33 659 Wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de afschaffing van de plusregio’s

Nr. 17 AMENDEMENT VAN HET LID SEGERS

Ontvangen 3 juli 2014

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

Artikel VIII komt als volgt te luiden:

ARTIKEL VIII

De Wet op het BTW-compensatiefonds wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt onderdeel d, onder verlettering van de onderdelen e tot en met j tot d tot en met i.

2. In het eerste lid, onderdeel e (nieuw), vervalt: of regionaal openbaar lichaam.

3. In het eerste lid, onderdeel i (nieuw), vervalt: of regionaal openbaar lichaam.

B

In de artikelen 3, 5, 7, 8, 9, eerste en vierde lid, vervalt telkens: of regionaal openbaar lichaam.

C

In artikel 9, eerste lid, wordt «artikel 1, onderdeel j,» vervangen door: artikel 1, onderdeel i,.

II

Artikel IX komt als volgt te luiden:

ARTIKEL IX

De Wet BDU verkeer en vervoer wordt ingetrokken.

III

In artikel X, onderdeel C, wordt artikel 20 als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. In afwijking van het tweede lid is in de gemeenten Amsterdam, ‘s-Gravenhage en Rotterdam, het college van burgemeester en wethouders bevoegd tot het verlenen, wijzigen of intrekken van de in het tweede lid bedoelde concessies in de desbetreffende gemeente.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Het college van burgemeester en wethouders kan de in het derde lid bedoelde bevoegdheid overdragen aan gedeputeerde staten van de provincie waarin haar gemeente is gelegen.

IV

In artikel X, onderdeel D, wordt «het krachtens artikel 20, derde lid, aangewezen gebied» vervangen door: het gebied van de gemeenten Amsterdam, ‘s-Gravenhage en Rotterdam, tenzij aan hen krachtens artikel 20, vijfde lid, de in artikel 20, derde lid, bedoelde bevoegdheid is overgedragen.

V

In artikel X, eerste onderdeel G, wordt «het krachtens artikel 20, derde lid aangewezen gebied» vervangen door: het grondgebied van de gemeenten Amsterdam, ‘s-Gravenhage en Rotterdam.

VI

In artikel X, onderdeel H, wordt in artikel 63a, eerste lid «in een krachtens artikel 20, derde lid, aangewezen gebied, dat de gemeenten Amsterdam, ’s-Gravenhage of Rotterdam omvat,» vervangen door «voor het grondgebied van de gemeenten Amsterdam, ’s-Gravenhage of Rotterdam» en wordt «het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid,» vervangen door: die gemeente.

VII

Artikel X, tweede onderdeel G, komt te luiden:

G

Artikel 93a vervalt.

VIII

Artikel XI komt te luiden:

ARTIKEL XI

Artikel 16 van de Planwet verkeer en vervoer vervalt.

IX

In artikel XII wordt «wordt de zinsnede» vervangen door «vervalt de zinsnede» en vervalt de zinsnede «vervangen door: een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000,».

X

Artikel XIII komt te luiden:

ARTIKEL XIII

De Wet Infrastructuurfonds wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 1 vervalt onderdeel i en wordt onderdeel j geletterd tot onderdeel i.

XI

In artikel XV wordt «wordt de zinsnede» vervangen door «vervalt de zinsnede» en vervalt de zinsnede «vervangen door: dan wel aan een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000».

XII

Artikel XXI, onderdeel A, onderdeel 1, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «respectievelijk» vervangen door: vervalt en de begripsbepaling.

2. De begripsbepaling van «dagelijks bestuur» vervalt.

3. In de begripsbepaling van «wegbeheerder» vervalt de zinsnede «of, indien van toepassing, het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 voor zover het wegbeheer aan het openbaar lichaam is overgedragen».

XIII

Artikel XXI, onderdeel B, komt te luiden:

B

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «in het gebied van de plusregio» vervangen door: in de gemeenten Amsterdam, ’s-Gravenhage en Rotterdam.

2. In het tweede lid wordt «Het dagelijks bestuur» vervangen door «Het college van burgemeester en wethouders van de gemeenten Amsterdam, ’s-Gravenhage en Rotterdam» en wordt «in het gebied van de plusregio» vervangen door: in haar gemeente.

3. In het derde lid vervalt «onderscheidenlijk het dagelijks bestuur» en: of plusregio.

XIV

Aan artikel XXI worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

D

In de artikelen 6, tweede lid, 9, eerste, tweede en vijfde lid, 10, eerste lid, onderdelen a en b, derde lid, 11, aanhef en onderdeel a, 12, eerste en zesde tot en met achtste lid, 16, eerste tot en met derde lid, 17, eerste tot en met derde lid, 18, eerste, vierde, zesde tot en met achtste, en tiende lid, 20, vierde lid, 21, tweede tot en met vierde lid, 22, tweede lid, 24, eerste lid, 25, tweede lid en vijfde lid, 27, eerste, tweede, vijfde en zesde lid, 29, tweede tot en met vierde lid, 30, tweede lid, 32, eerste, tweede, vierde, en negende lid, 33, eerste lid, onderdelen a en b, en derde lid, 34, eerste en zesde lid, 35, tweede lid, 37, eerste lid, onderdeel c, 42, vierde tot en met zevende lid, 44, eerste en vierde lid, 49, eerste tot en met derde lid, wordt «het dagelijks bestuur» telkens vervangen door: het college van burgemeester en wethouders van de gemeenten Amsterdam, ’s-Gravenhage, en Rotterdam.

E

De artikelen 43 en 52 vervallen.

XV

Artikel XXV wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, wordt de zinsnede «zoals deze luidden op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze wet, worden geacht te zijn verleend of verstrekt aan gedeputeerde staten van de provincie waarin de plusregio is gelegen of, indien van toepassing, aan het dagelijks bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000. Gedeputeerde staten, respectievelijk het dagelijks bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000, treedt dienaangaande in de rechten en verplichtingen van de plusregio aan wie de bijdragen, subsidies en uitkeringen oorspronkelijk zijn verleend of verstrekt.» vervangen door: zoals deze luidden op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze wet worden geacht te zijn verleend of verstrekt aan:

  • i. gedeputeerde staten van de provincies waarin de plusregio is gelegen;

  • ii. het college van burgemeester en wethouders van de gemeenten, genoemd in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 ten aanzien van het binnen die gemeente gelegen deel van die plusregio.

Gedeputeerde staten, respectievelijk het college van burgemeester en wethouders van de gemeente treden dienaangaande in de rechten en verplichtingen van de plusregio aan wie de bijdragen, subsidies en uitkeringen oorspronkelijk zijn verleend of verstrekt.

2. In het tweede lid en derde lid wordt de zinsnede «de dagelijkse besturen van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000» vervangen door: het college van burgemeester en wethouders, bedoeld in het eerste lid.

3. In het vierde lid wordt «openbaar lichaam» vervangen door: gemeente.

4. Het vijfde lid vervalt.

XVI

Aan het slot van artikel XXVI wordt voor de punt toegevoegd:, met dien verstande dat:

  • a. concessies verleend door het Stadsgewest Haaglanden worden geacht te zijn verleend door de gemeente ’s-Gravenhage en de provincie Zuid-Holland gezamenlijk;

  • b. concessies verleend door Stadsregio Rotterdam worden geacht te zijn verleend door de gemeente Rotterdam en de provincie Zuid-Holland gezamenlijk;

  • c. concessies verleend door de Stadsregio Amsterdam worden geacht te zijn verleend door de gemeente Amsterdam en de provincie Noord-Holland gezamenlijk.

XVII

In artikel XXVII wordt «of, indien van toepassing, door het dagelijks bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000.» vervangen door:, met dien verstande dat:

  • a. regionale verkeer-en vervoerplannen vastgesteld door het Stadsgewest Haaglanden worden geacht te zijn vastgesteld door de gemeente ‘s-Gravenhage en de provincie Zuid-Holland gezamenlijk;

  • b. regionale verkeer-en vervoerplannen vastgesteld door Stadsregio Rotterdam worden geacht te zijn vastgesteld door de gemeente Rotterdam en de provincie Zuid-Holland gezamenlijk;

  • c. regionale verkeer-en vervoerplannen vastgesteld door de Stadsregio Amsterdam worden geacht te zijn vastgesteld door de gemeente Amsterdam en de provincie Noord-Holland gezamenlijk.

Toelichting

De in het wetsvoorstel voorgestelde vervoerregio is een extra bestuur op regionaal niveau en materieel zelfs een extra bestuurslaag. Dit is een inbreuk op de bestuurlijke hoofdstructuur en compliceert de taak- en verantwoordelijkheidsverdeling tussen de bestuurslagen. Bovendien is er zo geen democratisch gekozen orgaan met budgetrecht, terwijl de provincies dat wel hebben via de Provinciale Staten en gemeenten via de gemeenteraden. Het is uiteraard van belang dat er een goede samenwerking tot stand komt in de grootstedelijke regio’s. Provincies verplichten zich daartoe binnen de bestaande kaders van de Planwet verkeer en vervoer.

Met dit amendement wordt daarom voorgesteld het wetsvoorstel aan te passen zodat wordt aangesloten bij de bestuurlijke hoofdstructuur. De vorming van vervoerregio’s wordt hierbij niet uitgesloten maar wordt niet meer verplicht en ook niet per algemene maatregel van bestuur aangewezen. Eventuele regionale samenwerking dient dan te gebeuren op basis van een vrijwillige samenwerking tussen gemeenten en provincies. De bevoegdheid voor het vaststellen van een regionaal verkeer- en vervoerplan op basis van de huidige Planwet verkeer en vervoer en de bevoegdheid voor de concessieverlening op grond van artikel 20 van de Wet Personenvervoer 2000 wordt daarom in dit amendement gelegd bij de provincies. De provincies kunnen deze bevoegdheid delegeren aan vervoerregio’s op basis van de wet gemeenschappelijke regelingen of delegeren aan gemeenten. Dit laatste gebeurt nu al in Flevoland waar de gemeente Almere verantwoordelijk is voor de stadsconcessie.

Uitzondering wordt in dit amendement gemaakt voor de stadsconcessies van Amsterdam, Rotterdam en Den Haag omdat deze drie steden de enige steden in Nederland zijn met een eigen vervoersbedrijf en een concessie van een dusdanige omvang dat afzonderlijke aanbesteding van de stadsconcessie mogelijk is. Daarom krijgen deze gemeenten voor deze stadsconcessies de bevoegdheid voor het het verlenen van de concessie. Het is niet nodig dit ook te regelen voor het verkeer-en vervoerplan aangezien gemeenten die plicht al hebben op grond van artikel 8 van de Planwet verkeer en vervoer. Artikel 16 die was bedoeld voor de vervoerregio kan daarom vervallen. Voorts regelt het amendement dat genoemde drie gemeenten de mogelijkheid krijgen deze taken te delegeren aan de provincie. Dit kunnen zijn overigens ook aan een gemeenschappelijke regeling op grond van de Wet Gemeenschappelijke Regelingen.

Dit amendement heeft ook gevolgen voor de uitkering van het Rijk. Met het wetsvoorstel worden de middelen van de Brede Doeluitkering toegevoegd aan het provinciefonds. De voorgestelde vervoerregio’s rond Amsterdam en rond Den Haag-Rotterdam blijven echter middelen ontvangen via een specifieke uitkering middels de Brede Doeluitkering. Naar aanleiding van het amendement zullen deze vervoerregio’s niet worden ingesteld en zullen de middelen voor deze gebieden ook worden uitgekeerd via het provinciefonds. Het deel dat nu wordt aangewend voor het stedelijk vervoersbedrijf en daarmee de «stadsconcessie» kan eenvoudig geïsoleerd worden van de overige middelen binnen de Wgr-plus. Dit deel van het BDU-budget van de Wgr-plus kan door dit amendement via het gemeentefonds aan deze drie steden toegekend worden. De kaderstelling en het budgetrecht over deze stedelijke concessies komt hiermee bij de gemeenteraden te liggen.

Het amendement regelt derhalve dat – naast het reeds in het door het wetsvoorstel opgenomen uitgangspunt van het voorziene artikel 20, tweede lid, van de Wet personenvervoer 2000, dat gedeputeerde staten bevoegd zijn tot de concessieverlening voor openbaar vervoer, anders dan per trein – in plaats van de vervoersregio’s die voorzien zijn door de regering in de Wet personenvervoer 2000 de gemeenten Amsterdam, ‘s-Gravenhage, en Rotterdam expliciet worden aangewezen als uitzonderingen die zelf concessiebevoegdheid over hun stadsvervoer krijgen (waarbij zij de mogelijkheid hebben deze bevoegdheid over te dragen aan gedeputeerde staten of het dagelijks bestuur van een openbaar lichaam dat is ingesteld bij gemeenschappelijke regeling).

De uitkering aan de provincies en aan de uitgezonderde gemeenten verloopt daarbij niet via de Wet BDU verkeer en vervoer (die in verband daarmee wordt ingetrokken), maar op basis van de bestaande wettelijke structuur via het Provinciefonds en het Gemeentefonds.

Voorts bevat het amendement aanpassingen die technisch verband houden met deze wijzigingen. Daarbij worden onder andere diverse verwijzingen naar (het dagelijks bestuur van) de openbare lichamen aangepast naar verwijzingen naar (het college van burgemeester en wethouders) van de betrokken gemeenten.

Ten slotte wordt in het amendement in verband met de wijzigingen het overgangsrecht aangepast. Daarbij worden de vroegere bijdragen van de plusregio’s krachtens artikel XXV verdeeld over gemeenten en provincies. Verder wordt in het kader van het overgangsrecht in artikel XXVI bepaald dat de door de plusregio’s verleende concessies die (mede) betrekking hebben op Amsterdam, Den Haag en Rotterdam worden geacht te zijn verleend door die betrokken gemeenten en de betrokken provincies gezamenlijk, en in artikel XXVII een overeenkomstige regeling getroffen voor de betrokken regionale verkeer- en vervoerplannen.

Segers

Naar boven