33 643 EU-voorstellen: Plant- en diergezondheidspakket COM (2013) 264, 260, 262, 265, 267 en 327

Nr. 7 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 september 2013

Tijdens het AO Behandelvoorbehoud inzake het Plant- en Diergezondheidspakket van woensdag 18 september heb ik u toegezegd de brief te beantwoorden die Bionext in de aanloop van dit debat aan uw Kamer heeft verzonden. Daarnaast maak ik graag gebruik van de gelegenheid om u te informeren over enkele andere gerelateerde zaken.

Bionext vraagt in zijn brief aandacht voor een zo divers mogelijk aanbod aan rassen gelet op verschillen in grondtypen, verschillende jaargetijden en klimatologische omstandigheden, uiteenlopende afzetmarkten en andere factoren. Daarnaast vraagt Bionext aandacht voor rassen die voldoende weerbaar zijn tegen ziekten en plagen en goed kunnen omgaan met uitsluitend natuurlijke bemesting. Niet alleen een diversiteit aan rassen, ook een diversiteit aan aanbieders van rassen is volgens Bionext noodzakelijk.

Ik ben het met Bionext eens. Ik hecht ook aan een divers aanbod van rassen en een grote diversiteit van aanbieders van deze rassen. Dit heb ik ook aangegeven in genoemd AO en in eerdere debatten met de Tweede Kamer. Het is van belang dat er uitvoerbare regelgeving is voor de kwaliteit van teeltmateriaal en dat regelgeving ruimte biedt voor diversiteit. Beide aspecten zijn van groot belang voor een duurzame landbouw en dus ook voor de biologische landbouw. Vandaar dat ik heb aangegeven dat ik mijn inzet in dit dossier langs de lijnen van de Motie Ouwehand cs (Kamerstuk 21 501-32, nr. 712) wil vormgeven. Ik heb ook aangegeven, dat ik me er in het bijzonder voor zal inzetten dat het belang van traditionele rassen en de belangen van de biologische landbouw op een goede manier zullen worden geborgd in de verordening.

Volgens Bionext beantwoordt de voorgestelde Verordening onvoldoende aan de doelstelling om de diversiteit in rassen en aanbieders te bevorderen. Bionext stelt dat met name beperkingen aan het gebruik van landrassen en amateurrassen, of beperkingen bij de mogelijkheden voor heterogeen materiaal kwekersrecht te verkrijgen de ontwikkeling en vermarkting van dit soort teeltmateriaal economisch niet interessant maken. Terecht merkt Bionext daarbij op, dat veel van deze voorwaarden en definities in de verordening nog niet zijn uitgewerkt.

Ook op dit punt ben ik het met Bionext eens; er is meer helderheid geboden voordat ik zou kunnen instemmen met deze verordening. Wel stel ik vast dat de concept-Verordening méér ruimte voor diversiteit biedt dan de huidige richtlijnen.

In haar brief heeft Bionext een aantal aanbevelingen gedaan, waarop ik hieronder puntsgewijs zal ingaan.

  • 1. Stel rassen met een omzet van maximaal 1.000 euro per jaar, per ondernemer, vrij van controle- en registratiekosten

Biologische boeren en tuinders stellen aan hun rassen andere eisen dan gangbare boeren en tuinders. Het ontwikkelen van rassen specifiek voor deze sector is net zo kostbaar als voor de reguliere sector, maar de biologische markt is veel beperkter van omvang, zodat het relatief kostbaarder is om een voldoende breed rassenpakket te ontwikkelen. Bionext beoogt met haar aanbeveling het aanbod van rassen – ook in de biologische landbouw – zo divers mogelijk te houden en daarmee ook de biodiversiteit te ondersteunen. Dat streven onderschrijf ik en dat onderschrijft ook de Europese Commissie. Het is ook een van de doelen van de nieuwe Verordening. De concept-Verordening biedt reeds ruimte om materiaal voor niche-markten op de markt te brengen, waarbij geen kosten voor registratie of kwaliteitskeuring van dat teeltmateriaal hoeven worden gemaakt. In het kader van deze nieuwe categorie niche-markten wil ik nader bezien of deze voldoende bijdraagt aan de wens de diversiteit van rassen in de landbouw te vergroten. Over de mogelijke definitie van »niche-markt» moet nog onderhandeld worden, maar mijn inzet zal zijn dat deze voldoende ruim zal zijn, zodat vele rassen onder deze categorie de markt op zullen kunnen komen. Financiële vrijstellingen zoals Bionext hier aandraagt, vind ik op dit moment daarom nog niet aan de orde.

Om de sector bij te staan bij het vergroten van het aanbod van rassen, financier ik het onderzoeksprogramma Groene Veredeling, waarin Wageningen Universiteit en het Louis Bolkinstituut samen met het veredelingsbedrijfsleven werken aan het verbeteren van de eigenschappen van diverse gewassen. Het programma werkt aan gewassen die beter geschikt zijn voor duurzame landbouw.

  • 2. Houdt uitwisseling en lokale verkoop van «vrije» zaden door boeren en (moes)tuinders aan eindgebruikers buiten de verordening teeltmateriaal.

Door de registratievrijstelling en keuringsvrijstelling voor niche-materiaal en door het feit dat de Teeltverordening zich primair richt op professionele marktdeelnemers wordt deze aanbeveling grotendeels al overgenomen. Het ruilen van zaad tussen personen is al volledig buiten de regelgeving gebleven. Over kleinschalige verkoop loopt het debat in de EU nog. Complicerend daarbij is dat niet alleen de wetgeving over Teeltmateriaal hier aan de orde is, maar ook de wetgeving over Plantgezondheid. Om de risico’s voor insleep en verspreiding van plantenziekten aanvaardbaar te houden zal al het professioneel gebruikte teeltmateriaal (dus ook voor de professionele biologische sector) aan de fytosanitaire eisen moeten voldoen.

Controle en handhaving zal echter wel proportioneel moeten plaatsvinden; er moet een goede balans gevonden worden tussen kleinschalige verkoop enerzijds en grootschaliger verkoop anderzijds.

Ik ben ervoor dat kleinschalige verkoop, bijvoorbeeld alleen aan liefhebbers, ook mogelijk moet zijn zonder controlekosten en daar zal ik me dan ook voor inzetten.

  • 3. Herstel de mogelijkheid om ook nieuwe rassen toe te laten die alleen voldoen aan een «officieel erkende beschrijving».

Doel van de regelgeving is te waarborgen dat boer en tuinder materiaal van goede kwaliteit kunnen aankopen. Aan een zaad zelf is niet goed te zien wat de identiteit of de eigenschappen ervan zijn. De normale procedure om nieuw teeltmateriaal op de markt te mogen brengen is dat dit materiaal wordt aangemeld bij een van de competente autoriteiten in de Europese Unie, die vervolgens dat materiaal onderzoekt en van een beschrijving voorziet. In Nederland is de Raad voor Plantenrassen deze autoriteit. Voor bekende oude, traditionele rassen is een systeem in het leven geroepen om deze via een lichte procedure (een officieel erkende beschrijving) toe te laten op de markt. Van dat materiaal zijn de eigenschappen immers al bekend. Van nieuw materiaal echter zijn de eigenschappen nog niet bekend. Zolang het gebruik ervan tot niche-markten beperkt blijft is toelatingsonderzoek niet nodig, maar voor grootschalige teelt in Europa acht ik een systeem van officieel toelatingsonderzoek noodzakelijk en proportioneel.

  • 4. Verruim de mogelijkheden voor de registratie van «diverse» groenterassen en maak de beoordeling van de uniformiteit van rassen expliciet afhankelijk van het rastype.

Dit heeft Nederland reeds ingebracht in het kader van de EU-werkgroep die is opgestart om meer helderheid te creëren rond het thema «»heterogeen materiaal»». In het nieuwe voorstel wordt er reeds rekening gehouden met deze wens door een toevoeging van het woord «type» in de uniformiteitsdefinitie. Hiermee wordt geregeld dat ook het type van invloed kan zijn op de te hanteren uniformiteitsniveaus. Het idee is om hier de niet-uniforme biologische rassen onder te laten vallen. Ik denk dat dit een belangrijke verruiming is ten opzichte van de bestaande regelgeving, die hiermee tegemoet komt aan de wens van de biologische landbouw.

  • 5. Biedt biologische veredelaars de mogelijkheid om het voorgeschreven Cultuur- en gebruikswaarde onderzoek uit te laten voeren op biologische (proef)bedrijven en maak dit onderzoek optioneel in plaats van verplicht.

Net als Bionext vind ik het een goed idee om Cultuur- en gebruikswaarde onderzoek voor biologische rassen optioneel te maken in plaats van verplicht. Dat is mijn inzet. Mocht deze verplichting toch in de Verordening blijven vind ik belangrijk dat rassen voor de biologische landbouw dan wel worden beproefd onder biologische omstandigheden.

  • 6. Verplicht veredelaars om, op verzoek, inzage te geven in de gebruikte veredelingstechnieken bij de totstandkoming van hun rassen.

Ik ben niet voor een dergelijke wettelijke verplichting. Dit soort informatie is – ook tussen veredelaars – vertrouwelijk en concurrentiegevoelig. Ik vertrouw erop dat Bionext en Plantum in gezamenlijk overleg wel tot een bevredigende oplossing kunnen komen. Mijn verwachting is dat veredelaars bereid zullen zijn aan te geven of een ras wel of niet geschikt is voor toepassing in de biologische landbouw, gelet op de gebruikte kruisingsouders en technieken. Op basis van die informatie kunnen biologische telers beslissen of ze een dergelijk ras willen telen en kunnen biologische veredelaars beslissen of ze nieuwe rassen ook in hun veredelingsprogramma als kruisingouder willen meenemen.

  • 7. Verwijs in de nieuwe controleverordening voor de organisatie van de controle op biologische producten, voor de wijze van de uitvoeringen voor de maatregelen bij niet voldoen, naar de bestaande verordeningen voor biologische productie (834/2007 en 889/2008).

De controleverordening is een kaderverordening. Deze zal de basis gaan vormen voor een geharmoniseerde toepassing in de EU-lidstaten van een op risicobeoordeling gebaseerd systeem van officiële controles. Ik beoordeel een dergelijke geharmoniseerde toepassing positief.

Als het nodig is kunnen sectorspecifieke zaken aanvullend geregeld worden. Dat zal onder andere ook voor de biologische productie gaan gebeuren. Ik vind het belangrijk dat bij de verdere uitwerking nauwe aansluiting zal worden gezocht bij de bestaande regelgeving voor de biologische productie. Bij een eerste bespreking van dit artikel heeft ook de Europese Commissie aangeven, dat er geen verandering in de officiële controles voor biologische producten wordt nagestreefd. En als er al inhoudelijke veranderingen worden voorzien, worden deze besproken in het kader van de bestaande verordeningen voor de biologische productie. De zorgen van Bionext ten aanzien van de import uit derde landen deel ik niet. Producten uit derde landen zullen moeten voldoen aan de Europese regelgeving. Dat is nu ook al het geval en er verandert op dit punt niets.

Tot slot hecht ik eraan u te melden dat het nog de nodige tijd zal vergen alvorens een definitief besluit over deze verordening voorligt. Het onderhandelingsproces rond het herzieningspakket is nog in een prille beginfase en zal zeker de komende 2 jaar nog worden voortgezet. Het is het streven om deze verordening per 1 januari 2016 van kracht te laten worden. Uitzondering is de Verordening die de Financiële kaders stelt, deze zal per 1 januari 2014 van kracht moeten worden.

De verordeningen voor Plant- en Diergezondheid, Teeltmateriaal en voor Officiële Controles zijn kaderverordeningen en bevatten daarnaast veel verwijzingen naar secundaire regelgeving die ook nog moet worden uitgewerkt. Naar verwachting zal die uitwerking pas ruim na januari 2016 helemaal afgerond worden.

Zoals toegezegd zal ik per kwartaal rapporteren over de voortgang in de besprekingen dan wel eerder indien dit in verband met besluitvorming noodzakelijk is. De Tweede Kamer zal te allen tijde tijdig worden betrokken wanneer besluitvorming voorzien is.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven