Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 33653 nr. B |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 33653 nr. B |
Ontvangen 19 november 2013
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen van de leden van de vaste commissie voor Financiën. In deze nota ga ik in op de vragen die zij hebben gesteld in het verslag.
Depositogarantiestelsel (DGS)
De leden van de fractie van de SP vragen het kabinet of het, terugblikkend op de bij SNS REAAL gekozen constructie, wederom voor zo’n constructie zou kiezen. De leden van de fractie van de SP vragen het kabinet of de banken ervan kunnen uitgaan dat zij, mocht zich wederom een overeenkomstig debacle voordoen, opnieuw kunnen rekenen op een constructie waarbij de belastingbetalers grotendeels de kosten van het DGS toegeschoven krijgen.
Het kabinet zou in dit specifieke geval onder dezelfde omstandigheden weer voor eenzelfde constructie hebben gekozen. Opgemerkt moet worden dat met de keuze om niet alleen aandeelhouders maar ook achtergestelde crediteuren te onteigenen reeds een vergaande stap is gezet om de rekening zoveel mogelijk bij private partijen neer te leggen. Ten tijde van de nationalisatie van SNS Reaal was het in Europa nog niet voorgekomen dat senior crediteuren hadden moeten bijdragen aan de redding van een systeembank. Indien ervoor was gekozen dit in het geval van SNS Reaal wel te doen, dan had dit kunnen leiden tot een substantiële stijging van de financieringskosten van Nederlandse banken en grote risico’s voor de financiële stabiliteit.
Waar de afgelopen jaren de belastingbetaler aan de lat heeft gestaan bij het redden van banken, wordt momenteel gewerkt aan een Europees kader voor resolutie dat ervoor moet zorgen dat de belastingbetaler in de toekomst kan worden ontzien en de kosten van problemen bij banken in beginsel worden neergelegd bij de private sector zelf. Het uitgangspunt is dat de kosten door de aandeelhouders en schuldeisers van de bank zelf (via «bail-in») en daarna in uitzonderingsgevallen door de gehele bankensector worden gedragen. De kosten worden in de toekomst dus primair neergelegd bij die partijen die de risico’s zijn aangegaan en niet bij de belastingbetaler.
De leden van de fractie van de SP constateren dat het bedrag aan deposito’s dat volgens DNB per 1 februari 2013 onder het DGS valt (namelijk € 447 mrd), hoger is dan het bedrag dat het CPB hieromtrent noemde voor 2010 (namelijk € 390 mrd). Zij vragen of er in drie jaar een toename van 15% was, of dat een van de cijfers mogelijk minder nauwkeurig is.
In beide gevallen is sprake van een benadering van de deposito’s die onder het Nederlandse DGS vallen. Naar aanleiding van de nationalisatie van SNS Reaal heeft DNB de banken gevraagd om een benadering te geven van de depositobasis op 1 februari 2013. DNB heeft het bedrag van de aangehouden rekeningen en de aantallen aangehouden rekeningen vervolgens omgerekend naar een totaal aan gegarandeerde deposito’s per die datum ten bedrage van € 447 miljard. Dit is de meest recente benadering van de deposito’s die onder het Nederlandse DGS vallen. De stijging is met name het resultaat van een stijging van de depositobasis en renteopbouw.
De leden van de fractie van de SP vragen het kabinet bij DNB na te vragen wat het mediaan bedrag en het gemiddelde bedrag is, ieder beneden de grens van € 100.000, van de deposito’s die onder het DGS vallen.
DNB beschikt niet over deze cijfers, ik kan deze dan ook niet verstrekken. Daarbij merk ik op dat de gevraagde bedragen weinig informatie geven over de hoogte van mogelijke DGS-verplichtingen, aangezien het DGS per rekeninghouder geldt en niet per rekening.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen het kabinet waarom de DGS-heffing op de financiële sector met twee jaar wordt uitgesteld, terwijl de resolutieheffing alleen in de eerste drie kwartalen van 2014 wordt betaald. Zij vragen waarom niet is gekozen voor een uitstel met een jaar, en waarom niet is gekozen voor het spreiden van de resolutieheffing over een langere periode, opdat toch reeds begonnen zou kunnen worden met betalingen van de banken aan het DGS.
Om banken niet onevenredig te belasten en mede met het oog op de kredietverlening wordt de ex-ante DGS-bijdrage, die op 1 juli van dit jaar van kracht zou worden, met twee in plaats van één jaar uitgesteld. Dit staat los van de spreiding van de daadwerkelijke heffing over de eerste drie kwartalen van 2014, die zo is vormgegeven omdat in het vierde kwartaal van 2014 in de praktijk de bankenbelasting wordt verschuldigd.
Het kabinet is van mening dat het voorgestelde bedrag en de voorgestelde spreiding een juiste balans vormen tussen een gerechtvaardigde bijdrage van de sector, het uitgangspunt dat de heffing in het jaar 2014 ten behoeve van de schatkist plaatsvindt en een redelijke kans dat deze heffing geen grote negatieve gevolgen op de kredietverlening zal hebben.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen het kabinet op welke wijze de eenjarige looptijd van de resolutieheffing de financiële risico's van de Staat beperkt. Zij vragen waarom de financiële risico's voor de Staat groter zouden zijn als betaling van de resolutieheffing over een langere periode gespreid zou worden. Neemt het risico voor de Staat niet juist toe met het twee jaar uitstellen van de betalingen aan het DGS? Ook vragen zij het kabinet aan te geven hoe deze beide risico's zich tot elkaar verhouden.
Spreiding over een langere periode vergroot het onzekerheidselement in de voorgestelde heffingssystematiek en leidt daarmee tot een groter risico voor de Staat. Hoewel uitstel van de ex ante bijdrage aan het DGS er inderdaad toe leidt dat het depositogarantiefonds in een later stadium gevuld zal zijn, biedt het banken de mogelijkheid om verder te werken aan de benodigde kapitaalversterking. Dit komt de soliditeit van individuele banken en het stelsel als geheel ten goede en verkleint de kans dat een beroep moet worden gedaan op het DGS.
Maximering van de heffing tot € 1 miljard
De leden van de fractie van de SP hebben een aantal vragen over het besluit van de regering om het advies van De Nederlandsche Bank (DNB) te volgen aangaande de maximering van de heffing op € 1 miljard. De leden van de fractie van de SP vragen of het kabinet heeft overwogen het advies van DNB niet te volgen en of bij andere instanties advies is ingewonnen.
Het kabinet kijkt kritisch naar elk advies alvorens te beslissen dit al dan niet over te nemen. Ook in dit geval heeft het kabinet een eigen afweging gemaakt en is uiteindelijk besloten het advies van DNB te volgen. Het kabinet heeft besloten alleen bij DNB advies in te winnen over de hoogte van de heffing. DNB is als onafhankelijke toezichthouder op de Nederlandse financiële sector in dit soort zaken de meest logische en geëigende adviseur van het kabinet.
Voorts vragen deze leden hoe het kabinet de empirisch-wetenschappelijke status beoordeelt van de onderbouwing van de resolutieheffing van DNB. en vragen of het kabinet de inhoudelijke redeneringen en empirische bewijsvoering van DNB op een of andere manier heeft getoetst of laten toetsen. De leden van de fractie van de SP vragen of het kabinet de overwegingen van DNB tot de hare heeft gemaakt en zij er in die zin verantwoordelijkheid voor draagt.
DNB heeft een zo goed mogelijke inschatting proberen te geven van het effect van de voorgestelde resolutieheffing op de kredietverlening. Omdat het geven van een precieze inschatting van het effect van de voorgestelde heffing, heeft DNB er voor gekozen om te werken met twee uiterste scenario’s. Alvorens het advies van DNB over te nemen, heeft het kabinet kritisch gekeken naar de argumentatie en onderbouwing van DNB. Het kabinet is verantwoordelijk voor het voorstel om een eenmalige resolutieheffing van € 1 miljard op te leggen aan de Nederlandse bankensector. Om tot deze beslissing te komen is gebruik gemaakt van het genoemde advies van DNB.
De leden van de fractie van de SP vragen of het correct is dat het macroeconomische model van DNB, DELFI, geen financiële sector omvat. Ook vragen zij of alle relevante berekeningen voor deze casus en die voor de andere casus (kredietrantsoenering) gebaseerd zijn op DELFI.
DELFI kent geen volledige modellering van de bancaire sector maar bevat wel vergelijkingen die de wisselwerking tussen de financiële sector en de reële economie expliciet modelleren. De macroeconomische gevolgen van een hogere kredietrente en van kredietrantsoenering zijn met DELFI berekend.
De leden van de fractie van de SP vragen of het correct is dat het onderhavige advies van DNB gebaseerd is op een reeks niet empirisch getoetste veronderstellingen en dat de conclusies staan of vallen met de juistheid van de veronderstellingen. Deze leden vragen voorts of het onderliggende onderzoek van DNB voldoet aan wetenschappelijke intercommunicabiliteitseisen en of dit onderzoek derhalve beschikbaar is, en door buitenstaanders te toetsen.
Voor beide scenario’s zijn de gerapporteerde macroeconomische gevolgen gebaseerd op empirisch getoetste vergelijkingen. De uitwerking van beide scenario’s is gebaseerd op vertrouwelijke informatie van individuele bankbalansen. De macro-economische vergelijkingen zijn beschreven in DNB Occasional Studies Vol. 9/No.1 (2011). Deze studie is beschikbaar op de website van DNB. De notitie waarin de analyse in meer detail wordt beschreven, bevat vertrouwelijke informatie van individuele banken en kan daarom niet openbaar worden gemaakt. DNB heeft recentelijk wel enkele andere studies gepubliceerd over dit onderwerp1.
De leden van de fractie van de SP vragen of er volgens het kabinet voldoende afstand bestaat tussen de personen van DNB die toezicht uitoefenen op de bankensector en de bestuurders van banken en de bestuurders van organisaties die de banken vertegenwoordigen. Deze leden vragen in dat verband of deze personen en bestuurders elkaar tutoyeren tijdens voor het toezicht relevante contacten. Tevens willen de leden van de fractie van de SP weten of er meer dan evident zakelijke betrekkingen tussen personen die het genoemde toezicht uitoefenen en bankbestuurders bestaan.
Het is de verantwoordelijkheid van DNB om in de uitoefening van het toezicht een gepaste afstand te behouden tot de onder toezicht staande instellingen. Het kabinet vertrouwt erop dat DNB hiertoe in staat is en een kritische en onafhankelijke houding weet te waarborgen. Van belang is dat DNB effectief en onafhankelijk toezicht weet af te dwingen en te borgen. Het kabinet vertrouwt erop dat DNB de hiertoe benodigde professionele standaarden in acht neemt.
Verwerking van de resolutieheffing: doorberekening, kredietrestrictie en winstinhouding
De leden van de fractie van de SP vragen DNB om een onderbouwing van twee cruciale vooronderstellingen in de «Onderbouwing maximale resolutieheffing i.v.m. nationalisatie SNS Reaal». Ten eerste dat we thans in een situatie van kapitaalschaarste verkeren. Ten tweede dat er in een situatie van kapitaalschaarste geen renteaanpassing wordt toegepast (terwijl dit toch de aangewezen weg lijkt om te rantsoeneren). De leden van de fractie van de SP zien graag een gedegen onderbouwing tegemoet.
Het bankwezen ondervindt sinds het begin van de kredietcrisis kapitaalschaarste. Dit blijkt onder meer uit het feit dat banken hun buffers grotendeels versterken door winstinhouding of via overheden. Daarnaast versterkten banken hun kapitaalpositie in beperkte mate door het herschikken dan wel afstoten van activa. Er wordt vrijwel geen kapitaal op de markt opgehaald. Bovendien laat de ECB Bank Lending Survey, een enquête onder banken over de door hen gehanteerde kredietvoorwaarden, zien dat diverse banken in Nederland in de afgelopen twaalf maanden hun volume uitstaande leningen hebben verkleind om aan kapitaaleisen te voldoen. Bovendien spraken diverse banken de verwachting uit dat ze hiermee in de tweede helft van 2013 doorgaan.
Wat betreft de tweede vooronderstelling, kan worden aangegeven dat in een extreem scenario het aanbod van krediet rechtstreeks beperkt wordt doordat het instrument van loutere tariefaanpassingen te bot is. Banken hebben in dit scenario niet (meer) het kapitaal beschikbaar om de kredietverlening op peil te houden. Dit scenario is een uiterste, net als het andere scenario waarin de kosten volledig worden doorberekend. In de praktijk zullen banken de kosten gedeeltelijk doorberekenen en zullen de gevolgen voor de kredietverlening tussen de twee uiterste scenario’s liggen.
De leden van de fractie van de SP vragen of het kabinet verwacht dat een eventuele boete voor de bank zou worden afgewenteld op de klanten in de vorm van tariefverhoging, dan wel door kredietrestrictie. Zij vragen wat voor de bank het materiële verschil is tussen een eenmalige heffing en een eenmalige boete. Ook vragen zij of een boete, een schikking en daarmee samenhangende procedurekosten (advocaten en andere deskundigen) kunnen worden opgevoerd als aftrekpost voor de vennootschapsbelasting. Voorts vragen deze leden hoe hoog het kabinet de belastingderving inschat in verband met de door Rabobank overeengekomen schikking van circa € 774 miljoen als gevolg van de betrokkenheid bij de manipulatie van de interbancaire rentetarieven LIBOR en EURIBOR.
Banken hebben verschillende mogelijkheden om een verhoging in de kosten, of dat nu een eenmalige heffing of een eenmalige boete is, op te vangen. Zij kunnen deze ten koste laten gaan van de winst en daarmee in situaties van kapitaalschaarste ten koste van de opbouw van kapitaalbuffers, zij kunnen deze doorberekenen aan klanten of kiezen voor een combinatie van beiden. DNB heeft eerder aangegeven dat het in de huidige economische omstandigheden aannemelijk is dat een kostenverhoging voor een bank, of dat nu komt door een heffing of een boete, voor een groot deel ten koste gaat van de opbouw van kapitaalbuffers en daarmee van de kredietverlening aan de reële economie.
Met betrekking tot de schikking ten aanzien van Rabobank kan het volgende worden gemeld. Op grond van de geheimhoudingsverplichting van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan geen informatie worden gegeven over individuele belastingplichtigen. In het algemeen geldt op grond van artikel 3.14, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 dat geldboetes en schikkingen niet aftrekbaar zijn voor de winstbelasting als die zijn betaald aan de Nederlandse overheid. Hetzelfde geldt voor boetes die zijn opgelegd door een instelling van de EU. Ook de kosten en lasten die verband houden met niet-aftrekbare geldboetes en schikkingen, bijvoorbeeld daarmee samenhangende kosten van juridische bijstand door advocaten en dergelijke, zijn niet aftrekbaar. Artikel 3.14 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is van overeenkomstige toepassing bij de heffing van de vennootschapsbelasting. Geldboetes en schikkingen die zijn betaald aan een buitenlandse overheid, zijn op grond van de Nederlandse wet in beginsel wel aftrekbaar. Echter, voordat tot aftrekbaarheid van een buitenlandse boete of schikking kan worden gekomen, moet wel vaststaan of deze boete of schikking niet kan worden toegerekend aan een buitenlandse dochtermaatschappij of aan een buitenlandse vaste inrichting (filiaal). Immers, als de boete in het buitenland thuishoort, kan er geen sprake zijn van aftrek in Nederland. De staatssecretaris van Financiën heeft, in reactie op vragen uit de Tweede Kamer hierover, aangegeven zich sterk af te vragen of een onderscheid in behandeling tussen binnenlandse en buitenlandse boetes in het huidige tijdsgewricht nog wenselijk is.2 Hij overweegt daarom voor te stellen ook buitenlandse boetes niet langer in aftrek toe te laten. Hierover zal hij zo mogelijk dit jaar nog of anders begin volgend jaar een brief aan de Tweede Kamer sturen. Daarin zullen de gevolgen van een eventuele wijziging, onder andere voor de uitvoerbaarheid daarvan, tegen het licht worden gehouden. Daarbij wordt ook bekeken hoe voorkomen zou kunnen worden dat het in het buitenland actieve Nederlandse bedrijfsleven onevenredig zwaar zou worden getroffen door in het buitenland opgelegde geldboetes die in een vergelijkbaar geval nooit in Nederland zouden kunnen worden opgelegd.
De leden van de fractie van de SP vragen DNB aan te geven:
– hoeveel dividend de Nederlandse bankensector over ieder van de jaren 1998–2012 uitkeerde, zowel absoluut als in percentage van de winst?
– wat de winstuitkeringen van de bankensector over de jaren 2009, 2010, 2011 en 2012 waren, zowel absoluut als in percentage van de winst?
Het kabinet heeft in eerdere antwoorden op schriftelijke vragen van de leden van de fractie van de SP aangegeven dat deze data niet voor handen zijn. De omvang van de dividenduitkeringen werd voorheen namelijk niet systematisch verzameld en is daarom niet volledig. Het dividend in procenten van de totale winst van de Nederlandse bankensector3 in de periode 2010 tot en met 2012 lag rond de 10%. In 2008 en 2009 maakte de bankensector als geheel een verlies, maar hebben enkele banken die wel winst maakten dividend uitgekeerd aan aandeelhouders. Hierdoor komt er in die jaren een negatief uitkeringspercentage naar voren voor de sector als geheel. Bij hiervoor genoemde cijfers dient in acht te worden genomen dat een groot deel van de uitbetaalde dividenden in 2011 en 2012 aan de Staat is toegekomen. Voor de crisis werden er aanzienlijk hogere bedragen aan dividenden uitgekeerd, maar er valt niet te verwachten dat deze tijden van hoge winstuitkeringen weer terug zullen keren.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben begrepen dat de nettowinst van de Nederlandse banken het afgelopen jaar hoger was dan de winst over 2007. Zij vragen of het kabinet kan aangeven welk deel van deze winsten is gebruikt voor het versterken van de kapitaalpositie van de banken, en welk deel is uitgekeerd als winstuitkeringen. Ook vragen zij of het kabinet kan aangeven hoe zij de mogelijkheid inschat om de tijdelijke resolutieheffing mede te financieren uit het verder beperken van de winstuitkeringen.
DNB concludeert op basis van onderzoek naar de jaarverslagen van 8 banken, die samen meer dan 85% van de bankensector omvatten, het volgende. In 2012 hebben deze banken ongeveer 1% van hun winst uitgekeerd aan externe aandeelhouders anders dan de Staat; 5% van de winst werd als dividend aan de Staat uitgekeerd. Daarnaast is ongeveer 20% gebruikt om staatssteun af te lossen. Verder blijkt dat ongeveer een kwart van de winst is gebruikt voor (de facto verplichte) coupon- of dividendbetaling op Tier 1-instrumenten. Tot slot is in een enkel geval dividend uitgekeerd aan de groep waarvan zij deel uitmaakt, maar niet aan externe aandeelhouders. Derhalve komt op basis van deze gegevens tot één derde van de winst ten goede aan versterking van de solvabiliteit van de bankensector.
Het kabinet heeft geen directe mogelijkheden om banken te vereisen de resolutieheffing uit winstuitkeringen aan externe aandeelhouders, anders dan de Staat, te laten betalen. Zoals aangegeven zijn die winstuitkeringen in 2012 beperkt geweest. Daar komt bij dat de resolutieheffing al (deels) ten koste zal gaan van de winst van de Nederlandse banken, wat daardoor ook de winstuitkeringen aan externe aandeelhouders kan beperken.
De leden van de fractie van GroenLinks willen weten welke mogelijkheden het kabinet heeft om te bewerkstelligen dat banken eerst maximaal overgaan tot winstinhouding en kostenbesparing, alvorens zij de kredietverlening beperken of deze duurder maken. Zij vragen of het kabinet bereid is van deze mogelijkheden gebruik te maken?
Het kabinet heeft geen directe mogelijkheden om het gedrag van banken op deze punten te sturen.
Loonmatiging
De leden van de fractie van GroenLinks vragen wat het kabinet heeft ondernomen om uitvoering te geven aan de motie-Klaver, waarin het kabinet werd opgeroepen banken aan te sporen hun lonen te matigen om de kredietverlening te versterken. Ook vragen zij hoe het kabinet oordeelt over de loonstijging van 2,6% in de financiële sector in het eerste kwartaal van 2013. Is het kabinet nog in overleg met de sector over loonmatiging? Heeft dit geleid tot concrete afspraken? Welke kostenbesparing kan naar het oordeel van het kabinet worden bereikt door loonmatiging bij de banken?
Het genoemde percentage van 2,6% herkent het kabinet niet. Uit voorlopige cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek met betrekking tot de cao-lonen en loonkosten in verschillende sectoren, waaronder financiële instellingen, volgt een ander beeld.4
De CAO-lonen, inclusief bijzondere beloningen, stegen in het eerste kwartaal voor financiële instellingen het hardst van alle sectoren met 2,0% (banken 2,0%). Gemiddeld stegen de CAO-lonen over alle sectoren in dat kwartaal met 1,8%. In oktober 2013 stegen de CAO-lonen bij financiële instellingen met 1,2% (banken 1,3%). Over alle sectoren gezien was in die maand sprake van een stijging van 1,1%. De CAO-lonen stegen in oktober 2013 in de sectoren energie- en waterleidingbedrijven en vervoer en communicatie het hardste met beide 1,7%.
De contractuele loonkosten, het CAO-loon inclusief bijzondere beloningen en wettelijke premies, stegen in het eerste kwartaal van 2013 bij financiële instellingen met 1,8%. Gemiddeld stegen de loonkosten over alle sectoren in dat kwartaal met 2,2%. In oktober 2013 stegen de loonkosten bij financiële instellingen met 0,9%. Over alle sectoren gezien was in die maand sprake van een stijging van 1,6%.
Uit het voorgaande volgt dat sprake is van een versobering is van de CAO-lonen in de financiële sector. Het kabinet verwacht van de sector dat deze ontwikkeling zich door zal zetten. In de afgelopen periode heb ik in verschillende gesprekken met de sector het belang van het reduceren van de kosten onderstreept. Dit zal ik ook de komende tijd blijven doen.
Formuleringen
De leden van de fractie van de SP vragen waarom – naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) met betrekking tot de vormgeving van het tarief – de wettekst niet is aangepast, maar alleen de toelichting bij artikel 7.
Naar het oordeel van het kabinet wordt de mogelijke verwarring niet veroorzaakt door de wettekst, maar door het van de hoofdregel afwijkende systeem met meerdere heffingsmomenten in één kalenderjaar over dezelfde grondslag. Ook de Afdeling kwam op basis van de aan de haar voorgelegde wettekst tot de juiste uitleg. De Afdeling leidde uit de wettekst, meer specifiek de voorgestelde artikelen 7 en 8 in onderling verband gelezen, terecht af dat het in 2014 verschuldigde bedrag aan resolutieheffing in beginsel drie maal de in artikel 7 genoemde resolutieheffing 2014 bedraagt.5 Gelet op het voorgaande heeft het kabinet ervoor gekozen om te volstaan met een aanvulling van de artikelsgewijze toelichting op artikel 7 op dit punt.
De leden van de fractie van de SP vragen of het kabinet in een veegwet de term «resolutie» uit de naam van de resolutieheffing kan vervangen door een term die de betekenis beter dekt.
Naar het oordeel van het kabinet is de gehanteerde aanduiding voldoende duidelijk. «Resolutie» is in de financiële wet- en regelgeving een algemeen bekend en gebruikt begrip voor het herstructureren van faillerende banken, gericht op het waarborgen van de kritische economische activiteiten van deze banken. Daarbij wordt getracht de gevolgen voor de financiële stabiliteit en de belastingbetaler zoveel mogelijk te beperken.
De leden van de fractie van de SP vragen de minister van Financiën, conform de toezegging van de vorige minister aan de Kamer, het onderscheid tussen «investeren» en «beleggen» strikter te volgen.
Het belang van een adequaat gebruik van beide begrippen onderschrijf ik volledig.
De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem
Het artikel «Banken beperken zakelijke kredietverlening» uit ESB Jaargang 98 (4651), 11 januari 2013 concludeert dat banken de kredietvoorwaarden hebben aangescherpt door de toegenomen economische risico’s en kapitaal- en financieringskosten. Dit heeft de zakelijke kredietverlening gedrukt. In een recent verschenen onderzoeksrapport (DNB Working Paper No. 396, October 2013) is deze analyse verder uitgewerkt.
Brief van 12 november 2013 van de staatssecretaris van Financiën aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal met antwoorden op de vragen van de leden Nijboer en Groot (beiden PvdA) aan de minister van Financiën over het bericht dat de Rabobank heeft aangekondigd de Liborboete in mindering te brengen op de nettowinst van de bank (nr. 2013Z21025).
http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=70640ned&D1=10,12&D2=0&D3=0,8,11,13,18-19,22-23,25-26&D4=0&D5=224,228,232-233&HDR=G3,G4&STB=G1,T,G2&VW=T (geraadpleegd op 11 november 2013).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33653-B.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.