33 669 Wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 (programmatische aanpak stikstof)

Nr. 72 NADER GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID DIJKGRAAF C.S. TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 15

Ontvangen 17 april 2014

Ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

In artikel I wordt na onderdeel E een onderdeel ingevoegd, luidende:

E1

Aan hoofdstuk III, titel 2, paragraaf 1, wordt na artikel 19kc een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 19kca

Onder «verslechteren» en «significant verstorende effecten» als bedoeld in de artikelen 19d, eerste lid, en 19j, eerste lid, worden niet verstaan de gevolgen van een project of een andere handeling, onderscheidenlijk van in een plan voorziene projecten of andere handelingen, door het veroorzaken van stikstofdepositie op voor stikstofgevoelige habitats in een Natura 2000-gebied, indien de stikstofdepositie die het project of de andere handeling, onderscheidenlijk de in het plan voorziene projecten en andere handelingen op de voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied veroorzaakt, onderscheidenlijk veroorzaken, niet hoger is dan 0,3 mol stikstof per hectare per jaar.

Toelichting

De indieners stellen voor om projecten en plannen die mogelijk slechts voor een zeer beperkte toename van de stikstofdepositie zorgen, vrij te stellen van de vergunningplicht in het kader van de Natuurbeschermingswet. Gelet op de grote onzekerheden in de modelberekeningen en het feit dat zeer beperkte depositietoenames tegen nul aan schuren, vinden zij dat dergelijke projecten en plannen meegenomen moeten worden in de autonome depositieontwikkeling en niet in de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) zelf.

Stikstofdeposities op Natura 2000 gebieden als gevolg van onder meer bedrijfsuitbreidingen worden nauwkeurig berekend met rekenmodellen als AAgro-Stacks en Aerius. De nauwkeurigheid van deze berekeningen mogen niet verhullen dat er sprake is van een grote onzekerheidsmarge. Zeer lage toenames van de berekende stikstofdepositie vallen in het niet bij de onzekerheidsmarge en hebben in de praktijk daarom geen fysische betekenis. De provincie Brabant heeft in haar stikstofverordening daarom een drempelwaarde van 0,051 mol N/ha/jaar (afgerond 0,1 mol N/ha/jaar) opgenomen. De Raad van State heeft deze werkwijze goedgekeurd. De indiener vindt het van belang een dergelijke drempelwaarde voor alle Natura 2000 gebieden te laten gelden. Bij dergelijke lage berekende depositiewaarden kan niet meer gesproken worden over de aanwezigheid van een negatief effect op natuurwaarden. Dan hoeven activiteiten daar ook niet op afgerekend te worden. Het gaat veelal om projecten die op grotere afstand van een Natura 2000 gebied liggen. Volgens de theoretische modellering veroorzaken projecten tot op oneindige afstanden extra depositie. Daarbij geldt echter dat bij een met de afstand afnemende depositie, de onzekerheid juist toeneemt.

De indieners willen verder wijzen op de verhouding tussen enerzijds de hoogte van de achtergronddepositie en de kritische depositiewaarden en anderzijds de berekende depositiebijdrage van bepaalde projecten of activiteiten. Stikstofgevoelige habitattypen hebben een kritische depositiewaarde van minimaal 400 mol N/ha/jaar voor de meest kwetsbare habitattypen. De achtergronddepositie kan 1.000 tot 4.000 mol N/ha/jaar bedragen. De indieners zijn van mening dat zeer beperkte depositietoenames van 0,3 mol N/ha/jaar of lager daarbij in het niet vallen en geen significante effecten kunnen veroorzaken, ook niet als rekening wordt gehouden met mogelijke cumulatieve effecten.

De indieners willen ook wijzen op de wijze waarop Duitsland met depositietoetsing omgaat in gevallen waar de achtergronddepositie hoger is dan de kritische depositiewaarde. Bij een depositietoename onder de 7 mol N/ha/jaar wordt geen onderzoek gedaan, omdat effecten vanwege onbetrouwbaarheid van berekeningen onder deze waarde niet meer te bepalen zijn. Deze generieke drempelwaarde is ook wetenschappelijk onderbouwd (Kieler Institut für Landschaftsökologie; Bewertung von Stickstoffeinträgen im Kontext der FFH-Verträglichkeitsstudie; februari 2008). Bij een depositietoename beneden 3% van de kritische depositiewaarde worden mogelijke negatieve effecten onder bepaalde voorwaarden (niet bij slechte staat van instandhouding, bij zeer hoge achtergronddepositie) verwaarloosbaar geacht. Deze handelswijze wordt door de hoogste rechterlijke instantie in Duitsland goedgekeurd. De Europese Commissie heeft ook nog niet van zich laten horen, waaruit mag worden afgeleid dat de Europese Commissie deze handelswijze ook goedkeurt.

De indieners kiezen gelet op bovenstaande overwegingen voor een drempelwaarde van 0,3 mol N/ha/jaar. De drempelwaarde van 0,3 mol ligt ruimschoots onder de Duitse drempelwaarde, omdat de indieners rekening willen houden met mogelijke cumulatieve effecten. De indieners hebben mede gelet op de juridische houdbaarheid ervoor gekozen om drempelwaarde rechtstreeks in de wet op te nemen.

Er is geen sprake van ongewenste interferentie met de PAS en het voorliggende wetsvoorstel. In het wetsvoorstel zijn bepalingen opgenomen waarmee ook een drempelwaarde vastgesteld zal worden. Hierbij wordt gedacht aan een drempelwaarde van 1 mol per hectare per jaar. Voor projecten die onder deze drempelwaarde vallen, zal binnen de PAS depositieruimte gereserveerd worden. Omdat deze drempelwaarde waarschijnlijk drie keer zo hoog zal worden als de door de indieners voorgestelde drempelwaarde, is de vaststelling ervan door meerdere randvoorwaarden omgeven. Dat maakt deze voorziening kwetsbaar. Het doet ook onvoldoende recht aan de onzekerheden in de theoretische modellering. De indieners kiezen daarom voor een (lage) drempelwaarde buitenom de PAS in aanvulling op de (hoge) drempelwaarde binnen de PAS. Deze vrijstelling wordt dan onderdeel van de achtergronddepositie waarmee binnen de PAS gerekend wordt. Voor de mogelijke extra depositie als gevolg projecten die tussen beide drempelwaarden vallen wordt binnen de PAS depositieruimte gereserveerd.

Dijkgraaf Geurts Graus Lodders

Naar boven