33 645 Aanpassing van een aantal OCW-wetten voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba voornamelijk in verband met wijzigingen in de equivalente onderwijswetten voor Europees Nederland (Aanpassingswet OCW-wetten BES)

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 29 augustus 2013

Inhoud

blz.

   

ALGEMEEN

 

1. Inleiding

1

2. Referentieniveaus

1

3. Overig

4

Graag dank ik de leden van de verschillende fracties voor hun bijdrage aan het voorliggende wetsvoorstel. Hierna ga ik in op de vragen en opmerkingen.

1. Inleiding

Tot mijn genoegen constateer ik dat de leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen en de fracties van de PvdA en de ChristenUnie met interesse en belangstelling hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.

2. Referentieniveaus

De leden van de VVD-fractie vragen de regering om aan te geven waarom het basisonderwijs nog niet klaar is voor invoering van de referentieniveaus voor Nederlandse taal en rekenen.

Zoals in de toelichting op het wetsvoorstel te lezen is, acht de regering het op dit moment niet verstandig in Caribisch Nederland voor het basisonderwijs referentieniveaus in te voeren. De basisscholen zijn op dit moment hard bezig met de implementatie van de Onderwijsagenda Caribisch Nederland. Deze heeft als doel dat in 2016 de onderwijskwaliteit van de scholen in Caribisch Nederland op een naar Nederlandse en Caribische maatstaven aanvaardbaar niveau is. De basisscholen werken met onderwijsverbeterplannen die met name gericht zijn op het verbeteren van het taal- en rekenonderwijs. Daarnaast hebben zij de gelegenheid om zelf taalbeleid te ontwikkelen waarvoor draagvlak in de samenleving bestaat. Dit is met name belangrijk vanwege de bestaande situatie met een tweede, gelijkwaardige instructietaal naast het Nederlands: Papiaments op Bonaire en Engels op Sint Eustatius.

Deze leden vragen voorts of het niet invoeren van referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen in het basisonderwijs geen gevolgen heeft voor de prestaties van scholieren in het voortgezet onderwijs.

In de memorie van toelichting van de tweede Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba-B is als uitgangspunt voor het basisonderwijs bepaald, dat het Nederlands aan het eind van de basisschool voldoende moet zijn om succesvol het Nederlandstalig voortgezet onderwijs te kunnen doorlopen. Daar waar dat niveau nog niet voldoende blijkt te zijn, hebben de scholen voor voortgezet onderwijs de mogelijkheid om tijdelijk aanvullende maatregelen te treffen zoals schakelklassen. Vervolgens heeft het voortgezet onderwijs 4 tot 6 jaar (afhankelijk van de schoolsoort) de tijd om de leerling dusdanig op te leiden dat deze in staat wordt geacht de examens Nederlands waarin de referentieniveaus in acht zijn genomen met goed gevolg af te leggen.

Verder willen deze leden weten of er al een termijn voor ogen is waarbinnen de referentieniveaus in alle onderwijssectoren kunnen worden ingevoerd.

Op dit moment is er nog geen termijn vastgesteld wanneer de referentieniveaus in het basisonderwijs ingevoerd zullen worden.

Het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) wordt in Caribisch Nederland vormgegeven op basis van dezelfde eindtermendocumenten of kwalificatiedossiers als in het Europese deel van Nederland. In laatstgenoemde documenten zijn de referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen al opgenomen en deze maken op die manier deel uit van de exameneisen. Zoals in de memorie van toelichting al is opgemerkt, zal verdere regelgeving in de toekomst in het bijzonder betrekking hebben op de invoering in Caribisch Nederland van centrale examinering voor Nederlandse taal en rekenen. Dat vergt een zorgvuldig wetgevingstraject. Daartoe zal op termijn een afzonderlijk wetsvoorstel worden voorbereid. Het mbo is in Caribisch Nederland nog in ontwikkeling. Op Saba en Sint Eustatius is daarmee pas het afgelopen schooljaar een eerste begin gemaakt. Daarom worden eerst de ervaringen met de referentieniveaus afgewacht in het voortgezet onderwijs. Een voor de hand liggend ijkpunt voor toekomstige invoering van de referentieniveaus in het mbo is het moment dat in het mbo leerlingen instromen die in het voortgezet onderwijs al aan de referentieniveaus moesten voldoen. Met het oog op de beloofde legislatieve rust zal op dat moment worden afgewogen of een wetswijziging op dit punt opportuun is.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan aangeven of zij denkt dat de scholieren in Caribisch Nederland vanaf 2014/2015 ook aan de referentieniveaus kunnen voldoen en zo ja, waarop zij dit baseert.

De regering wijst erop dat de inzet van alle betrokkenen erop gericht is dat ook de leerlingen in Caribisch Nederland kunnen voldoen aan de gestelde eisen. Overigens zijn de voor 10 oktober 2010 geldende voorschriften ten aanzien van de instructietaal, examentaal en examenstructuur voor Caribisch Nederland gehandhaafd. Dit betekent voor Bonaire en Sint Eustatius dat de hoofdregel is dat het Nederlands de instructie- en examentaal in het voortgezet onderwijs is en dat de Europees Nederlandse examenstructuur is gehandhaafd. Bij de invoering van de WVO-BES zijn de scholen geïnformeerd over het overgangsrecht en is hen meegedeeld dat de WVO-BES geldt voor de leerlingen die op 1 augustus 2011 met het eerste leerjaar van het voortgezet onderwijs starten. Scholen zijn dus op de hoogte van het feit dat zodra de Nederlandse examens worden afgenomen, ook de referentieniveaus zijn opgenomen in het examen Nederlands. In het Europese deel van Nederland maken de referentieniveaus al onderdeel uit van het eindexamen Nederlands dat in 2014 wordt afgenomen. Voor Caribisch Nederland geldt dat de eerste Nederlandse examens voor vmbo worden afgenomen in 2015, voor havo in 2016 en voor vwo in 2017. Hierdoor is er voor deze leerlingen een langere periode om aan de vereisten te voldoen.

Verder willen deze leden weten of de scholen op de BES-eilanden ook de gelegenheid krijgen om eerst met pilots te werken.

De pilots zijn bestemd voor Europees Nederlandse leerlingen die in het schooljaar 2013/2014 in hun examenjaar zitten. De leerlingen die in Caribisch Nederland in 2011 met het Nederlandse model zijn gestart, leggen voor wat betreft het vmbo pas Nederlandse examens af in 2015, voor wat betreft havo in 2016 en voor wat betreft vwo in 2017. De leerlingen die in 2015 een Nederlands examen afleggen, zitten in schooljaar 2013/2014 in leerjaar 3 en dus nog niet in het examenjaar. De scholen zouden in het schooljaar 2013/2014 wel gebruik kunnen maken van proefexamens om te bepalen waar de leerlingen staan ten opzichte van de vereiste norm. Tevens zouden ze daarop adequate maatregelen kunnen inzetten.

De leden vragen de regering toe te lichten waarom zij kiest voor een trapsgewijze invoering te beginnen met het vmbo.

De getrapte invoering van de referentieniveaus is onlosmakelijk verbonden met de overgang van het examensysteem zoals neergelegd in de Landsverordening voortgezet onderwijs naar de systematiek van de WVO-BES. De in de WVO-BES opgenomen overgangsbepaling regelt dat het nieuwe systeem met ingang van 1 augustus van het eerste schooljaar na de transitie van toepassing wordt op het eerste leerjaar van scholen voor voortgezet onderwijs. In de praktijk betekent dit dat leerlingen die voor het eerst per 1 augustus 2011 zijn toegelaten tot het eerste leerjaar dan ook als eerste volgens de nieuwe bepalingen eindexamen doen. De eerste examens volgens de WVO-BES worden dan ook voor het vmbo in 2014/2015 afgenomen, voor de havo in 2015/2016 en voor het vwo in 2016/2017.

De genoemde leden vragen hoe de regering de invoering beziet van de referentieniveaus en eindexamens in het Nederlands in combinatie met het gegeven basisonderwijs op de BES-eilanden in andere talen dan het Nederlands.

Het feit dat op de basisscholen in Bonaire en Sint Eustatius ook andere talen dan het Nederlands instructietaal zijn (Papiaments respectievelijk Engels), doet niet af aan de doelstelling om een zodanig niveau in het Nederlands te bereiken dat leerlingen zijn toegerust voor het volgen van het voortgezet onderwijs met Nederlands als instructietaal. Dit is de inzet van de verbetertrajecten die door de scholen op basis van de Onderwijsagenda voor Caribisch Nederland zijn ingezet.

Voor Saba geldt voor het voortgezet onderwijs een afwijkende regeling. In het Tijdelijk Besluit Saba Comprehensive School BES is bepaald dat de vóór 10 oktober 2010 bepaalde onderwijsstructuur gehandhaafd blijft. Het Sabaanse voortgezet onderwijs volgt een onderwijsconcept dat in veel landen in de Caribische regio wordt gebruikt en daar breed wordt erkend. De regering acht het niet noodzakelijk om de Sabaanse basisschool te verplichten het basisonderwijs zo in te richten dat het recht doet aan de referentieniveaus, terwijl in het voortgezet onderwijs een andere kwaliteitsslag is doorgevoerd.

Overigens wijst de regering erop dat de verscherpte exameneisen ook in Europees Nederland zijn ingegaan zonder overgangsbepalingen. Ook op dit punt weten de scholen in Caribisch Nederland dat voor de examens op grond van de WVO BES deze eisen onverkort zullen gelden. Niet meegaan met de referentieniveaus en/of de verscherpte slaag/zakregeling zou betekenen dat 3 scholen binnen Nederland andere examennormen kennen, terwijl het diploma wel dezelfde rechten geeft en dat is niet wenselijk.

Voor een reactie op de vraag van de leden van de ChristenUnie-fractie waarom de regering het voortgezet onderwijs in Caribisch Nederland klaar acht voor invoering van de referentieniveaus en de verscherpte exameneisen, verwijs ik naar het antwoord op soortgelijke vragen van de leden van de PvdA-fractie.

3. Overig

De leden van de VVD-fractie vragen waarom er in Caribisch Nederland geen centraal meldingsregister voor verzuim bestaat, of zo’n register nog wel tot stand komt en zo nee, waarom niet.

In Caribisch Nederland is vooralsnog geen centraal meldingsregister voor verzuim voorzien. Het centraal meldingsregister voor verzuim in Europees Nederland (aangeduid als «het Digitaal Verzuimloket») maakt het mogelijk dat scholen in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs het relatieve verzuim via het verzuimloket melden aan de leerplichtambtenaar (voor leer- of kwalificatieplichtige jongeren tot 18 jaar) of RMC-functionaris (voor jongeren van 18–23 jaar zonder startkwalificatie) van de gemeente waar de leerling woonachtig is. Bij de melding wordt standaard het persoonsgebonden nummer gebruikt. Deze gestandaardiseerde en geautomatiseerde manier van melden levert een groot voordeel op qua efficiëntie en snelheid. Voor de scholen en instellingen betekent het bovendien een lastenverlichting omdat hun leerlingen uit meerdere gemeenten afkomstig zijn. Scholen en instellingen hoeven niet langer bij verschillende gemeenten te melden, maar kunnen het ongeoorloofd verzuim via één centraal aanleverpunt doorgeven. Aangezien de scholen in Caribisch Nederland te maken hebben met leerlingen die op hetzelfde eiland wonen, heeft deze functie daar geen toegevoegde waarde. De scholen in Caribisch Nederland melden het relatieve en absolute verzuim direct bij de leerplichtambtenaar op het desbetreffende eiland. Voor een efficiënte werking van een centraal meldingsregister is overigens een wijdverbreid gebruik van het persoonsgebonden nummer noodzakelijk. Dat is in Caribisch Nederland nog niet aan de orde.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering meer inzicht kan geven in het evaluatieproces en hoe en door wie er wordt gemonitord.

De Inspectie van het Onderwijs monitort de voortgang in de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs op de scholen in Caribisch Nederland. Zij bezoekt daartoe twee keer per jaar de scholen in Caribisch Nederland. In 2011 heeft de minister van OCW met de schoolbesturen en gedeputeerden van Onderwijs in Caribisch Nederland de Onderwijsagenda voor Caribisch Nederland ondertekend (Kamerstuk 32 500 VIII, nr. 166). Hierin is afgesproken om in 2016 de basiskwaliteit van het onderwijs op orde te hebben. Jaarlijks wordt de voortgang van de acties uit de Onderwijsagenda geëvalueerd met de betrokkenen en worden de Eerste en Tweede Kamer hierover op hoofdlijnen geïnformeerd. De bevindingen van de Inspectie van het Onderwijs worden hierin meegenomen. Vorig jaar zijn de Eerste en Tweede Kamer door de minister van OCW geïnformeerd over de voortgang (Kamerstuk 31 568, nr. 103). In september krijgt de Kamer van mij de volgende rapportage over de voortgang van de acties uit de Onderwijsagenda.

Verder vragen deze leden of de regering kan omschrijven wat de praktische problemen zijn waar scholen tegenaan lopen, in hoeverre de regering het wenselijk acht om de scholen ondersteuning te bieden bij het oplossen van de problemen en wat de mogelijkheden zijn voor de regering indien blijkt dat de gewenste resultaten achterblijven.

Voorbeelden van praktische problemen waar de scholen op de eilanden tegenaan lopen, zijn de taalproblematiek, de omvang van de zorgproblematiek en de achterstanden in onderwijshuisvesting. In de Onderwijsagenda staat aangegeven op welke manier de regering de scholen ondersteuning biedt, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van een taalmethode voor Nederlands als vreemde taal, door de inzet van het Expertisecentrum Onderwijszorg (EOZ) dat scholen ondersteunt bij het begeleiden van leerlingen die bijzondere aandacht nodig hebben en via huisvestingsplannen voor de scholen. Ook worden scholen ondersteund door school-, bestuurs- en docentcoaches. De inspectie zal naar verwachting begin 2014 een themarapportage uitbrengen met een tussenstand op hoofdlijnen van de onderwijsontwikkeling in Caribisch Nederland. Op basis daarvan zal ik in overleg met de betrokkenen op de eilanden bezien of extra maatregelen nodig zijn.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

Naar boven