdA)

X Noot
2

Eindhovens dagblad, 13 januari 2015.

X Noot
3

Zoals opgenomen voorgesteld in planalternatief 3 van de Plan-MER.

X Noot
4

Onderzoekcentrum B-Ware, rapport «Effecten van verhoogde stikstofdepositie door 2 nieuwe kolencentrales op duingebieden passend beoordeeld?» Rapportnummer 2014–62.

X Noot
6

33 669, H.

X Noot
7

Ontwerp Programma Aanpak Stikstof, 2015, p. 71, Tabel 8.1.

X Noot
8

art. 19ki, eerste en tweede lid, Natuurbeschermingswet 1998

X Noot
9

art. 19kg Natuurbeschermingswet 1998

X Noot
10

art. 19kn Natuurbeschermingswet 1998

X Noot
11

art. 19ki, eerste en tweede lid, Natuurbeschermingswet 1998

X Noot
12

art. 19kg Natuurbeschermingswet 1998

X Noot
13

art. 19kn Natuurbeschermingswet 1998

Naar boven