33 658 Wijziging van de Wet privatisering ABP in verband met het schrappen van de aanwijzingsbevoegdheid om een privaatrechtelijk lichaam als lichaam waarvan de werknemers deelnemen in de Stichting Pensioenfonds ABP aan te wijzen

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van Statewordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meerinstemmend luidt / uitsluitend opmerkingen van redactioneleaard bevat (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State)

Algemeen

Dit wetsvoorstel strekt ertoe de mogelijkheid te schrappen om het personeel in dienst van een privaatrechtelijk lichaam (B3-lichaam) als overheidswerknemers aan te wijzen.

In de Wet privatisering ABP (WPA) worden drie categorieën van overheidswerknemers onderscheiden:

  • 1. Zij die werkzaam zijn bij publiekrechtelijke lichamen;

  • 2. Zij die werkzaam zijn bij privaatrechtelijke onderwijsinstellingen;

  • 3. Zij die werkzaam bij een door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangewezen privaatrechtelijk lichaam (BV, NV, stichting, vereniging enz.). We noemen deze door de minister aangewezen privaatrechtelijke lichamen kortweg «B3-lichamen» naar artikel B3 uit de in 1996 vervallen ABP-wet (zie bijvoorbeeld artikel 1, onderdeel g, van de WPA en artikel 2, derde lid, onder b en c).

De werknemers van een door de minister aangewezen B3-lichaam, waarvan de arbeidsvoorwaarden van de werknemers van dat lichaam overeenkomen met de arbeidsvoorwaarden van overheidssectoren, nemen als zij als zodanig zijn aangewezen, verplicht deel aan de Stichting Pensioenfonds ABP (artikel 21 van de WPA). Overheidswerknemers en overheidswerkgevers dienen een directe band met de overheid te hebben zoals gedefinieerd in artikel 2 van de Wet privatisering ABP. Het personeel van een B3-lichaam voerde indertijd een (weliswaar geprivatiseerde) overheidstaak uit, en kon zich vanwege de in Nederland verplichte bedrijfstakpensioenindeling niet aansluiten bij een (bedrijfstak)pensioenfonds in de marktsector. Immers: overheidstaken waren ingedeeld bij het pensioenfonds ABP, dat van toepassing is op de overheid.

Het denken over wat tot een overheidstaak moet worden gerekend is inmiddels ingrijpend veranderd: waar vroeger bijvoorbeeld de posterijen, de energieleverantie, het openbaar vervoer, ambulancevoorzieningen en culturele instellingen tot overheidstaken werden gerekend, beschouwt men deze taken steeds meer als tot de vrije markt behorend.

In het verleden was de aanwijzingsmogelijkheid bij privatisering de enige mogelijkheid voor aansluiting bij het ABP. De werknemers van een B3-lichaam kunnen echter sinds enkele jaren ook deelnemen bij een ander (verplicht gesteld) pensioenfonds, of er kan worden deelgenomen bij het ABP op basis vaneen vrijwillige aansluiting.

Werkgever en werknemers dienen het onderbrengen van de pensioenaanspraken wel in het arbeidsvoorwaardenoverleg af te spreken. Als er wordt besloten tot het vrijwillig aansluiten bij het ABP, dan blijven de reeds opgebouwde pensioenaanspraken bij het ABP in stand.

Gelet op bovenstaande ontwikkelingen en mogelijkheden is er geen noodzaak meer om tot een aanwijzing van een B3-lichaam over te gaan. De afgelopen jaren is er nog slechts een enkele aanwijzing op verzoek gedaan. Er zullen geen nieuwe B3-lichamen meer worden aangewezen en de aanwijzingsbevoegdheid kan uit de WPA worden geschrapt. Het feit dat er na de inwerkingtreding van onderhavige wet geen nieuwe aanwijzingen zullen plaatsvinden is niet van invloed op de reeds aangewezen lichamen: zij blijven bestaan als B3-lichamen of als aangewezen lichamen. De werkgevers en werknemers van deze lichamen blijven dus overheidswerkgever en -werknemer in de zin van de WPA (zie ook artikel 2, derde lid, de aangepaste onderdelen b en c). Het betreft:

  • 1. Een B3-lichaam dat als privaatrechtelijk lichaam op grond van artikel B3 van de Abp-wet was aangewezen als lichaam waarvan het personeel geheel of ten dele ambtenaar in de zin van de Abp- wet was (artikel 1, onder g).

  • 2. Een lichaam aangewezen op grond van de Pensioenwet 1922, dat op grond van artikel U2 van de Abp-wet geacht werd te zijn aangewezen als lichaam waarvan het personeel geheel of ten dele ambtenaar in de zin van de Abp- wet was (artikel 1, onder g).

  • 3. Een privaatrechtelijk lichaam aangewezen op grond van artikel 2, derde lid, onder b of c, van de WPA.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

Naar boven