33 625 Hulp, handel en investeringen

Nr. 70 VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG

Vastgesteld 24 november 2013

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft op 11 november 2013 overleg gevoerd met Minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over:

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 30 september 2013 inzake de aanbieding van de nota Ondernemen voor ontwikkeling: investeren in duurzame en inclusieve groei (Kamerstuk 33 625, nr. 38);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 5 november 2013 met de lijst van vragen en antwoorden over de nota Ondernemen voor ontwikkeling (Kamerstuk 33 625, nr. 38 ) (Kamerstuk 33 625, nr. 44);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 10 oktober 2013 Ondernemen op Buitenlandse Markten (Kamerstuk 33 625, nr. 45).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, De Roon

De griffier van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Van Toor

Voorzitter: De Roon

Griffier: Wiskerke

Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: De Caluwé, Van Klaveren, Van Laar, Agnes Mulder, Van Ojik, De Roon, Sjoerdsma, Smaling en Voordewind,

en Minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

Aanvang 11.19 uur.

De voorzitter: Ik heet iedereen van harte welkom bij dit algemeen overleg, in het bijzonder de Minister. We hanteren bij dit overleg de zogenaamde begrotingsvolgorde. Dat betekent dat de partijen gaan spreken in volgorde van grootte, dus van groot naar klein. De vastgestelde spreektijden zijn vermeld in de convocatie van deze vergadering. Ik zal in deze termijn twee interrupties per fractie toestaan.

Het woord is nu aan de heer Smaling van de SP, die zes minuten spreektijd heeft.

De heer Smaling (SP): Voorzitter. Het is heel speciaal dat ik het spits mag afbijten. We spreken vandaag over misschien wel twee exoten in de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, te weten over het Dutch Good Growth Fund en later op de middag nog over het budget dat uit de Defensiebegroting is overgeheveld.

Er is veel gezegd en geschreven over het Dutch Good Growth Fund. Het zal de Minister niet verbazen dat de SP-fractie er niet buitengewoon enthousiast over is. De brief die erover verschenen is, «Ondernemen voor ontwikkeling», is een goede brief, in de zin dat er veel werk is gemaakt van de vraag waarom het bedrijfsleven een grotere rol gegeven zou moeten worden in de ontwikkeling. Op zichzelf zijn wij niet tegen zo'n grotere rol, maar het gaat er dan wel om hoe je dat concreet invult. Is het dan een invulling die leidt tot een wenselijk resultaat? Vooral op dat laatste punt hebben we nogal wat noten op onze zang. Dat betreft dan drie onderdelen waarvan het tweede op onze instemming kan rekenen, hoewel er nog wel goed gekeken moet worden hoe dat dan precies vorm wordt gegeven. Ik heb het dan over het onderdeel dat zich richt op de ontwikkeling van bedrijvigheid ter plaatse.

Het DGGF beoogt over een periode van vier jaar 750 miljoen euro uit te keren aan Nederlandse en lokale ondernemers, daarbij hopend dat het een revolving fund zal blijken te zijn. Er is een quickscan gedaan die aangeeft dat 85% succes haalbaar moet zijn. Anderen zeggen dat dit veel te enthousiast is geschat. Ik vind het moeilijk te beoordelen, zoals ik veel zaken in de brief moeilijk te beoordelen vind op dit punt.

Ik heb een paar vragen en ook een paar suggesties. Er zitten wat conceptuele gaten in het hele idee achter de nota. Ondanks het feit dat de brief wel een degelijke indruk wekt, mis ik een heldere analyse van de kans op succes. Wat zijn nu de echte succesindicatoren? Wat zijn de performance indicators op basis waarvan je kunt zeggen: dit hoort thuis in de begroting en dat gaat ook echt wat opleveren? Daartoe zouden we toch eerst de evaluatie van het gehele bedrijfsleveninstrumentarium gezien moeten hebben.

Officieel luidt het dat het fonds openstaat voor Nederlandse en lokale bedrijven met een focus op het mkb. We hebben inmiddels echter een brief van VNO-NCW en MKB-Nederland mogen ontvangen waarin ze ervoor pleiten dat grote bedrijven ook toegang hebben tot het fonds en dat de schotten tussen de drie onderdelen geslecht zouden moeten worden. Dat lijkt ons toch niet echt de bedoeling. Wat vindt de Minister hiervan?

Het gaat ook over ontwikkelingsrelevantie. De discussie over het begrip «ontwikkelingsrelevantie» komt steeds weer op. Kijkend naar de drie fondsenmanagers, constateer ik dat de ene nog geselecteerd moet worden op basis van openbare aanbesteding. Daarnaast is er het Agentschap NL. Daar kan ik mij wel iets bij voorstellen, vanwege de korte lijn naar het ministerie. Wat betreft Atradius ligt nu al een case voor waaruit blijkt dat dit toch niet de geëigende partij is om de businesscases goed te beoordelen op alle aspecten van duurzaamheid.

Mijn tweede punt betreft de toch wel slechte voortekenen. Het rapport van ActionAid, Both ENDS en SOMO laat zien dat het DGGF niet aantoonbaar bijdraagt aan verbetering van lokale leefomstandigheden, milieu of sociale gelijkheid. De cases in Brazilië en Laos worden aangehaald die niet aantoonbaar voordelen opleveren voor de lokale bevolking. Graag verneem ik hierop de reactie van de Minister.

Dit raakt ook aan de vraag of dit wel het soort handel is waar je als maatschappij beter van wordt. Ik krijg toch wel een beetje de indruk dat de voorbeelden die aangehaald worden, niet leiden tot synergie en coherentie en dat handel en ontwikkeling haaks op elkaar staan. Handel creëert winners en losers in plaats van een samenleving die in balans is en die je als geheel naar een hoger plan wilt tillen.

Ten derde is er een stijgend en bovendien marktverstorend budget beschikbaar onder beleidsruimte 1.3 Versterkte private sector en verbeterd investeringsklimaat in ontwikkelingslanden. Hierbij gaat 140 miljoen euro naar ORIO en andere potjes. Het budgetartikel gaat van 268 miljoen in 2014 naar 403 miljoen in 2017. Het Nederlandse bedrijfsleven kan terugvallen op exportkredietverzekeringen en er zijn financieringsgaranties via de faciliteit opkomende markten. Er is nog een keur aan subsidies beschikbaar om de bedrijven ter wille te zijn. Bovendien is er ook nog de FMO. Is dat niet voldoende? Ondernemen is toch ook op de blaren zitten?

Ik wil nog drie suggesties doen. Besteed een derde van de middelen aan een duurzame vraag-aanbodontwikkeling op lokale markten in speerpuntlanden met Nederlandse ondersteuning. Dat kan bijvoorbeeld betrekking hebben op een snel identificeren en repareren van medicijntekorten in lokale gezondheidscentra met behulp van geo-informatie. Kortom, je zou onderdeel 2 van het fonds in de benen kunnen houden, maar alleen op basis van een aangetoonde behoefte op lokaal niveau.

Dan de tweede suggestie: besteed een derde van de middelen uit het fonds aan onderwijs voor ondernemerschap. Geef Nuffic de ruimte om bijvoorbeeld agribusiness- en watermanagementcurricula op te zetten van universitair tot mbo-niveau. Daarin kan de economisch-sociale en de ecologische kant van agrarisch ondernemerschap en waterbeheer een plaats krijgen. Werk met leerbedrijven zoals wij dat in het mbo doen – dat zou goed in de niche-opzet passen – en laat dat opnemen in de landenprogramma's.

Ten slotte mijn derde suggestie: besteed een derde van de middelen aan de dingen waar we aantoonbaar succesvol in zijn geweest. Daar kan het bedrijfsleven een rol in spelen, maar bouw voort op wat we goed hebben gedaan en ga niet weer zo'n ongewis avontuur aan dat volgens ons het DGGF wel is.

De heer Van Laar (PvdA): Ik hoorde de heer Smaling op een gegeven moment zeggen dat handel verstorend werkt in de samenleving. Pleitte hij daarbij voor een maatschappij zonder private sector omdat het anders verstorend zou werken?

Dan mijn tweede vraag. Als de heer Smaling wel enthousiast is over het werk van de FMO is mijn vraag waarom hij dan niet enthousiast is over het DGGF. Uit de onderliggende analyse blijkt namelijk duidelijk dat de FMO een aantal gebieden niet afdekt die het DGGF wel afdekt, bijvoorbeeld het ondernemen in de meest fragiele staten. Dat zou de SP toch aan moeten spreken?

De heer Smaling (SP): Handel is doorgaans gunstig als er ergens een vraag is en het aanbod kan voorzien in die vraag. Dus daar worden de partijen gemiddeld genomen beter van. Het gaat mij echter om de onbalans in handel die zou kunnen ontstaan. Er wordt ook gezegd dat Nederland in de toekomst nog meer nodig heeft van de exportmarkt, terwijl we nu al een vrij stevig handelsoverschot hebben. Dus in hogere zin is dat niet sociaal. Als je als Nederland een heel hoog handelsoverschot hebt, zadel je een land ergens anders op met een groot handelstekort. Dus handel an sich is iets anders dan de onevenwichtigheid die handel teweeg kan brengen. Als je in Brazilië een haven gaat uitbaggeren dan is dat misschien gunstig voor de bereikbaarheid van die haven en het transport van goederen, maar blijkbaar heeft dat ook allerlei negatieve effecten op zowel de ecologie als de mogelijkheden voor de lokale visserij. Dus die onbalans creëer je blijkbaar vrij snel. We hebben eerder ook over allerlei landroofzaken gesproken waarbij dat ook steeds aan de orde is.

Op zichzelf hebben we best wel sympathie voor de FMO. Ik heb even in gedachten het plaatje dat in het document «Ondernemen voor ontwikkeling» staat waarbij de «missing middle» wordt benoemd. Enerzijds heb je microkredieten en anderzijds het grote bedrijfsleven. De vraag is alleen of die missing middle echt geïnteresseerd en geëquipeerd is om in ontwikkelingslanden op korte termijn – het moet in 2014 namelijk al gaan lopen – van deze budgetten op een nuttige manier gebruik te kunnen maken.

De heer Van Laar (PvdA): Samen met de collega van de heer Smaling, de heer Van Dijk, bezochten we in Ethiopië onder anderen een Nederlandse aardappelboer die daar voor een revolutie kan zorgen in de aardappelbusiness, door zowel de oogst te vergroten als de productie van voedsel flink uit te breiden. Die doet dat onder andere met Nederlands geld van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dat soort ontwikkelingen zou de SP toch niet tegen moeten willen houden?

De heer Smaling (SP): Ja, maar dan moet je dus de hele aardappelketen analyseren. Dan moet je kijken waar de zwakke plekken zitten in die keten. Zitten die bijvoorbeeld in het pootgoed, de koelinstallatie, de afzet, het eetpatroon of in de regionale afzet van aardappelen? Het gaat mij nu veel te veel om het alleen maar geëxporteerd krijgen van die koelinstallatie en dat vind ik niet voldoende.

Mevrouw De Caluwé (VVD): Voorzitter. Van hulp naar handel, is het devies van dit kabinet. Landen in ontwikkeling zitten te springen om bedrijvigheid, infrastructuur en banen. Veel bedrijven, ook Nederlandse, investeren al op eigen kracht in die landen en dragen daarnaast bij aan de ontwikkeling van de omgeving van hun bedrijf. En daar zijn wij trots op. In het kader van handel en investeringen hebben we al tijdens het debat over de nota «Wat de wereld verdient» gesproken over het Dutch Good Growth Fund, een fonds dat de investeringen mogelijk moet maken die niet al door bestaande instrumenten worden gedekt. Een fonds ook dat daadwerkelijk ontwikkelingsrelevant is door leningen te verstrekken voor investeringen van het mkb, waar lage en middeninkomenslanden om zitten te springen. Het gaat dan om leningen die het mkb nu niet bij reguliere banken en financieringsinstellingen kan krijgen. Het positieve eraan is dat er één loket komt en dat het fonds revolverend is, zodat het fonds hergebruikt kan worden. Belangrijk is ook dat er één set van criteria komt waaraan bedrijven moeten voldoen en er geen sprake is van stapeling van regels en eisen. Ik heb nog wel een vraag aan de Minister over de implementatie. In antwoord op feitelijke vragen geeft de Minister aan dat het fonds medio 2014 gaat starten. Betekent dit dan ook dat tegen die tijd de eerste aanvragen verwerkt zijn of moet dan het hele fonds nog opstarten? Waar kunnen geïnteresseerden zich nu al melden? Ik heb tenminste begrepen dat er al aanvragen binnen zijn terwijl velen nog niet weten, ook ik niet, tot wie ze zich moeten wenden.

In de aanloop naar de opstart van het fonds hebben veel partijen zich gemeld om te helpen het fonds te beheren dan wel te verdelen. Inmiddels is het fonds voor de komende twee jaar flink geslonken. Het zou niet goed zijn om het fonds nu in verkleinde vorm en versnipperd te laten sluimeren tot over een jaar. Gaat de Minister inzetten op het opstarten van één spoor van het fonds in 2014? Dan denkt de VVD bijvoorbeeld aan spoor 1 omdat spoor 2 nog verdere uitwerking vereist aangezien daarbij de uitvoering redelijk versnipperd bij verschillende financieringsinstellingen terecht zal komen. Gaat de Minister om de tafel met bijvoorbeeld de FMO, banken en andere financieringsmaatschappijen om te zien welk flankerend beleid nodig is om het verstrekken van leningen van deze instellingen gemakkelijker te maken? Daarmee zouden we enige vertraging kunnen ondervangen.

De VVD is blij dat het al bestaande bedrijfsleveninstrumentarium grondig wordt herzien.

De heer Van Ojik (GroenLinks): Als ik mevrouw De Caluwé goed begrijp, vindt zij het een slechte zaak dat er vertraging optreedt – dan heb ik het over die verlaging van 250 miljoen naar 100 miljoen – en wil zij flankerend beleid om de effecten daarvan te verzachten. Zou het dan sowieso niet goed zijn om dat flankerend beleid structureel te maken zodat je misschien structureel wat minder geld nodig hebt?

Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik denk dat er absoluut vraag is naar de 250 miljoen. Alleen, we leven met het feit dat dit is getemporiseerd vanwege noodzakelijke bezuinigingen. Het flankerend beleid zit in het bedrijfsleveninstrumentarium. Ik denk ook dat het heel goed is dat de Minister dat flankerend beleid opstart voor zowel bedrijven daar als bedrijven hier. Waar ik aan refereer, is dat er heel veel organisaties, investeringsmaatschappijen en banken al hebben aangegeven dat ze heel graag willen bijdragen omdat zij ook zien dat hieraan behoefte is. Laten we dan kijken naar de obstakels die er zijn voor deze organisaties om de leningen te verstrekken die nodig zijn en laten we dan kijken hoe we het flankerend beleid, dat er sowieso komt, kunnen aanpassen aan die behoefte zodat we niet nu te maken krijgen met een enorme vertraging vanwege de genoemde temporisering van het fonds.

De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik vind dat een heel goed voorstel. Stel dat het allemaal gaat gebeuren en dat het lukt met die 100 miljoen, dan is dat ook voor de komende jaren van groot belang. Ik zou zeggen: de VVD wil heel graag bezuinigen, dus pik in die 150 miljoen, maar dan structureel. Of niet?

Mevrouw De Caluwé (VVD): Volgens mij heeft de heer Van Ojik mij dan verkeerd begrepen. Laten we in ieder geval al met die 100 miljoen van start gaan en er is behoefte aan meer. Om te voorkomen dat we te weinig geld hebben om de investeringen te doen waar echt behoefte aan is, pleit ik ervoor om samen met het bedrijfsleven na te gaan hoe we er nu al mee aan de slag kunnen gaan. Ik ben er wel heilig van overtuigd dat als dat lukt met die 100 miljoen het ook met die 250 miljoen lukt, want de vraag is behoorlijk groot. Alleen, op dit moment is het geld er niet. Die temporisering was nodig maar ik ben het er absoluut niet mee eens om het dan te laten bij die 100 miljoen. Ik denk namelijk dat er nog veel meer vraag komt.

De heer Van Ojik (GroenLinks): Mevrouw De Caluwé zegt ervan overtuigd te zijn dat als het met 100 miljoen lukt, het ook met 250 miljoen lukt. Ja, dat geloof ik ook wel, maar mijn vraag is veeleer waarom je dan 250 miljoen zou uitgeven als het met 100 miljoen ook lukt. Ik dacht dat de VVD altijd zo op de centen paste?

Mevrouw De Caluwé (VVD): Het is niet dat het met 100 miljoen ook lukt, maar dat we alleen maar 100 miljoen nu ter beschikking hebben. Dus feitelijk hebben we gewoon even niet meer, terwijl er behoefte is aan veel meer. Iedere president of Minister uit ontwikkelingslanden die hier langskomt zegt: kom alstublieft bij ons investeren. Dus de behoefte is veel groter maar we hebben nu slechts die 100 miljoen voor komend jaar. Laten we dan proberen wat meer te investeren door met dat flankerend beleid extra leningen los te krijgen elders.

De VVD is blij dat het al bestaande bedrijfsleveninstrumentarium grondig wordt herzien en dat het aantal instrumenten fors wordt teruggebracht en gebundeld. Een aantal instrumenten worden ondergebracht bij het DGGF en andere stoppen, zoals PSI. Wat gebeurt er met het budget dat met die wijziging is gemoeid? Het gaat niet mee over naar het DGGF. Is de overheveling dus een bezuiniging op het bedrijfslevensubsidiekanaal of hoe zit dat?

Een heel bijzonder instrument is ORIO. Een recent uitgebrachte evaluatie bracht aan het licht dat ORIO toch wel als mislukt kan worden beschouwd. Er is sinds 2009 nog nauwelijks een project tot de implementatiefase gekomen. Het rapport is vernietigend. Van de 740 miljoen in ORIO ligt nog bijna 700 miljoen op de plank. Het is duidelijk dat ORIO zo niet kan doorgaan. Er is sprake van te ingewikkelde regels en procedures. Synergie is er volgens het rapport alleen maar bij transacties via Nederlandse bedrijven. Waarom nog doorgaan met projecten die de implementatiefase nog niet hebben bereikt? Ik zou zeggen: hevel ze over naar het DGGF en naar het flankerend beleid van het bedrijfsleveninstrumentarium met budget en al en maak ze succesvol. Zo plussen we dat fonds ook weer op, zeg ik tegen de heer Van Ojik. Hoe staat de Minister daartegenover?

Dan last but certainly not least, de verdeling van het bedrijfsleveninstrumentarium. Er is in deze Kamer veel gemopperd over dit budget. De Minister heeft als eerste een goed overzicht van dat budget gegeven. En wat blijkt? Ruim minder dan de helft van het budget komt bij het bedrijfsleven terecht. Een kwart gaat naar bedrijven in de OS-landen, prima, maar nog geen 16% van het gehele budget gaat naar het Nederlandse bedrijfsleven; dat is ongeveer 40 miljoen op ongeveer 3,7 miljard. Dus het beeld dat bij sommige partijen hier in de Kamer leeft als zou het Nederlandse bedrijfsleven mateloos worden ondersteund met ontwikkelingsgelden is zwaar overdreven. De VVD is enorm geschrokken van deze bedragen; dit kan toch niet waar zijn? We hebben een bedrijfsleveninstrumentarium waarvan 60% gaat naar multilaterale organisaties, ngo's en overheden, met nauwelijks flankerend beleid voor het Nederlandse bedrijfsleven. Terwijl Nederland roept dat we de expertise van onze bedrijven gaan inzetten, besteden we het budget er niet aan. Andere landen doen dat wel, waardoor ons bedrijfsleven opdrachten misloopt en we ondertussen concurrerende bedrijven in andere landen steunen. Ik heb de volgende vragen aan de Minister.

Is de Minister het met de VVD eens dat we met het bedrijfsleveninstrumentarium net als bij het DGGF het bedrijfsleven hier en daar moeten steunen en niet onze concurrenten in Brazilië, China en Frankrijk? Is de Minister bereid het budget zodanig aan te passen dat het merendeel van het budget direct ten goede komt aan het bedrijfsleven en dus het budget voor het Nederlandse bedrijfsleven flink opgeplust dient te worden? Een deel van de oplossing ligt al in de overheveling van ORIO-gelden die maar niet gebruikt worden. Verder kan het budget voor multilaterale organisaties daarvoor gedeeltelijk worden gebruikt. Ik hoor graag van de Minister hoe ze met deze onwenselijke situatie wil omgaan.

De heer Sjoerdsma (D66): Mevrouw De Caluwé toont zich een fan van het Dutch Good Growth Fund. Ik zou haar dan ook willen vragen wat wat haar betreft de precieze meerwaarde ervan is. Welke ontwikkelingsrelevante activiteiten kunnen nu volgens haar uit dit fonds worden gefinancierd die niet elders al kunnen worden gefinancierd?

Mevrouw De Caluwé (VVD): Die meerwaarde zit erin dat vooral het mkb heel moeilijk aan leningen kan komen. Het mkb geeft ook massaal aan dat leningen tussen bijvoorbeeld 0,5 miljoen en 5 miljoen heel moeilijk te verkrijgen zijn, ook bij de FMO en de banken. We moeten dan ook proberen om met dat DGGF het mkb een kans te geven. Het mkb kan in Nederland al nauwelijks aan geld komen, laat staan voor investeringen in ontwikkelingslanden. Dus als we daar verandering in willen brengen, zullen we daar een aanvullende tool voor moeten hebben. Helaas is dat de situatie. Ik had ook liever gezien dat die leningen elders vlot waren getrokken.

De heer Sjoerdsma (D66): Als ik het verhaal van mevrouw De Caluwé zo hoor, is er eigenlijk geen reden om spoor 3, de exportfinanciering, voort te zetten. Daar heeft zij het eigenlijk niet over.

Mevrouw De Caluwé (VVD): Dat hoort er ook bij. Als je die leningen niet rondkrijgt, krijg je ook vaak die garanties en de exportfinanciering niet rond. Daar zitten ook grote problemen, zoals het mkb eveneens aangeeft.

De heer Van Ojik (GroenLinks): De partij van het vrije ondernemerschap zegt dat die bedrijven geen geld kunnen krijgen. Ik weet wel waarom dat zo is, namelijk omdat ze de risico's te groot inschatten. Is mevrouw De Caluwé dat met mij eens? Zo ja, wat zegt dat dan over het revolverend karakter van dit fonds?

Mevrouw De Caluwé (VVD): Het is inderdaad zo dat banken risico's buiten Europa en zelfs buiten Nederland heel erg hoog inschatten en dus niet alleen maar in ontwikkelingslanden. Dus dat gaat nog veel verder. Ja, het revolverend fonds kijkt naar risicovollere leningen dan andere fondsen, maar dat betekent wel dat dit voor een groot deel ondervangen wordt door het flankerend beleid dat daartegenover wordt gesteld. De VVD is het er heel erg mee eens dat je flankerend beleid vanuit het bedrijfsleveninstrumentarium nodig hebt om de bedrijven te helpen bij bijvoorbeeld voorstudies of om het ondernemersklimaat in ontwikkelingslanden te verbeteren. Dat kan een gedeelte van het risico ondervangen.

De heer Van Ojik (GroenLinks): Dan blijf ik met dezelfde kwestie zitten als die waarover ik in mijn eerste interruptie sprak. Als het wegnemen of verkleinen van die risico's uiteindelijk moet komen van het flankerend beleid, waarom kiest de VVD dan niet alleen voor dat flankerend beleid? Dan kan die vrije markt waar de VVD altijd zo voor is, verder gewoon zijn werk doen. Dat flankerend beleid gaat maar om een fractie van het totale DGGF-budget. Waarom dan nog honderden miljoenen extra uitgeven om die risico's die reëel zijn, weg te nemen? Kies dan gewoon voor flankerend beleid. Daar ben ik ook ontzettend voor en dan gaat GroenLinks de VVD daarin steunen. Wij zijn namelijk ook voor een goed ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden, maar ga dan geen honderden miljoenen over de balk smijten om bedrijven met exporten en investeringen te helpen. Daar is de markt voor.

Mevrouw De Caluwé (VVD): Alleen flankerend beleid helpt niet. Wij willen heel graag de handel stimuleren met ontwikkelingslanden, maar het probleem bij banken is vaak dat alles wat buiten Nederland en vooral buiten Europa ligt, heel lastig met leningen is te voorzien. Als we willen dat het mkb meer ontwikkelingsrelevant investeert en dat het ook meer in fragiele staten investeert, dan zullen we daar toch een steentje aan bij moeten dragen. Met alleen flankerend beleid krijg je het niet rond.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik probeer een beeld te krijgen van het VVD-standpunt. Ik hoor dat er minder geld naar het bedrijfsleven gaat vanuit de privatesectorontwikkeling. Ik constateer met u dat het fonds stijgt van nu 315 miljoen naar 400 miljoen in 2017. Daarbovenop krijgen we dan nog dit fonds met een stijging oplopend tot 700 à 750 miljoen. Dus er wordt heel veel geld geïnvesteerd om het bedrijfslieven betrokken te krijgen. Waarom zou dit nieuwe fonds in het leven moeten worden geroepen als we al zien dat bijvoorbeeld ten aanzien van spoor 1, technische assistentie, 75 miljoen in het bestaande bedrijfsleveninstrumentarium zit. U zegt over spoor 3 dat er een paar hiccups zijn bij de bestaande financieringsmogelijkheden, bijvoorbeeld de expertkredietverzekeringen. Dan zou u ook kunnen voorstellen om de beperktheden zoals ook in de brief worden aangestipt, daar weg te nemen en spoor 3 te laten vervallen. Dat zou een heleboel geld schelen. Het zou ook betekenen dat we meer in lijn met de motie-Slob, die u zelf ook hebt gesteund, handelen.

Mevrouw De Caluwé (VVD): Alle sporen zijn daarvoor nodig, want het is vaak een combinatie van flankerend beleid, leningen en exportkredietverzekeringen. Dus al die sporen zijn nodig om tot een succesvol beleid te komen. De heer Voordewind heeft het over 75 miljoen die als flankerend beleid wordt uitgeven. Dat is in totaliteit en dat is 10% van de 750 miljoen voor het DGGF. Dus dat is niet buitensporig veel. De heer Voordewind heeft het nu over honderden miljoenen euro's die naar het bedrijfsleveninstrumentarium gaan. Voor volgend jaar gaat het daarbij om zo'n 40 miljoen. Dat is iets meer dan een honderdste van het hele budget voor ontwikkelingssamenwerking. Dus zo ontzettend buitensporig vind ik dat nou ook weer niet. Het rechtvaardigt dus dat het nog een beetje opgeplust wordt.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Dit geeft toch een wat vertekend beeld. Het totale budget voor de privatesectorontwikkeling stijgt naar 400 miljoen in tegenstelling tot het gehele budget voor ontwikkelingssamenwerking dat met 1 miljard daalt, waarbij ik het nog niet eens heb over de particuliere organisaties die hun fondsen tot de helft zien dalen. U hebt er gelijk in dat daarvan 40 miljoen direct naar het bedrijfsleven gaat, maar daarnaast is er nog een heel scala van instrumenten, zoals flankerend beleid, ondersteuning en exportkredietverzekeringen, die ten goede komen van het bedrijfsleven. Dus het gaat niet alleen om die 40 miljoen. U moet het in het gehele perspectief bekijken. Dus als we al zoveel geld besteden en het fonds nog groeit, is mijn vraag waarom dan nog vastgehouden wordt aan spoor 3, terwijl we de exportkredietverzekering in het bestaande instrumentarium zouden kunnen aanpassen.

Mevrouw De Caluwé (VVD): Kijkend naar het totaalplaatje hebben wij het over 400 miljoen en dan komt daar nog het fonds bij. 400 miljoen is iets meer dan 10% van het totale budget, Dus ik vind niet dat we dan over heel grote bedragen spreken. Bovendien gaat het hierbij om bedrijven die wij graag willen inzetten om te zorgen dat de economische ontwikkeling aldaar tot stand komt, ook in fragiele staten. Als wij dat willen, zullen we dus instrumenten moeten aanreiken die het mogelijk maken voor het mkb een steentje bij te dragen aan de ontwikkelingsdoelstellingen die we hebben. Als je het hebt over 10% van de hele begroting en samen met het fonds over 15%, vind ik dat niet buitensporig veel.

De heer Van Klaveren (PVV): Voorzitter. Vandaag spreken wij over de nota Ondernemen voor ontwikkeling. Het zogenaamde revolverende fonds is hierbij kernpunt van het kabinetsbeleid. Dat fonds biedt financiering aan ondernemers in lage en middeninkomenslanden en aan Nederlandse bedrijven die activiteiten met ondernemers in die landen willen opzetten. Ook Nederlandse ondernemers die op zoek zijn naar financiering voor export naar lage en middeninkomenslanden kunnen een beroep doen op dit fonds. Het revolverend fonds is door dit kabinet opgetuigd om in te springen op het zogenaamde marktfalen. Volgens dit kabinet is hier sprake van omdat bedrijven niet willen investeren in risicolanden. Het kabinet lijkt blind voor het gegeven – ironisch genoeg is dat zo-even ook al aangegeven door mijn GroenLinks-collega – dat bedrijven niet willen investeren vanwege de risico's. Onder het mom van handel tuigt men nu een staatsfonds op dat risicovolle ondernemingen in ontwikkelingslanden gaat steunen. Linkser wordt het niet. Dit fonds is dan ook eigenlijk niets meer dan een PvdA-speeltje dat verkocht wordt in VVD-verpakkingspapier, want er staat immers het stempeltje handel op. De term marktfalen klinkt uit de mond van socialisten overigens niet vreemd, maar dat de VVD dit socialistische denken ook heeft omarmd, is tekenend voor haar nieuwe linkse idealen. Naast haar geloofwaardigheid heeft de VVD blijkbaar ook haar vertrouwen in de vrije markt verloren. Ik heb de befaamde econoom Milton Friedman weleens aangehaald en dat zal ik nu weer doen. Friedman stelde: krab aan een Europese liberaal en je vindt een socialist. Aan de VVD hoeven we inmiddels niet eens meer te krabben. De PVV gelooft, anders dan de VVD, echter nog wel in de vrije markt en dus niet in dat gekke revolverende staatsfonds. Dat is een principiële kwestie. Daarnaast is het extra treurig dat de lijst van landen ten aanzien waarvan men in aanmerking kan komen voor dit revolverende fonds voor een groot deel uit OECD-landen bestaat. Ik denk hierbij aan de zogenaamde Palestijnse gebieden, Pakistan, Jemen, Egypte, Bangladesh en Mali. Stuk voor stuk landen en in het geval van de Palestijnse gebieden een gebied, die mensenrechten ondergeschikt achten aan de verwerpelijke en gewelddadige sharia. Vrouwen, joden, ongelovigen, andersgelovenden en afvalligen zijn wat deze landen betreft tweederangsburgers en dit kabinet acht het blijkbaar noodzakelijk dat Nederlands belastinggeld gestoken wordt in deze barbaarse staten.

Een andere reden om dit revolverende fonds af te wijzen, is het gegeven dat bedrijven in de meest corrupte landen die we kennen gewoon in aanmerking komen voor dit fonds. Ik denk aan Somalië en Afghanistan, samen met Noord-Korea de meest corrupte landen ter wereld. Maar ook faalstaten als Zimbabwe en Congo waar onlangs nog een miljard aan EU-hulpgeld verdween, zijn wat dit kabinet betreft prima plaatsen om te investeren. Absurd en wat ons betreft totaal onverantwoord. De inmiddels 700 miljoen die nu bestemd zijn voor dit staatsfonds kan men beter inzetten voor lastenverlichting in eigen land. Begrijpt de Minister deze overwegingen van de PVV?

De enige weg naar economische ontwikkeling is echte handel. De PVV gebruikt dan ook al jaren de uitdrukking «trade, not aid», maar dat betekent natuurlijk niet dat de overheid buitenlandse bedrijven met een staatsfonds moet faciliteren. Niet de overheid maar de markt is hier, zoals GroenLinks zo-even ook al stelde, aan zet. Zolang faalstaten hun zaakjes niet op orde hebben en de markt geen brood ziet in investeringen ter plaatse, moet de Nederlandse overheid zich al helemaal afzijdig houden.

Wij zien dus niets in dit fonds en daar kan ik het bij laten.

De heer Van Laar (PvdA): Voorzitter. Allereerst wil ik, een beetje buiten de orde van deze vergadering, de Minister complimenteren met haar snelle besluit om 2 miljoen euro vrij te maken voor de hulp aan de Filippijnen. De omvang van de ramp dringt langzaam tot ons door en het lijkt erop dat miljoenen mensen getroffen zijn. We hopen dan ook dat giro 555 een goede actie kan opzetten en dat er veel hulp gegeven kan worden.

Uitgangspunt van het Dutch Good Growth Fund is dat talentvolle mkb-ondernemers die nu in de missing middle zitten financiering kunnen krijgen. 70% van de werkgelegenheid wordt wereldwijd door deze groep van ondernemers gecreëerd. Om succesvol te kunnen zijn moet het fonds eenvoudig in zijn opzet blijven. Ondernemers moeten snel toegang krijgen tot de middelen. Als te veel managementtijd onttrokken wordt aan hun onderneming gaat dit ten koste van het succes van dat bedrijf. Het gezamenlijke loket bij Agentschap NL waar ondernemers terechtkunnen voor vragen over handel en investeringen moet niet alleen een doorverwijspunt zijn, maar ook een punt waar ondernemers geholpen worden om de weg te vinden tussen de verschillende regelingen en hoe die te combineren. Ook diensten van ngo's, zoals het PUM, het programma voor uitzending van managers, en de activiteiten van een organisatie als SPARC, moeten daar te vinden zijn. Hoe kunnen ondernemers en ngo's daarin samenwerken? Hoe ziet de Minister de rol voor de maatschappelijke organisaties achter dit loket? In hoeverre wordt het loket ook een punt dat zelf diensten levert en regelingen aanbiedt en niet slechts een doorverwijsloket?

Kruisbestuiving tussen de drie sporen binnen het DGGF moet gestimuleerd worden. Bij projecten waarin Nederlandse ondernemers samenwerken met ondernemers uit ontwikkelingslanden kunnen beide partijen een aanvraag doen uit de respectievelijke sporen 1 en 2, en als zij ontwikkelingsrelevante import of export hebben moeten ze een beroep kunnen doen op spoor 3. De uitvoeringspartners moeten ervoor zorgen dat de drie sporen op dezelfde plekken bruikbaar zijn. In hoeverre kunnen projecten financiering uit de verschillende sporen tegelijk aanvragen en hoe bevordert de Minister de coördinatie en samenwerking tussen de drie uitvoeringspartners om zo maximaal kansen te benutten? Ziet de Minister ook een koppeling met de ORIO-regeling zoals Carnegie Consult die ziet?

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): We hebben zojuist van de VVD-fractie vernomen dat zij wil stoppen met de ORIO-regeling. Ook de CDA-fractie wil dat. Hoe ziet de PvdA-fractie dat in relatie tot wat net is gezegd door de heer Van Laar?

De heer Van Laar (PvdA): Het debat over de ORIO-regeling zullen we nog gaan voeren. Er zijn heel veel projecten in uitvoering en er zijn verplichtingen aangegaan. Dus die zullen voor zover mogelijk allemaal voltooid moeten worden. Carnegie Consult zegt dat een van de knelpunten van de ORIO-regeling is dat de gelden die buiten de ORIO-regeling vallen maar die wel binnen projecten horen, niet verzekerd zijn en dat daar geen garanties voor afgegeven kunnen worden, waardoor die projecten mislukken. Het DGGF zou daarvoor een oplossing kunnen bieden. Dat zou dus juist kunnen helpen om projecten die al heel ver zijn, dus die de aanbestedingsfase al voorbij zijn, toch nog vlot te trekken.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): De PvdA-fractie pleit dus eigenlijk voor een stapeling van regelingen.

De heer Van Laar (PvdA): Ik heb het kruisbestuiving genoemd. Dat vind ik een mooiere term. Waar regelingen elkaar kunnen aanvullen en ervoor gezorgd wordt dat ondernemers daadwerkelijk kunnen doen wat ze willen doen, moeten we dat zeker niet belemmeren.

Voorzitter. Mijn volgende vraag is hoe de Minister ervoor gaat zorgen dat gebruikers van het fonds ook ambassadeurs worden van dat fonds. Ondernemers laten zich immers het beste inspireren door andere ondernemers.

Wat is de inzet van de Minister binnen het budget voor privatesectorontwikkeling op de sociale aspecten van het enabling environment rond de privatesectorontwikkeling van ondernemers? Ik denk hierbij aan een sterk maatschappelijk middenveld, goed bestuur, sociale zekerheid et cetera. Hoe ziet de Minister de mogelijkheden om binnen het budget voor privatesectorontwikkeling een legal aid fund te reserveren om ngo's die door bedrijven worden aangeklaagd wegens smaad of laster door het uitvoeren van de waakhondfunctie financieel te ondersteunen in die juridische strijd? Kan de Minister bevestigen dat maatschappelijke organisaties deels het flankerend beleid kunnen uitvoeren van het DGGF en hoe kan zij hun rol concreet definiëren?

Vrouwelijke ondernemers zijn de «missing middle of the missing middle». Het is voor vrouwen extra moeilijk om aan kapitaal te komen, ook als zij goede plannen hebben. Kan de Minister en concreet beeld schetsen van wat het DGGF naast het openstaan voor aanvragen van vrouwen, kan betekenen voor het vrouwelijk ondernemerschap?

Dan het belangrijkste punt, de ontwikkelingsrelevantie van het fonds. Voor de PvdA is die van groot belang en de geformuleerde criteria zijn goed. Voor de PvdA staat als een paal boven water dat het DGGF ingezet moet worden om solide businesscases te financieren. Immers, een mkb-onderneming die op termijn niet economisch rendabel is, kan nooit ontwikkelingsrelevant zijn, omdat deze niet bijdraagt aan blijvende duurzame ontwikkeling. Daarbij moeten we rekening houden met de sociale en maatschappelijke impact van de te financieren activiteiten uit het DGGF. Het mag niet zo zijn dat onze focus op ontwikkelingsrelevante bedrijven, investeerders en projecten uitsluit die de beste intenties hebben en een waardevolle bijdrage aan ontwikkeling kunnen leveren. De aanvraagtijd moet zo kort mogelijk zijn en de toetsing moet zo min mogelijk drempelverhogend werken. Dus één set heldere criteria voor alle drie de sporen zou daarbij helpen. Er moet een balans zijn tussen de toegankelijkheid en de te stellen kaders voor ontwikkelingsrelevantie. Daarom vinden wij de keuze van de Minister om van een verbetertraject uit te gaan een goede. Voor ons betekent ontwikkelingsrelevantie dat uit het DGGF juist die economisch rendabele businesscases gefinancierd worden die de grootste positieve economische en maatschappelijke impact hebben.

De heer Sjoerdsma (D66): Ik hoor de heer Van Laar spreken over de grootst mogelijke positieve maatschappelijke impact. Ik hoorde eerder zijn partijleider Diederik Samsom zeggen dat dit fonds is bedoeld om te investeren in heel arme landen. Kan de heer Van Laar reflecteren op spoor 3, de exportfinanciering? Hoe staat hij daartegenover?

De heer Van Laar (PvdA): Wat dat betreft zien wij zeker kansen. Ik was de vorige week nog bij het VNO-NCW. Daarbij was sprake van een bedrijf dat zeecontainers levert. Die zijn zodanig gevuld dat ze van een heel veld zonnepanelen de energievoorziening voor een dorpje kunnen maken. Die onderneming zegt: ik wil graag naar Burundi exporteren maar ik kan daar niets naartoe exporteren en de overheid van Burundi wil die panelen graag kopen om dorpjes van elektriciteit te voorzien maar daarvoor is een garantie nodig. Nou, daar is spoor 3 bijvoorbeeld voor. Zo zijn er tal van mogelijkheden te bedenken. Ik denk ook aan de ondernemers die we hebben gezien in Ethiopië en Tanzania. Die hebben Nederlandse materialen en Nederlandse koelcellen nodig om hun bedrijf daar te kunnen runnen. Dan is spoor 3 nodig om dat financieel gegarandeerd te kunnen exporteren.

De heer Sjoerdsma (D66): Ik zal de vraag op een andere manier stellen. Op welke wijze sluit de PvdA gebonden hulp uit?

De heer Van Laar (PvdA): Dat doen wij op alle mogelijke manieren. Van gebonden hulp hebben we volgens mij in 1995 afscheid genomen middels de Verklaring van Parijs. Dit is geen gebonden hulp. Het zijn sowieso leningen en garanties. Dus er is geen sprake van subsidies voor bedrijven, zoals bij het PSI het geval was. En gebonden hulp is het laatste waar wij naartoe willen.

Tot slot. Wat betreft de PvdA moet de midtermevaluatie van het DGGF hoofdzakelijk gericht zijn op de revolverendheid en de ontwikkelingsrelevantie. Zal de Minister de nog resterende gelden die nog niet zijn toegezegd aan een van de drie sporen, verdelen over de drie sporen zodat het meeste geld terechtkomt bij de sporen die bij de evaluatie het best scoren op ontwikkelingsrelevantie en revolverendheid?

Uit de onderliggende analyses blijkt dat risico-inschatting een heel groot probleem is binnen het ondernemen in dit soort landen omdat banken geen zicht hebben op de risico's. Juist als je lokale bronnen hebt, zoals het postennetwerk en ngo's die daar al actief zijn, kan een risico-inschatting veel beter gemaakt worden. Daarmee verklein je het risico niet maar kan je wel een reëlere inschatting maken. Daarom kan dit fonds dingen financieren die het gewone bedrijfsleven niet kan financieren. Van de Rabobank of de ING kun je niet verwachten dat ze in Burundi de ondernemersrisico's correct kunnen inschatten en dat weerhoudt hun er vaak van om krediet ter beschikking te stellen. Wat dat betreft heeft dit fonds dus een belangrijke meerwaarde.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Voorzitter. Als commissie hebben we een heel inspirerende reis gemaakt naar Tanzania, Kenia en Ethiopië. Tijdens die reis hebben we veel mooie voorbeelden gezien en enkele wil ik daarvan noemen. Een Nederlandse rozenkweker in Ethiopië gaf aan dat de positie van vrouwen in Ethiopië toch wel heel erg anders is dan hier. Dat betekende voor deze ondernemer met 1.000 medewerkers dat wanneer hij zijn vrouwelijke medewerkers liet beoordelen door mannelijke medewerkers, er weleens wat misging. Om dat uit te sluiten, heeft hij ervoor gekozen om alleen maar vrouwen leiding te laten geven over vrouwen. Uiteindelijk resulteerde dat erin dat aan de top van zijn bedrijf ook twee vrouwen staan, twee jonge vrouwen van nog niet eens 30 jaar. Ik vond dat heel inspirerend.

Tijdens onze reis heb ik de mogelijkheid gehad om met veel ondernemers en andere partijen in gesprek te gaan. Door deze informatie uit het veld en informatie die wij altijd als Kamerleden via diverse kanalen binnenkrijgen, heb ik een helder beeld gekregen van de buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking. Tijdens het bezoek aan Tanzania zat ik op een avond tijdens het eten naast een ondernemer uit Nederland. De ondernemer uit Nederland heeft financiële hulp van onze overheid ontvangen en mede daardoor en door een kapitaalkrachtige partner ter plaatse kan hij zijn duurzame mkb-bedrijf beginnen. Ook werkt hij samen met een ngo en de vertegenwoordiger daarvan zat ook naast mij aan tafel. Ik stelde de ondernemer de vraag of indien hij een lening zou hebben gehad in plaats van een gift van de Nederlandse overheid, hij dan ook zijn investering zou hebben gedaan. Het antwoord was ja. Verder vroeg ik hem of hij eventueel bereid zou zijn om te gaan betalen voor het advies dat hij krijgt van de ngo. Toen twijfelde hij toch wel een beetje, ook al zei hij dat het advies van de ngo hem echt wel verder had geholpen en dat dit van onschatbare waarde was geweest. Dit voorbeeld illustreert voor mij het buitenlandsehandel- en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. De vragen over subsidies en leningen heb ik aan alle ondernemers gesteld tijdens die reis en geen van de ondernemers vond het erg om in plaats van een subsidie een lening te krijgen. Wel gaf een aantal ondernemers aan dat ze bij het ontvangen van een lening, er behoefte aan zouden hebben om ook voor de langere termijn de financiering voor elkaar te hebben, dit met het oog op investeringen. Die zekerheid hebben ondernemers nodig. Een aantal gaf verder aan dat het toch wel heel erg prettig zou zijn dat wanneer je zo'n risicovolle investering doet in een Afrikaans land en het vervolgens misgaat, een deel ervan kwijtgescholden zou worden.

Wij vragen ons dan ook af of die 100% revolverendheid wel zo verstandig is. Op papier lijkt het namelijk wellicht lovenswaardig maar wij denken dat het in de praktijk niet werkt. Daarbij komt dat als je uitgaat van 100% revolverendheid je dan waarschijnlijk ook niet te veel risico's zult nemen. Dan is de vraag of je je doel wel bereikt en of de middelen dan wel goed worden weggezet. In hoeverre gaat de Minister dan bijvoorbeeld nog investeren in fragiele staten?

Dat brengt mij op het volgende punt en dat is de relatie van het fonds tot de andere fondsen. Wat zouden volgens de Minister de kosten mogen zijn van het beheer van het fonds en het flankerend beleid dan wel de technische assistentie? Liggen die kosten op pakweg 10% of hoger? Veel van de Afrikaanse landen zijn landbouweconomieën. Gelukkig hebben we als Nederland heel veel toegevoegde waarde op dit vlak. De vraag is welke ervaringen er met de fondsen zijn tot nu toe en waarom ze dan goed werken. Een voorbeeld is het Africa Enterprise Challenge Fund. Wat heeft de Minister geleerd van de ervaringen uit dit fonds? We willen namelijk voorkomen dat we het wiel hier opnieuw gaat uitvinden.

In deze Kamer hebben we de afgelopen jaren meerdere keren gesproken over het Dutch Good Growth Fund. Na het aantreden van het kabinet heeft het bijna een jaar geduurd voordat er knopen zijn doorgehakt. Het gevolg is dat we medio 2013 nog spreken over een fonds dat in 2014 van start zou moeten gaan. Omdat het allemaal zo lang duurde was de inschatting van het CDA dat we het fonds beter wat konden opschuiven naar de toekomst. Waarschijnlijk zijn ook alle nieuwe coalitiepartners die mening toegedaan, want uiteindelijk behelst het fonds volgend jaar 50 miljoen, zo hebben we in diverse krantenartikelen mogen lezen. Dan dient de vraag zich aan voor welke probleem dit fonds een oplossing is. Op pagina 5 van de beleidsbrief van de Minister staat: «Grote bedrijven kunnen hun weg naar financiering wel vinden maar voor het klein- en middenbedrijf is dit lastiger». Dus het fonds zou ook voor de laatste groep ingezet moeten worden. Dit is ook altijd de bedoeling geweest van het CDA en toch lezen we op pagina 16 dat grotere bedrijven in aanmerking kunnen komen. Welnu, misschien kunnen we in de midtermreview kijken hoeveel aanvragen er zijn geweest waarbij de grote bedrijven betrokken zijn, maar tot die tijd is het fonds wat het CDA betreft bedoeld voor het midden- en kleinbedrijf. Ik zal de motie die mijn collega van D66 hierover zal indienen, dan ook steunen.

Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik heb van heel veel mkb-bedrijven begrepen dat het voor hen juist gemakkelijker is om in de slipstream van de wat grotere bedrijven mee te gaan. Als grote bedrijven investeringen doen in ontwikkelingslanden zetten ze ongeveer de helft tot 60% van hun investeringen weer om bij mkb-bedrijven. Dat maakt het juist voor mkb-bedrijven gemakkelijker en het ligt ook meer binnen hun bereik om te investeren in ontwikkelingslanden. Dus sluit het CDA nu grote bedrijven uit, ook wanneer die voor heel veel bedrijvigheid bij mkb-bedrijven zorgen?

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): In principe wel, want eigenlijk geeft de Minister in haar beleidsbrief al aan dat het probleem niet zit bij de financiering van de grote bedrijven; het gaat ons juist om die kleine bedrijven en natuurlijk gaan die in de slipstream mee, maar over het algemeen hebben de grote bedrijven hun financiering dan al prima voor elkaar. Dan vragen wij ons af waarom wij de grote bedrijven dan nog zouden moeten financieren als daar feitelijk geen probleem is. Dan lost de Minister eigenlijk een niet bestaand probleem op met geld dat nauwelijks beschikbaar s.

Mevrouw De Caluwé (VVD): Ziet het CDA het dan niet als financiering van projecten waarvan juist heel veel mkb-bedrijven kunnen profiteren in plaats van een subsidie aan grote bedrijven, juist wanneer het mkb daar ook om vraagt?

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Wij zijn niet voor subsidies. Ik mijn bijdrage heb ik ook aangegeven dat wij zijn voor het omzetten van subsidies naar leningen, ook van de revolverende soort. Wij denken dat het beter is om de mkb-bedrijven te financieren waar het gaat om investeringen in ontwikkelingslanden. Daar is dat fonds oorspronkelijk ook voor bedoeld. Dat zouden we graag daarvoor willen gebruiken, dus zowel voor het mkb daar ter plekke als voor Nederlandse mkb-bedrijven. Dat in de slipstream van grote bedrijven ook kleine bedrijven meegaan, is prima. Daar zijn we heel erg over te spreken, maar de vraag is welk probleem we nu oplossen. De Minister geeft in haar eigen beleidsbrief aan dat het grootbedrijf geen probleem heeft. Dan vraag ik mij af waarom wij dat dan gaan financieren als er daar geen probleem is.

Voorzitter. Wij vinden het van belang dat ons midden- en kleinbedrijf op een goede manier kan exporteren. Wij vinden het alleen niet logisch dat dit in dit fonds is geregeld. Wij vinden het belangrijk dat er financiering voor is, maar dit fonds vinden wij in dit kader geen logische keuze. Gezien de samenwerking tussen de VVD en de PvdA snappen we die keuze, maar logisch vinden we die niet.

Op de ORIO-regeling zal ik bij de begrotingsbehandeling verder terugkomen.

Ten slotte het fondsbeheer. Hoeveel procent beslaan de beheerskosten en het flankerend beleid? Daar zouden we graag meer inzicht in willen hebben. Is er wat betreft fragiele staten een verschil tussen hulp aan vrouwelijke ondernemers en hulp aan overige mkb'ers?

We kunnen ons voorstellen dat het niet verstandig is dat de overheid zelf via Agentschap NL voor bankje gaat spelen. Het is prima dat het een rol hierin heeft, maar het beoordelen van de leningen in het kader van het revolverende fonds zouden wij belegd willen zien bij ondernemers die daadwerkelijk ervaring hebben met ondernemen in dat soort landen.

Met betrekking tot de ambitie voor het vrouwelijk ondernemerschap vragen wij ons af met welke resultaten de Minister tevreden is. Gemiddeld krijgen vrouwelijke ondernemers 2,5% aan financiering. Wat is wat haar betreft het streefgetal?

De heer Sjoerdsma (D66): Voorzitter. Het is vandaag de elfde van de elfde en déze Minister weet wat dit betekent. Het carnavalsseizoen gaat weer van start. Ik zeg dat niet alleen omdat de Minister maar ook ikzelf Limburgse wortels hebben, maar ik zeg dat vooral omdat het Dutch Good Growth Fund, de praalwagen die de Minister vandaag laat voorrijden, waarschijnlijk geen schoonheidsprijs gaat winnen. Dat heeft helaas meer te maken met de kwaliteit van de inzending dan met de strengheid van de jury.

Laten we eerst nog even teruggaan naar het regeerakkoord, dat rake klappen uitdeelde, dat 1 miljard bezuinigde op ontwikkelingssamenwerking. PvdA-leider Samsom haastte zich naar Pauw & Witteman; natuurlijk, de bezuinigingen deden pijn maar wat was hij trots op dat nieuwe revolverende fonds, waarmee de economie in heel arme landen zou worden aangejaagd. Maar dat nieuwe paradepaardje sloeg al snel op hol, want het kabinet bleek verdeeld en het maatschappelijk middenveld, financiële instellingen en de oppositie waren kritisch. Laat ik vooropstellen dat D66 gelooft dat ontwikkelingssamenwerking en handel elkaar kunnen versterken. De vraag die vandaag voorligt is: draagt dit fonds daaraan bij? Of beter: waar draagt dit fonds eigenlijk aan bij? De Minister is met een zeer gedetailleerde brief gekomen. Zij heeft realiteitszin getoond en zal langer de tijd nemen om het fonds langzaam op te bouwen. De Minister benadrukt de rol van jonge ondernemers en vrouwelijke entrepreneurs. De Minister kiest voor 75 miljoen voor technische assistentie. Goede stappen, maar de twijfel over dit fonds blijft. D66 is dan ook blij dat het samen met de ChristenUnie en de SGP gelukt is om in 2014 50 miljoen euro uit het Dutch Good Growth Fund te investeren in hulp aan de meest kwetsbaren in ontwikkelingslanden. 20 miljoen daarvan zal naar het global fund voor aidsbestrijding gaan.

De Minister zal ons vandaag moeten overtuigen dat het bij die 50 miljoen moet blijven en dat het Dutch Good Growth Fund geen weggegooid geld is. D66 wil vandaag dan ook graag garanties van de Minister over de meerwaarde van dit fonds, de drie doelstellingen, de ontwikkelingsrelevantie en het revolverende karakter.

Allereerst de meerwaarde. Natuurlijk willen wij het mkb steunen, daar en hier, maar de Minister moet zich wel in allerlei bochten wringen om dit te onderscheiden van wat al bestaat. De kern van haar verhaal: het Dutch Good Growth Fund werkt met een zeer hoog risicoprofiel. Dankzij lokale kennis en expertise kunnen risico's en rendementen fijnmaziger worden ingeschat. Ik vraag de Minister: onderschat zij hiermee de kunde van private financiers of overschat zij de fijnmazigheid van haar eigen fonds? Maak het concreter. Welke ontwikkelingsrelevante activiteiten kunnen hieruit worden gefinancierd die andere fondsen niet financieren?

Dan de drie doelstellingen. Deze Minister wil dat het Nederlandse mkb meer exporteert naar ontwikkelingslanden en dat het Nederlandse mkb ontwikkelingsrelevante investeringen doet in ontwikkelingslanden en bovendien wil zij investeren in het mkb in ontwikkelingslanden zelf. Ik vraag de Minister waarom er wordt gekozen voor extra exportfinanciering vanuit dit OS-geld. Hoe wil de Minister ontwikkelingsrelevantie combineren met rendement en toch nog additioneel zijn aan de markt? Het lijkt mij onwenselijk dat we het grootbedrijf gaan financieren. Kan de Minister uitsluiten dat dit gebeurt? Waarom is er nog geen uitwerking van wat oorspronkelijk het hoofddoel van het fonds was, namelijk financiering van investeringen in het mkb in ontwikkelingslanden? Kan de Minister garanderen dat de 50 miljoen reductie niet ten koste gaat van die financiering? Is de Minister bereid om de verhoudingen tussen de drie onderdelen bij te stellen? D66 stelt voor minstens de helft van het geld in te zetten voor investeringen in het mkb in ontwikkelingslanden. Dat past beter bij het karakter van het ontwikkelingsgeld en is ook beter voor de revolverendheid, zo blijkt uit onderzoeken.

Dan de ontwikkelingsrelevantie. Het haakje waar dit hele fonds aan wordt opgehangen, zit wel erg los aan de muur. Ik vraag de Minister ontwikkelingsrelevantie niet puur economisch te definiëren maar om ook te kijken naar sociale en ecologische ontwikkelingen. Denk daarbij onder andere aan het tegengaan van ongelijkheid en het stimuleren van duurzame groei.

Dan het revolverende karakter. De Minister maakt zich geen zorgen over de vraag naar dit fonds, maar ik wel. Wat als er sprake is van onderuitputting? Wat als het fonds niet 100% revolverend blijkt, zoals financieel Nederland vreest? Wat gebeurt er na 2017 met het geld dat wel terugkomt?

Een fonds waar alles mee kan. Het mkb in Afrika profiteert ervan en het mkb hier profiteert ervan. Het is ontwikkelingsrelevant. Het is een investering. Het is handel en hulp ineen. En het mooiste: dit geld komt allemaal terug. Ik zei het toen en ik zeg het nog steeds: dit fonds klinkt te mooi om waar te zijn. Het wil alles en verliest daardoor te veel. Dus, Minister, neem de zorgen van deze parlementaire raad van elf alstublieft serieus en maak van dit wonderfonds een werkend fonds. Meer geld naar het mkb daar, sluit exportfinanciering en het grootbedrijf uit en definieer ontwikkelingsrelevantie beter.

Mevrouw De Caluwé (VVD): De heer Sjoerdsma zegt dat hij in ieder geval wil garanderen dat het fonds succesvol is en vervolgens zegt hij: zorg dat minstens de helft van het fonds bij het mkb in ontwikkelingslanden terechtkomt. Gaat hij er dan niet aan voorbij dat vooral wordt aangegeven dat investeringen van buitenlandse bedrijven in ontwikkelingslanden ertoe bijdragen dat het mkb daar kan floreren, dat daardoor banen worden geschapen zodat andere bedrijven aldaar opgestart kunnen worden en dat bijvoorbeeld hijskranen en tractoren die daar nodig zijn, die kant opgaan? Kortom, vanuit ontwikkelingslanden is er juist vraag om daar te investeren zodat het mkb daarin mee kan groeien. Hoe ziet de heer Sjoerdsma dat?

De heer Sjoerdsma (D66): Ik ben het geheel eens met mevrouw De Caluwé. Wat D66 betreft bevat dit fonds twee sporen: enerzijds rechtstreekse investeringen in het mkb in ontwikkelingslanden en anderzijds financiering van investeringen van het Nederlandse mkb in ontwikkelingslanden. Dan zijn we het dus volledig met elkaar eens.

Mevrouw De Caluwé (VVD): Dan gaat de heer Sjoerdsma wel voorbij aan het derde spoor. Toen we in Ethiopië waren, kwamen we er ook achter dat het heel erg lastig is om je goederen daar te kunnen kopen omdat die handel heel erg moeilijk is. Je kunt bijvoorbeeld die tractoren daar niet krijgen. Dus als je die spullen daarheen wilt krijgen om te zorgen dat men daar goed kan ondernemen en het mkb daar kan opstarten, heb je dus ook die exportkredietverzekeringen nodig. Dus het is en-en.

De heer Sjoerdsma (D66): Nu breekt toch een klein beetje mijn klomp. De VVD is de partij van de marktwerking en wil geen subsidies geven aan het bedrijfsleven maar nu wordt er door de VVD voor gepleit om de export van tractoren te betalen uit overheidsgeld dat nota bene bedoeld is voor ontwikkelingszaken. Is dat een liberale partij die in marktdenken gelooft? Ik denk van niet.

Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik had het niet over subsidies, maar over exportkredietgaranties en over leningen. Daarom is het nou juist zo goed dat dit fonds bestaat, namelijk dat we van de subsidies overgaan naar leningen.

De heer Sjoerdsma (D66): Prima. Leningen voor exportfinanciering, hartstikke goed, maar ik zie geen enkele reden waarom dat uit ontwikkelingsgeld moet worden betaald.

De heer Van Laar (PvdA): Er is een rapport gemaakt over de waarde van spoor 3. Op de landenlijst staan heel gewone landen zoals Cambodja en Bosnië, waarnaar alleen maar via de overheid geëxporteerd kan worden, en landen zoals Kosovo en Myanmar waarnaar totaal geen export mogelijk is. Als je daar een ontwikkeling wilt realiseren, zal je toch een regeling moeten hebben waarmee je export mogelijk maakt.

De heer Sjoerdsma (D66): Dat ben ik wel met de heer Van Laar eens, maar hij vergeet te zeggen dat zijn partij heeft ingestemd met een bezuiniging van 1 miljard op ontwikkelingssamenwerking. Als hij een alternatief potje vindt, zijnde niet een ODA-potje, wil ik hem van harte steunen in deze ambitie.

De heer Van Laar (PvdA): Dat vergeten wij helemaal niet; daar hebben we nog elke dag last van, in meerdere opzichten. Los daarvan hebben we het nu over dit fonds. Dit fonds wordt gevuld. Over de vraag of dat ontwikkelingssamenwerkingsgeld of geld van Financiën is en over de vraag wat de begrotingssystematiek in dezen is, kun je heel lang twisten maar het gaat er juist om dat je spoor 3 mogelijk maakt op de manier zoals we allemaal willen. En toch verzet u zich ertegen. Dat is jammer.

De heer Sjoerdsma (D66): Dat klopt. Daar verzet ik mij tegen.

De voorzitter: Dat is dan opgehelderd. Dan gaan wij nu luisteren naar de inbreng van de heer Voordewind namens de ChristenUnie.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de uitgebreide brief waarin zij nog eens uiteenzet wat er allemaal aan bedrijfsleveninstrumentarium is. In zo'n lijst zie je een groot scala aan mogelijkheden waarvan de private sector gebruik kan maken. Het is logisch dat de Minister zegt dat we zouden moeten kijken naar herschikking en stroomlijning. Ik heb volledig begrip voor die inzet. Waar mijn fractie erg tegenaan hikt en waarvan zij zelfs afstand wil nemen, is het feit dat voor die herschikking extra financiering moet worden vrijgemaakt, in eerste instantie 700 à 750 miljoen, en dat het geld uit ODA komt, dus uit de armoedebestrijdingsfondsen. De ChristenUnie is daarom blij dat het in ieder geval is gelukt om 50 miljoen van de 100 miljoen voor het fonds voor 2014 af te halen en dat dit kon worden teruggesluisd naar echte, directe armoedebestrijding. Ik dank de D66- en SGP-collega's voor hun steun voor het desbetreffende amendement. Ik dank ook de coalitiepartijen die het mogelijk hebben gemaakt om deze 50 miljoen terug te sluizen van het nieuwe fonds naar echte armoedebestrijding. Daarmee gaan wij investeren in de meest kwetsbaren in Afrika en India, door de bestrijding van kinderarbeid en kinderprostitutie, door de bestrijding van aids en door investeringen in noodhulp. Dit is afgelopen vrijdag als zodanig naar buiten gebracht.

Wij vinden niet dat er helemaal geen geld in dit fonds zou moeten komen. Wij vinden spoor 2, waarmee de Minister via het mkb investeert of mogelijkheden biedt om direct te investeren in de werkgelegenheid in Afrika, broodnodig. Dat vinden wij een heel goed plan. Wij willen hierbij wel wijzen op de bestaande mogelijkheden van de FMO om het mkb in Afrika te ondersteunen, maar een aanvullend fonds hiervoor zouden wij zeer op prijs stellen. Met die 700 of 750 miljoen zou dat echter niet noodzakelijk zijn, vooral niet als die uit de directe armoedebestrijding komt. Eigenlijk zou de bij de algemene beschouwingen aangenomen motie-Slob c.s. (33 410, nr. 48) naast spoor 2 moeten worden gelegd om dat fonds verder in te richten. Je hebt spoor 1 en spoor 3. Deze motie-Slob c.s. stelt – ik ga uit van de letterlijke tekst – dat het fonds zou kunnen worden ingericht met behulp van de kennis van het mkb in Nederland, maar zulks zou – en dat staat er dus letterlijk – ten goede moeten komen van het mkb in ontwikkelingslanden. In de uitwerking van de drie sporen zie je een directe vertaling van deze motie in spoor 2. Voor ons was het dus een teleurstelling toen wij de uitwerking van het fonds zagen. Ik wil de Minister in ieder geval een aantal dingen meegeven voor die uitwerking. Ten eerste zijn wij blij met het «Sustainable Match»-initiatief. Als de Minister op handelsreis gaat, bekijkt zij met de bedrijven die zij meeneemt welke bedrijven in ontwikkelingslanden goed zouden kunnen matchen op het gebied van de mvo-criteria. Als je investeert in middeninkomenslanden moet je beseffen dat daar sprake is van een oneerlijke verdeling van de rijkdom. Ook gaat het daarbij om de verdediging van de mensenrechten. Denk bijvoorbeeld aan de dalits in India, die heel moeilijk stappen verder kunnen zetten.

Bij spoor 3 rijst de vraag of door de exportkredietgaranties en exportfinanciering geen schulden voor ontwikkelingslanden kunnen ontstaan omdat zij die garanties niet kunnen terugbetalen. Er wordt al gezegd dat exportfinanciering heeft geleid tot 80% van de schulden van ontwikkelingslanden. Exportfinanciering kan ook leiden tot de verdringing van lokale bedrijvigheid. Wij hoorden dat spoor 2, dat wij het belangrijkste spoor vinden, mogelijk later dan in januari van start gaat. In hoeverre leidt dit straks tot onderbesteding van spoor 2?

Mijn laatste punt. Omdat het fonds ontwikkelingsrelevant moet zijn en het ook aan de imvo-criteria moet voldoen, heeft de Minister in het laatste debat op 7 maart nog een brief toegezegd over de eenduidigheid van het imvo-kader. Krijgen wij die brief nog? Dit zou zeer relevant zijn voor het fonds.

Mijn tijd is snel gegaan. Een kleine fractie heeft helaas relatief weinig tijd. Ik zal proberen om mijn vele andere punten via interrupties te maken.

De heer Van Ojik (GroenLinks): Voorzitter. Ik heb het al eerder gezegd: wat bedoeld was als een groeifonds, is in razend tempo een krimpfonds geworden. Er is nu weer 50 miljoen vanaf. Kennelijk is er tussen de vijf partijen overeenkomst over het opnieuw halveren van het fonds. Het zou goed zijn als de Minister dat bevestigde. Het zou ook goed zijn als zij met ons wilde delen wat zij daarvan vindt. Laat ik hier overigens duidelijk over zijn. Ik vind het niet zo erg dat die 50 miljoen uit die 100 miljoen komt, want voor mij is en blijft het een raar fonds. De Minister doet in de brief haar best om uiteen te zetten waarvoor het is bedoeld, maar het feit blijft dat als er geld terugkomt, wat de bedoeling is van een «revolverend» fonds, het uiteindelijk niet nodig is. Als er geld terugkomt, blijkt namelijk dat ondernemers het heel goed zelf te hebben gekund. Volgens mij is dát ondernemen: nu investeren met het oog op later terugverdienen. Maar als het fonds nodig zou zijn, bijvoorbeeld omdat risico's te groot zijn, komt het geld niet terug; dan is het fonds dus niet revolverend. Wat mij betreft is en blijft het dus een raar fonds. Ik vind het daarom niet zo erg dat er van de beoogde 250 miljoen inmiddels nog maar 50 miljoen in zit.

Wat ik wel goed vind, is het doel van de hele exercitie: investeren in duurzame en inclusieve groei. Zo heet dat ook in de nota en de brief. GroenLinks is daarvóór. Alleen gaat dit niet vanzelf. Het fonds moet bijdragen aan – ik vat het maar even samen – het creëren van werkgelegenheid en het verhogen van de productiviteit. Dat is niet automatisch in het belang van de armste mensen in de ontwikkelingslanden en daarom ook niet automatisch ontwikkelingsrelevant. Ik ben heel benieuwd naar hoe de Minister dat zeker gaat stellen.

We kunnen het ontkennen, zoals collega Van Laar van de Partij van de Arbeid net deed, maar voor een heel substantieel deel gaat dit natuurlijk om gebonden hulp bij het DGGF. Of het nu een voorschot, een lening of een gift is, de besteding van ontwikkelingsgeld wordt daarin gebonden aan Nederlandse bedrijven, zowel voor investeringen als voor export. Dat gebeurt zelfs nog bij het tweede loket, want als ik de nota goed heb begrepen, gaat ook de financiering van het midden- en kleinbedrijf in ontwikkelingslanden deels via Nederlandse banken en Nederlandse financiers. Daarbij is duidelijk sprake van gebonden hulp. Ik hoor hierop graag een reactie van de Minister.

Net als de heer Voordewind heb ik het idee dat ik een wel heel korte spreektijd heb. In de korte tijd die mij rest wil ik heel graag nog iets zeggen over de randvoorwaarden. Ik ben het namelijk eens met mevrouw De Caluwé dat we moeten streven naar vermindering van regeldruk. Ik heb me dan ook verbaasd over de tien imvo-uitgangspunten voor bedrijven in de bijlagen. Ik zou zeggen, een is genoeg, en wel de eerste: bedrijven moeten handelen volgens de OESO-richtlijnen. Ik denk dat dit heel vaak niet gebeurt. Daarover verschillen we misschien van mening, maar áls het gebeurt, zijn die andere negen regels allemaal overbodig. Ik zou dus pleiten voor een heel strikte naleving van de OESO-richtlijnen. Via monitoring dient daarop te worden toegezien. In dat geval zijn volgens mij heel veel andere regels overbodig. Om hier goed op te kunnen toezien, is transparantie heel belangrijk. We weten dat de IFC transparantierichtlijnen kent die verplichten om voorgenomen steun ruim van te voren publiek te maken door deze te publiceren op de website, zodat maatschappelijke organisaties die daar iets van vinden, daar iets over kunnen zeggen. Ik vraag de Minister om dat ook voor het DGGF te doen, zodat samenleving, bedrijven, maatschappelijke organisaties en betrokken burgers de kans krijgen om van een investering het hunne te vinden voordat deze definitief is.

De vergadering wordt van 12.28 uur tot 12.44 uur geschorst.

De voorzitter: Wij gaan luisteren naar de beantwoording van de Minister. Ik zal ook in deze termijn twee interrupties per fractie toestaan.

Minister Ploumen: Voorzitter. Ik dank de commissie voor al haar opmerkingen, commentaren en inbreng. Ik spreek met name mijn dank uit aan de heer Sjoerdsma, voor het feit dat hij in herinnering bracht dat het vandaag zo'n bijzondere dag is. Ik kijk ernaar uit om de volgende keer samen met de heer Sjoerdsma deze dag op een andere wijze te vieren dan de praalwagen van het Dutch Good Growth Fund hier te bekijken.

De brief over de nota Ondernemen voor ontwikkeling gaat nadrukkelijk in op de private sector development. Diverse Kamerleden hebben hierover opmerkingen gemaakt. Ik hecht eraan om te zeggen dat wij in die brief het perspectief van het kabinet beschrijven op de ontwikkeling van een omgeving waarin het ondernemen kan gedijen voor inclusieve groei. We hebben daartoe een aantal interventiemogelijkheden: instrumenten zoals leningen of garanties, maar bijvoorbeeld ook subsidies om een kadaster op te zetten of steun van Nederlandse belastinginspecteurs om in landen een goed functionerende belastinginning op te zetten. Al die verschillende interventies zijn nodig voor een klimaat waarin het ondernemen goed tot zijn recht kan komen. Het klimaat voor ondernemen is niet alleen belangrijk voor ondernemers, maar voor de samenleving als geheel. In een lezing die ik onlangs gaf voor de Foundation Max van der Stoel, waar een aantal van de leden van deze commissie bij was, stelde ik dat goed functionerende en fatsoenlijke bedrijven samen met maatschappelijke organisaties en burgerbewegingen in staat zijn om een klimaat af te dwingen waarin transparantie en heldere procedures en regelgeving de norm zijn, wat weer ten goede komt aan de gehele samenleving.

Ik ga nu alle vragen van de commissieleden langs. Met het oog op de tijd zal ik proberen om zo compact mogelijk te antwoorden, maar daarbij recht te doen aan de inbreng. Allereerst de vragen van mevrouw De Caluwé. Het bedrijfsleveninstrumentarium moet zich richten op de bedrijven hier en daar. Moet er eigenlijk wel een bijdrage aan multilaterale instellingen bij? Het was al te horen in mijn inleiding: ik denk dat we het allemaal nodig hebben, zowel het multilaterale kanaal, het bilaterale kanaal als het bedrijfsleveninstrumentarium. Ondernemers, VNO-NCW en MKB-Nederland, zeggen dat zij niet altijd financieringsondersteuning nodig hebben. Zij hebben ook een netwerk nodig van goed functionerende diensten, zoals een goed kadaster en goede belastingwetgeving. Multilaterale organisaties als de Wereldbank en IMO, waarmee we bijvoorbeeld samenwerken in Bangladesh, kunnen daaraan een bijdrage leveren. De financiering aan multilaterale instellingen loopt overigens terug van 20% nu naar 7% in de komende jaren, zo zeg ik tegen mevrouw De Caluwé. Binnen de Wereldbankprogramma's is er ruimte voor samenwerking met het Nederlandse bedrijfsleven. Ik geef daarvan een voorbeeld: bij het Wereldbankprogramma rond logistiek is vanaf de start samengewerkt met de Nederlandse topsector logistiek en het bedrijfsleven. Het Nederlandse topinstituut Dinalog was daarbij betrokken, evenals ons Ministerie van I en M. Alle partijen zijn zeer content over de samenwerking. De financiële bijdrage van Nederland was relatief beperkt, maar op een dergelijke manier kunnen wij bijdragen aan de versterking van logistieke infrastructuur in ontwikkelingslanden.

Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik dank de Minister voor de beantwoording van deze vraag. Ik ben het met haar eens dat multilaterale organisaties een goede bijdrage kunnen leveren. Ik ben ook zeker niet voor het stopzetten van al het flankerend beleid, want dat doet daar goede dingen. Ik vind het fijn om te horen dat het van 20 naar 7% gaat. Maar is de Minister het niet met mij eens dat slechts 16% voor het internationale bedrijfsleven, waaronder het Nederlandse, te weinig is? Bij «bedrijfsleveninstrumentarium» zou toch wel minimaal de helft direct naar het bedrijfsleven moeten gaan?

Minister Ploumen: Ik heb twee antwoorden op die vraag. Ik heb in de nota Wat de wereld verdient aangegeven dat ik af wil van het vaststellen van percentages bestedingen per kanaal. Dat geldt voor het multilaterale en het bilaterale kanaal, voor maatschappelijke organisaties en voor het bedrijfsleven, dus voor alle kanalen. Ik wil eigenlijk alleen maar gaan sturen op effectiviteit. Mevrouw De Caluwé vindt dat het bedrijfsleveninstrumentarium voor het bedrijfsleven is. Als je het rijtje instrumenten ziet, lijkt dat misschien wel zo, maar in de brief wordt eigenlijk een stapje verder gegaan: ook het flankerend beleid wordt erbij betrokken. De privatesectorontwikkeling kun je op een aantal manieren in partjes opdelen. Een daarvan gaat over de vraag wat flankerend beleid is en wat de subsidies, leningen en garantstellingen aan de bedrijven zijn. Naar mijn mening komt bij de privatesectorontwikkeling een belangrijk deel rechtstreeks ten goede aan bedrijven, maar wordt ook een belangrijk deel geïnvesteerd in een enabling environment. Dat is echt nodig voor de effectiviteit; het ene kan niet zonder het andere bestaan. Ik denk dat we daaraan uiting geven met de inrichting van het Dutch Good Growth Fund. In het Dutch Good Growth Fund ligt de nadruk natuurlijk op financiering voor het bedrijfsleven. Mevrouw De Caluwé zei dat zij zich daar goed in kon vinden. Wij willen daarin ook ruimte maken voor technische assistentie. Deze zal specifieker worden gericht op bepaalde financiering. Wat we doen bij privatesectorontwikkeling is natuurlijk meer gericht op de bevordering van het algemene ondernemingsklimaat. Ik denk dus dat we beide nodig hebben. De ontwikkeling van de technische assistentie binnen het Dutch Good Growth Fund nemen we graag mee bij de midterm review. Maatschappelijke organisaties kunnen hier een bijdrage aan leveren. Ons gaat het erom dat we de ondernemers, hier en dáár, zo goed mogelijk in staat stellen om te ondernemen op een manier die leidt tot inclusieve groei.

Mevrouw De Caluwé (VVD): Het is goed om te horen dat de Minister wil sturen op effectiviteit, want de VVD is ook voor sturing op effectiviteit in plaats van op percentages. Maar wij krijgen nu juist die percentages. De Minister zegt dat een belangrijk deel naar het bedrijfsleven gaat, maar dat betwijfel ik ten zeerste omdat het zo'n klein percentage is. Bovendien worden allerlei fondsen, zoals het PSI (Private Sector Investeringsprogramma), stopgezet en gaat er het nodige naar het DGGF. Dan vraag ik me af wat er nog overblijft voor het bedrijfsleven, want de specifiek voor het bedrijfsleven bestaande kanalen worden gedeeltelijk opgeheven, dan wel overgeheveld naar het DGGF. Ik vraag me echt af of die percentages nog verder omlaag zullen gaan.

Minister Ploumen: Ik kan kort zijn over de laatste opmerking: de percentages gaan niet verder omlaag. We hebben een doorkijkje gemaakt naar 2017. Ter geruststelling van mevrouw De Caluwé wil ik weer twee dingen zeggen. Ten eerste is enabling environment echt nodig voor bedrijven om op een goede manier zaken te kunnen doen. Ten tweede hopen wij begin 2014 de evaluatie van de IOB (Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie) te krijgen van het gehele instrumentarium rond privatesectorontwikkeling. Een aantal leden refereerde daar al aan. Vanzelfsprekend zal ik met de Kamer komen te spreken over de resultaten daarvan. Ik stel me voor dat wij dan meer zullen kunnen zeggen over die effectiviteit. Mevrouw De Caluwé zei eigenlijk dat dit niet in de brief staat beschreven.

Mevrouw De Caluwé en ook mevrouw Mulder hadden vragen over het Programma Ontwikkelingsrelevante Infrastructuurontwikkeling (ORIO). Wij hebben de onlangs ontvangen review meteen naar de Kamer doorgestuurd. Het ORIO komt nu pas goed op gang. De start was langzaam. In het rapport staat te lezen dat het ORIO Nederlandse bedrijven veel kansen biedt. Het overhevelen van al aangegane schenkingen is niet aan de orde, want dat zou betekenen dat we tussentijds uit projecten zouden stappen die we al hebben goedgekeurd en waarvoor al een reservering was gemaakt. Naar aanleiding van de review vind ik dat we nu met alle stakeholders de werking en effectiviteit van het ORIO moeten bekijken. Ik heb dat de Kamer al geschreven, maar wil dat hier nogmaals benadrukken. Het staat buiten kijf dat infrastructuur buitengewoon belangrijk is voor de creatie van een enabling environment; je zou kunnen zeggen dat dit de hardware daarvan is. De review geeft echter reden om een pas op de plaats te maken; niet om zaken op te schorten, maar wel om naar aanleiding ervan te bekijken op welke manier we de infrastructuurontwikkeling het best kunnen steunen. Ik zeg de Kamer vanzelfsprekend graag toe dat wij hierop zullen terugkomen. Ik wil hier wel even de tijd voor nemen, dus dit zal niet voor de kerst komen. Het ORIO is een belangrijk instrument met een forse inzet, financieel maar ook voor overheden en bedrijven om eraan mee te kunnen doen. Voor de zomer spreek ik hier graag nog met de Kamer over, naar aanleiding van een brief. Ik kan me voorstellen dat de Kamer bij allerlei gelegenheden een inbreng zal leveren.

De heer Sjoerdsma sprak over het fonds. Hij vroeg of die praalwagen een prijs gaat winnen. We moeten eerst stilstaan bij de meerwaarde van het fonds. In de brief en in de nota Wat de wereld verdient heb ik dat al aangegeven, maar ik wijd hier graag nog een paar woorden aan. Het fonds werkt met betrekking tot de markt additioneel. Het werkt met een ander risicoprofiel. Om dit nog eens scherp neer te zetten, neem ik u mee terug in de tijd. Een aantal jaren geleden was ik directeur van het financieringsfonds Mama Cash, dat werkt voor de empowerment van vrouwen. Een van onze activiteiten waren garantstellingen voor vrouwelijke ondernemers. Dit was allemaal rond 1995; een groot deel van de Kamerleden zal dit hebben meegemaakt. Vrouwelijk ondernemerschap was toen best bijzonder. Veel banken aarzelden om krediet te verlenen aan vrouwelijke ondernemers, omdat die niet zo goed pasten in het plaatje dat banken van ondernemers hadden. Vrouwen presenteerden zich soms ook niet altijd even zelfverzekerd, banken hadden weinig goede voorbeelden om op terug te kunnen vallen. Daardoor werden goede plannen niet gefinancierd. Mama Cash stond dan garant. De overlevingskans en duurzaamheid van de ondernemingen van die vrouwen bleken na een aantal jaren significant hoger te liggen dan de landelijke gemiddelden. Banken kregen zo meer vertrouwen in vrouwelijk ondernemerschap. Mama Cash kon wél goede inschattingen maken, omdat zij net even verder keek dan haar neus lang was, anders keek naar de kwaliteit van deze ondernemers en eerder dan banken zag dat er markten waren voor die vrouwelijke ondernemers. Het fonds kan hiermee eigenlijk worden vergeleken. Reguliere financiële instellingen zien zeker kansen, maar aarzelen nog omdat zij de risico's niet goed kunnen inschatten, of niet langs de lijnen die ze gewend zijn. Het fonds wil twee dingen doen: financiering verstrekken aan individuele ondernemers, maar ook een breekijzer zijn om te kunnen laten zien dat ondernemen in deze landen, die soms worden gezien als meer risicodragend, langs deze lijnen echt mogelijk is. Een van de leden vroeg of niet een van de taken van het fonds zou moeten zijn om, in dialoog met de bestaande financiële instellingen, deze mogelijkheden van investering onder de aandacht te brengen. Ik denk dat we dat op deze manier doen.

De heer Sjoerdsma (D66): Ik heb een vraag over de meerwaarde. Ik had in 1995 misschien wel de interesse, maar ik was me toen nog niet zo bewust van vrouwelijke entrepreneurs die moeilijk aan een lening konden komen. De Minister zegt dat de meerwaarde zit in het feit dat de overheid gaat waar de markt niet gaat; zij gaat voor het risico dat zo veel hoger is, dat private financiers als banken of andere fondsen er eigenlijk geen heil in zien. Ik vraag me af of de Minister daarmee de kunde van private financiers niet onderschat. Of overschat zij juist de fijnmazigheid van haar eigen systeem?

Minister Ploumen: De heer Sjoerdsma heeft mij leren kennen als een realist. Het is een feit dat mkb-ondernemers in ontwikkelingslanden een grote financieringsbehoefte hebben. Iemand refereerde aan het plaatje van de missing middle. Het is ook een feit dat mkb'ers uit Nederland die in ontwikkelingslanden wil ondernemen, moeilijkheden ondervinden bij het verkrijgen van financiering. Aan een financieringsaanvraag moet wel een goed businessplan ten grondslag liggen. Wij wegen die zaken tegen elkaar af. Een slecht plan is een slecht plan. Door middel van dit fonds en natuurlijk ook door het aanbieden van technische assistentie willen wij laten zien dat er ook in landen die worden aangemerkt als «met een hoog risico» ruimte is om te ondernemen op een manier die leidt tot inclusieve groei.

De heer Sjoerdsma (D66): Als de Minister het zo zegt, bekruipt mij het gevoel dat de heer Van Ojik gelijk heeft. Waarom richt de Nederlandse overheid zich dan niet op het verstrekken van uitstekende technische assistentie, of in ieder geval op het financieren van technische assistentie, en laat zij de daadwerkelijke financiering niet aan de markt over? Immers, door middel van die technische assistentie zouden een aantal van de risico's die marktpartijen niet zien of niet goed kunnen inschatten, kunnen worden weggewerkt. Dat zou een win-winsituatie zijn en het zou ook een heleboel overheidsgeld schelen.

Minister Ploumen: Dit lijkt mij een vraag met een welhaast existentieel karakter. Wij hebben ervoor gekozen om een financieringsinstrument in te richten dat enerzijds individuele financiering verstrekt en anderzijds laat zien dat je op een andere manier kunt ondernemen. We hebben al de FMO, maar ook de FMO werkt binnen risicoprofielen, waardoor een aantal goede plannen niet tot wasdom kunnen komen. Ik vind het verstandig als de overheid bekijkt hoe via instrumenten als leningen en garanties kan worden bijgedragen aan ondernemen. Mevrouw Mulder zei al dat ze dat eigenlijk beter vindt dan subsidies. Dit is een goede manier. Ik moet hieraan misschien het volgende toevoegen. In de afgelopen maanden ben ik met dit fonds de markt op gegaan. Men heeft zeer veel belangstelling voor dit fonds. Overal waar ik kom, weten mensen ervan; en niet alleen in Afrikaanse landen, ook collega-ministers uit Europa. Met sommigen beginnen al gesprekken, zij het prematuur, over een eventuele bijdrage aan dat fonds. Ik wil hiermee maar zeggen dat de meerwaarde ligt in de combinatie van financieren en technische assistentie, maar heel duidelijk ook in de ontwikkelingsrelevantie en het perspectief op kansen voor jongere en vrouwelijke ondernemers, dat de heer Sjoerdsma zo bepleitte. De heer Sjoerdsma vroeg niet voor niets hiernaar in een eerder debat, omdat ook hij heeft geconstateerd dat zij moeilijker aan de bak komen bij de reguliere financiële instellingen.

De voorzitter: De Minister vervolgt haar betoog. Kijkend naar de klok, kom ik tot de conclusie dat we het alleen maar gaan redden als ik in het vervolg van deze termijn maar één interruptie per fractie toesta. Ik weet dat dit weinig is, maar we moeten wel de tijd in de gaten houden. Ik vraag ook de Minister om hiermee rekening te houden.

Minister Ploumen: Ik zal daar zeker rekening mee houden. We hebben hier al een aantal keren over gesproken, dus ik weet van een aantal Kamerleden wel welke interrupties ze zouden willen plaatsen. Ik probeer daarop te anticiperen.

Wat zijn de succesfactoren van het DGGF? Wij kunnen hier natuurlijk lang en breed over praten. Ik weet dat de heer Smaling en ikzelf de wens delen om goed te kunnen evalueren, en daarom gaat het hem natuurlijk. Nu gaat het bij de ontwikkelingsrelevantie met name om werkgelegenheid. Ik zou zeggen: wat is er niet ontwikkelingsrelevant aan het creëren van banen? Verder gaat het over kennis en innovatie overdragen. Dat kan worden bezien aan de hand van het aantal trainingen dat wordt gegeven, de productiviteit van het lokale mkb, de aantallen mkb'ers die actief kunnen worden in fragiele staten, en vrouwelijke en jongere ondernemers. Wij willen dat hele pakket samennemen en ook op die manier naar de midterm review kijken.

Er is een aantal vragen gesteld over de revolverendheid van het fonds. Het idee is natuurlijk dat ondernemers gecalculeerde risico's nemen; dat is wat ondernemers doen. Zij doen dat, omdat ondernemen loont en omdat zij hun investeringen graag willen terugverdienen, zeker als ook anderen participeren. De revolverendheid van het fonds staat voor mij buiten kijf. Tegen een aantal commissieleden zeg ik dat het soms best wel spannend kan zijn. Ondernemen gaat namelijk gepaard met risico's. Daarom is het volgens mij ook goed om die risico's te kunnen spreiden over verschillende sporen, en binnen die sporen over verschillende landen. Tegen de heer Van Laar zeg ik dat de midterm review over twee jaar wat snel is voor definitieve uitspraken hierover; we zijn dan eigenlijk pas net op gang. Die midterm review is bedoeld om werkenderwijs te kunnen bijstellen, en niet pas na een aantal jaren. Deze elementen worden natuurlijk wel meegenomen.

Ik ben het eens met de heer Smaling als hij zegt dat het bedrijfsleveninstrumentarium bewezen effectief moet worden ingezet en dat naar bestaande regelingen moet worden gekeken. Dat hebben wij zeer zeker gedaan. De vergroting van de effectiviteit en de beperking van de versnippering waren de redenen voor de stroomlijning die ik heb ingezet. Zoals ik net zei, willen wij aan de hand van de IOB-evaluatie nadrukkelijker bekijken of er een noodzaak is voor de aanpassing van het ontwikkelingsbeleid voor de private sector. Ik benadruk dat het geen statisch beleid is, dat voor de eeuwigheid vastligt.

Een aantal vragen ging meer specifiek over de inrichting van het fonds. Hoe zit het met de schotten tussen de drie sporen, moeten die niet worden geslecht? De kruisbestuiving tussen die onderdelen wordt maximaal gestimuleerd. Het mag natuurlijk niet gebeuren dat men na een afwijzing voor spoor 1 wel bij spoor 3 aan de beurt komt, of andersom. Daarom is het ook zo belangrijk dat er maar één loket is en dat de communicatie en informatieoverdracht tussen de verschillende beheerders van de sporen helder zijn. Wij zullen daarop nadrukkelijk toezien. Ik kan de vraagstellers van SP en PvdA wat dat betreft dus geruststellen. Wij hebben ingezet op een gelijke verdeling over de sporen. De inzet was drie keer 175 miljoen. We hebben bepaald dat een deel daarvan na de review zou worden verdeeld. We zouden dan een paar jaar kunnen zien hoe een en ander precies werkt. Ik hoorde van vele leden dat zij niet willen dat er meer geld in het ene spoor gaat zitten dan in het andere. Er is binnen de commissie geen overeenstemming over de vraag welk spoor meer zou moeten krijgen; de ideeën daarover verschillen. Ik vind het belangrijk dat er in de eerste fase, dus de eerste jaren van het fonds, een gelijke verdeling is. Tot die tijd houd ik een deel van het bedrag gereserveerd voor verdeling ná de review.

Wanneer treedt het fonds in werking en moeten we ervoor vrezen dat het ene spoor eerder aan de beurt kan zijn dan het andere? Om deze zorgen weg te nemen en om te anticiperen op het lagere bedrag dat beschikbaar is – eerder was het namelijk 250 miljoen – stel ik voor om het gehele fonds op 1 juli 2014 in werking te laten treden. Vanaf 1 januari gaat het loket open. Iedereen kan daar dan al voor informatie terecht. De aanvragen kunnen vanaf 1 juli worden ingediend. Tegen alle potentiële aanvragers – en dat zijn er vast heel veel – zeg ik dat het niet verboden is om al voor 1 juli te beginnen met de voorbereiding van aanvragen. Alles komt echt samen bij het ene loket. Een ondernemer wendt zich dus tot dat loket, waar hij verder wordt geholpen. De diensten van PUM en SPARK werden met name genoemd. In het kader van de technische assistentie – en dat zeg ik nadrukkelijk – worden ook deze door het loket afgehandeld. Men hoeft dus niet op allerlei verschillende paarden in te zetten om zijn behoefte aan support rond te krijgen.

De heer Sjoerdsma vroeg wat ik ga doen als het fonds niet revolverend blijkt te zijn. Ik ga er niet van uit dat het fonds niet revolveert. Ik heb daar voor de verschillende sporen naar laten kijken. Het kan best zijn dat een bepaalde financiering minder goed verloopt dan de ondernemer en wij hadden gedacht. Ik zeg het nogmaals: dat is het risico van ondernemen. Vooralsnog ga ik uit van de revolverendheid. Ik word daarin bevestigd door de reviews. Eind 2015 is een beetje te vroeg voor een finaal oordeel daarover, want dan is de financiering voor de bedrijven pas opgestart. Natuurlijk zullen we dit onderdeel voortdurend monitoren, dus we bekijken hoe een en ander gaat.

De heer Sjoerdsma (D66): Ik wil een klein punt van orde maken. Als de Minister reageert op een vraag die niet is gesteld en we maar één interruptie mogen plaatsen, hoe gaan we daar dan mee om?

De voorzitter: Dan moeten wij dat in de tweede termijn onderbrengen. Het kan helaas niet anders.

Minister Ploumen: Ik zal echt mijn best doen om ervoor te zorgen dat alle vragen worden beantwoord.

Mevrouw De Caluwé vroeg naar het bedrag dat vrijkomt door de stroomlijning. Dat bedrag loopt op tot 75 miljoen euro per jaar. Het blijft beschikbaar voor privatesectorontwikkeling in lage- en middeninkomenslanden waarbij het Nederlandse bedrijfsleven betrokken is. Het wordt onder andere ingezet voor de technische assistentie ten behoeve van het Dutch Good Growth Fund, dus het loopt niet over naar andere begrotingsartikelen.

De leden Sjoerdsma, Mulder en Voordewind vroegen of het fonds openstaat voor het grootbedrijf. Het fonds is primair voor het midden- en kleinbedrijf; daar zit ook die financieringsbehoefte. Het is uitdrukkelijk niet bedoeld voor de Heinekens en de Unilevers van deze wereld. We horen echter zowel van mkb'ers hier als in ontwikkelingslanden dat het voorkomt dat de betrokkenheid van het mkb zich groepeert rond een investering van een wat groter bedrijf. Ik ben het zeer eens met de heer Smaling dat het belangrijk is om bij investeringen niet alleen maar te investeren in die enkele pootaardappel, maar om juist zicht te hebben op de gehele keten. Een dergelijke ketenbenadering steun ik zeer. Ik hoor van bedrijven dat zij niet altijd in hun eentje actief en betekenisvol bezig kunnen zijn in zo'n keten en zich daarom organiseren met een aantal mkb'ers, waarbij er soms een wat groter bedrijf nodig is. Naar de geest van het fonds wordt het mkb erdoor gepositioneerd, maar ik wil niet op voorhand mogelijkheden uitsluiten die het mkb in een goede positie kunnen brengen. Ik geloof dat wij allen elkaar hierin heel goed begrijpen. Ik wil wel een kwantitatief plafond aanbrengen, zeker in de eerste jaren. Nogmaals, het gaat er echt om, het mkb een goede plek te geven. Soms is daar een groter bedrijf bij nodig, maar dat is zeker niet het allereerste aangrijpingspunt.

Over het vrouwelijke ondernemerschap heb ik al een aantal dingen gezegd. Komt er een streefcijfer? Ik wil daar niet mee beginnen, maar ik wil wel dat in de midterm review duidelijk wordt gerapporteerd over hoeveel vrouwelijke ondernemers gebruik hebben kunnen maken van het fonds. Dat kan ook, want de verschillende fondsbeheerders monitoren dit van week tot week. Ik kijk ernaar uit om met de Kamer van gedachten te wisselen over de vraag of we het voldoende vinden, wat de eventuele obstakels zijn en wat we zelf kunnen doen als het aantal hoger zou moeten zijn.

Geeft het fonds gebonden hulp? Hierover ontstond al een debatje tussen een aantal leden van de commissie. Ik heb eerder gezegd dat nieuwe tijden vragen om nieuwe financieringsmogelijkheden. Het gaat om inclusieve groei, om armoedevermindering, om kansen voor bedrijven. Bij dit fonds hebben we gezegd dat we niet op voorhand zouden aangeven welk deel ODA'ble moet zijn en welk deel niet, en wel om twee redenen. Allereerst pleit Nederland zeer voor de modernisering van de ODA. Wij komen daar vast over te spreken bij het IOB-rapport. Verder willen wij heel nadrukkelijk de ontwikkelingsrelevantie laten zien aan de hand van de drie criteria die in de brief staan. Tegen de heer Smaling zeg ik dat het daarbij natuurlijk niet alleen maar gaat om het creëren van werkgelegenheid, waar overigens volgens mij niemand echt tegen kan zijn. Omdat we dit zo zorgvuldig organiseren binnen de bekende imvo-kaders hebben we zeker oog voor effecten op mens en milieu. Dit doen we bij het gehele bedrijfsleveninstrumentarium, dus als vanzelfsprekend ook bij het DGGF. Is het rijtje criteria niet veel te lang? Nee, geenszins. We hebben een goede en heldere set criteria geformuleerd, met de OESO-richtlijnen als uitgangspunt. We hebben een en ander op een aantal punten nader verduidelijkt. Ik kan me niet voorstellen dat de heer Van Ojik niet voor een verdere verduidelijking van de imvo-kaders is. Helderheid is belangrijk voor ondernemers. De manier waarop er wordt getoetst, staat beschreven in de brief. Dat lijkt mij een prima benadering, ook in het kader van de eerdere brief die collega Kamp en ik hierover naar de Kamer hebben gestuurd.

De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik vind de OESO-richtlijnen zelf heel helder. Het zou heel mooi zijn als bedrijven zich daaraan zouden houden. Daarvóór had de Minister het over binding. Haar antwoord ging over ODA of niet-ODA. Ik heb opgemerkt dat het gewoon om binding gaat als twee derde van dat fonds via Nederlandse bedrijven wordt besteed. Je kunt het daarmee eens zijn of niet, maar ik verbaas me over de discussie daarover. Die twee derde is toch gewoon gebonden hulp, daarover hoeven we toch geen discussie te voeren? Dit zeg ik ook tegen de heer Van Laar.

Minister Ploumen: Het is waar, de heer Van Ojik en ik schuren een beetje langs dit punt, maar dat komt misschien door onze net iets verschillende aanvliegroutes. Bij het samenbrengen van een hulp- en een handelagenda is het belangrijk dat er nieuwe instrumenten en nieuwe perspectieven op mogelijke interventies komen. Niet langer gescheiden werelden dus; niet tussen Noord en Zuid, niet tussen bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties, niet tussen technische assistentie en financiering. Ik vind dat zoiets echt past bij de nieuwe tijd. Een aantal moties uit vroegere jaren vind ik gewoon niet relevant voor dit fonds. Ik denk dat de heer Van Ojik en ikzelf daarover van mening zullen blijven verschillen.

De heer Van Ojik (GroenLinks): Wij hebben het wel vaker over de appreciatie van die nieuwe tijd. Het kan allemaal best dat dit bij die nieuwe tijd hoort, maar mijn vraag is toch heel simpel. Een ongelooflijke hoeveelheid internationale literatuur toont aan dat gebonden hulp minder doelmatig en minder doeltreffend is dan ongebonden hulp. Nederland heeft zich in internationaal verband altijd gecommitteerd aan het «ont-binden» van hulp. Twee van de drie loketten gaan toch gewoon over vormen van gebonden hulp? De Minister vindt dat helemaal niet erg want we leven in een nieuwe tijd en je moet dat volgens haar allemaal niet meer zo zien. Maar mijn vraag was toch heel simpel: is het nou gebonden hulp of niet? Mijn antwoord zou zijn: ja, uiteraard is dat gebonden hulp, want hij is gebonden aan besteding via Nederlandse bedrijven. Dat is de definitie van «gebonden hulp».

Minister Ploumen: Zoals gebruikelijk probeer ik de heer Van Ojik echt tegemoet te komen.

De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik probeer de Minister ook altijd tegemoet te komen, maar het is nu echt eenvoudig: gebonden hulp, ja of nee?

Minister Ploumen: Dit fonds werkt niet meer vanuit het adagium van hulp. Dat is steeds mijn punt. Het gaat erom dat we de hulp- en de handelagenda combineren en dat we werken voor inclusieve groei. Als de heer Van Ojik onderzoek aanhaalt dat stelt dat gebonden hulp minder effectief is, zal ik dat niet bestrijden. Mijn punt is echter dat we nu in staat zijn om een volgende stap te zetten, waarin hulp en handel samengaan. We moeten ons rekenschap geven van de resultaten van die onderzoeken. Ik doe dat ook in mijn brief, waarin ik heb gerefereerd aan eerdere evaluaties. Het is te gemakkelijk om dit zomaar opzij te schuiven. Ik vind dat we met het samenbrengen van de hulp- en handelagenda deze noties echt voorbij zijn.

De heer Van Ojik (GroenLinks): Voorzitter, mag ik nog een vervolgvraag stellen?

De voorzitter: Nee, dat mag u niet. Gelet op de klok, moet ik nu echt streng zijn.

Minister Ploumen: Er zijn vragen gesteld over de beheerkosten van het fonds. Hebben we geleerd van ervaringen met andere fondsen, bijvoorbeeld het Africa Enterprise Challenge Fund? Nederland heeft dat fonds ondersteund. Bij de opbouw van dit fonds hebben we belanghebbenden hier en in de landen waar het fonds zijn beslag zou krijgen, actief geconsulteerd. Ook hebben we natuurlijk gekeken naar de ervaringen met en evaluaties van andere fondsen. Tegen mevrouw Mulder zeg ik dat er weinig fondsen zijn die op een echt vergelijkbare manier hulp en handel combineren, maar we hebben getracht om op verschillende manieren ons voordeel te doen met de lessen die bij andere fondsen zijn geleerd. Dat is ook in de brief aangegeven. Een voorbeeld is het belang van technische assistentie, dat ook breder is dan enabling environment. Het lijkt me goed om te zeggen dat we ook naar andere fondsen hebben gekeken voor de beheerkosten. Het is gebruikelijk dat die 5 à 10% van het totaalbedrag zijn. Wij brengen dat onder in de revolverendheid. Wij zijn nu over dat percentage in onderhandeling met de fondsbeheerders. Mevrouw Mulder kan zich voorstellen dat ik het percentage zo laag mogelijk wil, maar dat ik ook vind dat fondsbeheerders in staat moeten zijn om de monitoring goed te doen. Ik verwacht echter niet dat we op andere percentages zullen uitkomen dan de percentages die nu in de markt vigeren, zijnde ergens tussen de 5 à 10.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Ik dank de Minister voor dit antwoord. Ik heb in de markt heel andere bedragen voorbij horen komen dan 5 à 10% van het totaalbedrag. Ik denk dat het goed is als die de norm of standaard zouden worden en dat ook in de midterm review daarnaar zal worden gekeken. Ik vraag me overigens af of het bedrag bij fragiele staten hoger is. Ik kan me daar iets bij voorstellen, omdat die ingewikkeldere situaties opleveren. Hoe kijkt de Minister daartegenaan? Wil de Minister daarmee rekening houden?

Minister Ploumen: Bij de onderhandelingen met de fondsbeheerders spreken wij één percentage af. Zoiets is dus gewoon een onderdeel van de overeenkomst. Het enige wat bij de midterm review zou kunnen gebeuren is dat fondsbeheerders aangeven dat ze het voor een bepaald bedrag niet kunnen doen. Ik zie in die zin dus geen kans op overschrijdingen; het gaat gewoon om een zakelijke afspraak. Ik ga ervan uit dat fondsbeheerders bij de inschatting van het percentage rekening houden met de verschillende contexten. In sommige contexten zal het bedrag iets hoger zijn dan in andere. Ik laat het aan hen om met een goed bod te komen; wij gaan daar vervolgens over onderhandelen.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Dank voor dit antwoord. Met het flankerende beleid, of we het nu «enabling environment» of «technische assistentie» noemen – uiteindelijk is dat toch één pot nat – gaat het erom dat de investeringen echt renderen, dat de economie en de mensen dáár worden geholpen en dat de armoede er afneemt. Dat is toch wel een beetje het doel dat we ermee hebben. Ik vraag me af hoe de Minister de rol van de ngo's daarbij ziet. Die is me nog niet helemaal helder.

Minister Ploumen: Voor de duidelijkheid: we moeten dingen niet door elkaar halen. Ten eerste zijn er de beheerkosten: wat heeft een fondsbeheerder nodig om ervoor te zorgen dat de administratie op orde is, dat er een goed assessment van de financieringsaanvraag plaatsvindt enzovoort? Het tweede is de technische assistentie ten behoeve van de ondernemers. Die twee zaken moeten echt niet worden verward. Een ondernemer dient een financieringsaanvraag in. Deze wordt beoordeeld. De fondsbeheerder krijgt daarvoor een vergoeding, volgens de vaste afspraak iets tussen de 5 à 10%. Om het businessplan te laten slagen, heeft de ondernemer wellicht technische assistentie nodig bij een deel van de uitvoering of bij een marktscan. Dat hoort niet bij die 5 à 10%. Dat is de zuivere technische assistentie, waarbij ngo's zoals PUM een rol kunnen spelen. Het bedrag voor die technische assistentie staat in de brief. Per spoor hebben we daarvan een inschatting gemaakt. Het is echt bedoeld om ervoor te zorgen dat de ondernemer, als dat nodig is, een beroep kan doen op een PUM'er of iemand van SPARK, maar het mag ook een consultant zijn die op profitbasis werkt.

Ik heb al een aantal vragen over het imvo-kader beantwoord. De heer Van Ojik vroeg heel specifiek naar transparantie: wordt er nu maximale transparantie betracht op projectniveau? De IFC (International Finance Corporation) doet dat en geeft hierbij ook het goede voorbeeld. De DGGF-financiering en transacties worden op de website van de uitvoerder gepubliceerd. In de komende periode werk ik in overleg met de uitvoerders het transparantiebeleid uit. De internationale richtlijnen en eisen, inclusief die van de IFC zullen daarbij uiteraard worden gevolgd. Immers, waarom zouden we het voor minder doen? Bij mijn schets van hoe het er precies uit gaat zien, houd ik een kleine slag om de arm, omdat ondernemers werken op de markt, zij concurrerend zijn en het dus belangrijk is dat hun de kans wordt gegeven om concurrenten een stapje voor te blijven. Het is echter mijn inzet om door de combinatie van de imvo-richtlijnen en onze wens om transparant te zijn, op een goede manier met de belangen van mens en milieu om te gaan. Dat is natuurlijk ook de inzet van het fonds, dat niet zomaar wil bijdragen aan groei, maar aan inclusieve groei. Spoor 3 kan volgens ons daarbij een heel belangrijke rol spelen. Het gaat om ontwikkelingsrelevante investeringen. Een aantal leden gaven daar al voorbeelden van: de leverantie van waterpompen, apparatuur voor de gezondheidszorg, koelinstallaties voor in de agrarische keten. 40% van de oogst in India bijvoorbeeld gaat post-harvest gewoon verloren. Dat heeft veel te maken met de gebrekkige infrastructuur, waaronder een gebrekkige toegang tot goede koelfaciliteiten. In de eerste bijlage van de brief kan iedereen een wereldkaart zien, waarin de dikte van de grenzen aangeeft hoe moeilijk het is om regionale handel over de grenzen heen te organiseren. Dat heeft ook hiermee te maken. Ik denk dat spoor 3 hierbij een buitengewoon belangrijke rol kan spelen, zeker ook omdat het gepaard gaat met de overdracht van kennis.

De heer Voordewind had een vraag over de schuldhoudbaarheid: dragen wij met spoor 3 niet bij aan grotere schuldposities van overheden? Er is gewoon geen twijfel over mogelijk dat wij gecommitteerd zijn aan het schuldhoudbaarheidsraamwerk van de Wereldbank en het IMF. De exportkredietverzekering en exportfinanciering uit spoor 3 richten zich natuurlijk op business to business, waardoor er geen effect is op de schuldhoudbaarheid van overheden. De heer Voordewind hoeft die zorg dus niet te hebben.

Verdringt spoor 3 geen lokale activiteiten? Natuurlijk moet je daarmee rekening houden. Daarom is het ook zo belangrijk dat we contextspecifiek kunnen werken. In de wijze waarop het fonds is ingericht, gaan wij ervan uit dat er geen lokale activiteiten worden verdrongen. Het gaat met name om het exporteren van kleine kapitaalgoederen. Deze worden geëxporteerd omdat men ter plekke vaak geen beschikking heeft over productiefaciliteiten. Op de lange termijn is dit natuurlijk wel een interessant model. Ik hoop dat het over 20 jaar wel de verdringing van lokale activiteiten zal inhouden, omdat men dan mede door onze hulp in staat is om eigen productiefaciliteiten, bijvoorbeeld voor koelinstallaties, op te zetten. We gaan daar bij de inrichting van het fonds dus van uit en hebben alle aanleiding om te denken dat dit niet gebeurt, maar natuurlijk bekijken we dit specifiek per context.

De heer Smaling vroeg of onderwijs voor ondernemerschap geen onderdeel van het fonds moet worden. Als het aan een Minister is om de vragen van Kamerleden te kwalificeren, vind ik dit een verstandige vraag. Ik heb er twee antwoorden op. Ik denk dat de wijze waarop we de technische assistentie inrichten op het niveau van de individuele financiering, voor een deel hieraan tegemoetkomt. Technische assistentie gaat niet om voorschrijven hoe iets moet worden gedaan; ze gaat voor een belangrijk deel over het overdragen van kennis. De bestaande programma's van Nuffic en NICHE kunnen overigens worden ingezet voor het Dutch Good Growth Fund. Met behulp van het speerpuntenbeleid hebben we ze al wat meer gericht op de partnerlanden. Wij adresseren deze zorg van de heer Smaling dus eigenlijk op twee manieren.

De heer Smaling (SP): Ik heb dit punt gemaakt. Ik heb ook gevraagd of een deel van het budget daaraan gespendeerd kan worden, omdat wij door de jaren heen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking nu eens dit speerpunt en dan weer dat speerpunt hebben gehad. Er zit weinig continuïteit in. Dat heeft natuurlijk ook te maken met de wisselende samenstellingen van de opeenvolgende kabinetten. Wij hebben tijdenlang geïnvesteerd in primair onderwijs. Wij hebben ook wel wat gedaan aan voortgezet onderwijs. Het resultaat is ten dele dat veel jongeren, al dan niet met een middelbareschoolopleiding, op straat telefoonkaarten lopen te verkopen. Daar zit dus een gat. Er is duidelijk in veel landen een reden om met een soort nationaal techniekpact – wat wij hier ook willen, maar dan op hun niveau – te bekijken of je mensen verder kunt onderwijzen op dat terrein. Daar zit volgens mij een vraag-aanbodkans die je zou laten lopen als je je nu beperkt tot de koelinstallaties en het verplaatsen van apparatuur om onze exportpositie te verbeteren. Ik ben blij dat de Minister positief tegenover mijn suggestie staat, maar ik zou dit graag vertaald zien naar een wezenlijk onderdeel van het fonds.

Minister Ploumen: Ik heb al aangegeven dat het onderdeel kan zijn van technische assistentie voor individuele financiering. Daarnaast is het, denk ik, goed om nog even te benadrukken – dat doe ik mede naar aanleiding van een motie van de heer Van der Staaij van de SGP – dat er in het speerpuntenbeleid aandacht blijft voor beroepsonderwijs. Dat komt natuurlijk zeer tegemoet aan de vraag van de heer Smaling. Bij het speerpunt voedselzekerheid gaat het met name om de agrarische sector. Bij water gaat het met name om watermanagement in brede zin. Wij moeten ons ook niet al te dun uitspreiden. Het feit dat NICHE en Nuffic het al wat meer toegespitst hebben op de speerpunten heeft natuurlijk ook als doel om maximaal profijt te hebben van de continuïteit die er nu wel is. Wij hebben immers de speerpunten niet gewijzigd ten opzichte van het vorige kabinet. Tegen de heer Smaling zeg ik dat het een revolverend fonds is. Investeringen in onderwijs zijn wel investeringen, maar ze zijn niet revolverend in de klassieke zin van het woord. Ik kan dus niet toezeggen dat ik een bedrag uit het fonds ga reserveren daarvoor. Dat zou contrair aan de bedoeling zijn. Ik wil echt benadrukken dat wij met de technische assistentie en de overdracht van kennis die nadrukkelijk belangrijk is bij de financieringen, wel de zorgen van de heer Smaling adresseren.

De heer Smaling (SP): Ik hoop toch dat de Minister iets verder wil gaan, want die speerpunten zijn er inderdaad allemaal nog, maar ze zijn ook allemaal gekort. De ambassades hebben een meerjarig strategisch kader vastgesteld op basis van die speerpunten. Frustreer dat nu niet en zorg ervoor dat je via de vier ingangen die wij hebben gecreëerd, dit onderwijs kunt faciliteren. Als je dat doet, zul je daar op langere termijn echt een spin-off van hebben die je nu eigenlijk niet zo terugziet in het een-op-een verplaatsen van een koelinstallatie van Nederland naar Burkina Faso; oh nee, dat is geen speerpuntland meer.

Minister Ploumen: Nee, maar goed. De heer Smaling en ik verschillen absoluut niet van inzicht over het principe. Ondanks het feit dat er op de bestedingen voor onderwijs is gekort, heb ik er mede door de aansporing van de motie-Van der Staaij wel voor gekozen om op een aantal punten in het beroepsonderwijs te blijven investeren.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik heb het nog even teruggelezen. We hadden het net over de exportkredietgarantie spoor 3. Ik lees ook even de teksten in de brief over de exportkredietverzekering en faciliteit. Daar wordt op dit moment al 50 miljoen voor vrijgemaakt. Dat geld is daarvoor beschikbaar. De Minister zegt dat wij moeten voorkomen dat dit gebruikt wordt voor de verdringing op de lokale markt. Ik schrik als ik bekijk waar het huidige instrumentarium voor gebruikt wordt, namelijk voor maïs, rijst, katoen, bonen et cetera. Het zijn allemaal producten van lokale boeren, zou je zeggen. Hoe gaat de Minister garanderen dat dit nieuwe fonds dat aanvullend op de bestaande faciliteit in spoor 3 werkt, niet de lokale boeren gaat verdringen? Hoe gaat de Minister dit regelen?

Minister Ploumen: Die exportkredieten moeten natuurlijk ontwikkelingsrelevant zijn. Net als wij nu pootaardappelen kunnen exporteren naar Kenia om de lokale voedselproductie op een hoger niveau te tillen, kan dat natuurlijk ook met koelinstallaties. Het gaat er juist om dat er kapitaalgoederen ter beschikking komen van alle boeren en participanten in zo'n keten die ervoor zorgen dat hun productie niet verloren gaat en dat ze niet alleen kunnen exporteren in het kader van de wereldhandel, maar dat zij hun producten lokaal en regionaal kunnen slijten. In de verschillende ketens die de heer Voordewind noemt, zie ik heel goede voorbeelden daarvan. Ik noem inderdaad de tomaten. Daarvan gaat echt heel veel verloren. Als er een koelinstallatie beschikbaar is voor een coöperatie van lokale boeren, kunnen zij hun producten op een veel betere manier op de lokale markt krijgen.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Mijn vraag is eigenlijk of er onderzoek wordt gedaan of de investeringen vanuit de exportkredietgaranties verstorend werken voor de lokale markt of niet. Ik kan mij voorstellen dat zo'n koelinstallatie ontwikkeld wordt door een lokale ondernemer, misschien 100 of 200 km verderop, maar dat die man straks misschien uit de markt wordt geprijsd, omdat de risico's worden afgedekt door een Nederlands bedrijf. Hoe voorkomen wij averechtse effecten? Wordt dit voldoende onderzocht op het moment dat die kredietgaranties worden afgegeven?

Minister Ploumen: Het feit dat wij met het fonds ontwikkelingsrelevante financiering willen doen waarbij kennis wordt overgedragen en banen worden gecreëerd zegt op zichzelf al genoeg. Natuurlijk worden er marktscans gemaakt. Ik voorzie – dat zei ik al eerder – geen verdringing, maar dat heb ik zo niet opgeschreven. Ik voorzie juist een ondersteuning van lokale boeren en hun coöperaties – om even bij het voorbeeld te blijven – en dat er op lokale markten materiaal en kennis ter beschikking komt die de inclusieve groei bevorderen.

Ik heb nog één vraag niet beantwoord, namelijk die van de heer Van Laar naar het legal aid fund. Binnen het beleid rondom de ontwikkeling van de private sector worden ook juridische entiteiten en procesgangen gefinancierd. In het AO van mei heb ik toegezegd om met verzekeraars te bespreken of maatschappelijke organisaties een rol kunnen gaan spelen bij het verzekeren van de risico's die gepaard gaan met het bepleiten van een goede zaak, als ik het zo maar even mag noemen. Ik heb dat voorgelegd aan het Verbond van Verzekeraars. Dat is bereid om mee te denken. Het gesprek hierover is gaande. Ik hoop de Kamer de komende dagen, als dit afgerond is, hierover te kunnen informeren. Er is ook nog een alternatief. Dat is een fonds waarop organisaties een beroep kunnen doen onder vooraf gestelde voorwaarden. Wie zo'n fonds zou moeten oprichten, financieren en beheren is dan natuurlijk nog een vervolgvraag, maar ik verken beide sporen.

De voorzitter: Ik dank de Minister voor haar beantwoording in eerste termijn. Wij gaan over naar de tweede termijn. De spreektijden staan op de convocatie. Ik moet die streng handhaven tot mijn spijt. Het is ook de tijd die de leden der Kamer moeten gebruiken voor het indienen van moties, als zij die nu willen indienen. Ik zal in deze termijn geen interrupties tussen de Kamerleden onderling toestaan.

De heer Smaling (SP): Voorzitter. Ondanks het feit dat ik een zwak heb voor de Minister, ben ik er nog niet van overtuigd dat dit Dutch Good Growth Fund ook een goed fund zal blijken te zijn. Ik herhaal mijzelf door te zeggen dat spoor 2 ons aanspreekt, maar dat de andere sporen wat ons betreft toch vrij ongewis blijven. Is dat werkelijk een succesvolle route? Je kunt lang praten over gebonden hulp of niet-gebonden hulp. Als die koelinstallatie, waarover wij het nu veel gehad hebben, duidelijk een vraag is vanuit een land dat een bepaalde ambitie heeft op het gebied van de aardappelteelt, omdat daar een markt voor is en er wie weet een markt voor zetmeelaardappelen gaat bestaan in bepaalde landen, dan kan dat groeien. Dan moeten die aardappelen niet voortijdig gaan rotten. Dan is er een van daaruit heel duidelijk geïdentificeerde behoefte. Daar hoort expertise bij die je ook kunt opbouwen. Uit het verhaal van de heer Dellevoet in Vice Versa blijkt dat er ook een tekort gaat ontstaan aan absorptiecapaciteit. In AGRA gaat heel veel geld zitten van de Bill & Melinda Gates Foundation. Op dit moment kunnen zij hun grants niet meer kwijt, want er is gewoon niet genoeg capabele capaciteit om goede voorstellen te schrijven. Dan heb ik het alleen maar over de voorstellen en niet eens over de uitvoering, laat staan over het eventueel willen aanschaffen van goederen uit Nederland. Daar zitten dus een heleboel haken en ogen aan.

Dit zijn dingen die wij in het verleden ook al hebben besproken, met de vele kabinetten voorheen. Een sterk punt aan de ontwikkelingssamenwerking in Nederland vind ik juist dat wij toch doorgaan en steeds iets leren van wat wij gedaan hebben. Ik zie dit echter, met alle sympathie, toch als een stap terug. Je kunt wel heel gemakkelijk zeggen dat je een oog hebt voor een zogenoemde «de armen inclusieve groei», maar dat is een lippendienst aan wat algemeen wenselijk wordt geacht. Heel vaak is groei geen inclusieve groei. Ik gebruik de metafoor van het sojaveld tegenover het paprikaveld. Het sojaveld kun je met één man of vrouw op een heel grote combine af en dan kun je het hele veld inzaaien, oogsten en weet ik veel wat. Voor het paprikaveld heb je veel handen nodig. Dus heel veel mensen verdienen hun boterham aan de hectare waar je paprika hebt staan, terwijl er maar één persoon iets verdient aan de hectare soja. Dat moet de insteek zijn. Dat is de enige manier richting inclusieve groei. Men noemde als voorbeeld Mama Cash. Dat was heel erg goed. Dat is erg succesvol geweest, maar pas op met het opschalen van privévoorbeelden naar iets wat overal en altijd kan werken. Daar moet je heel erg voorzichtig mee zijn.

Op dit moment dien ik geen moties in. Wij hopen dat de suggesties die wij gedaan hebben een beetje resoneren bij de collega's. De heer Van Laar is muisstil, dus ik vrees dat er toch een meerderheid van twee partijen is die dat growth fund een zeer warm hart toedraagt. Hopelijk dat deze discussie nog wat verdieping en verbreding van de inzichten, zowel rechts als links aan deze tafel, teweeggebracht heeft.

Mevrouw De Caluwé (VVD): Voorzitter. Ik wachtte eigenlijk nog op een liedje van de heer Smaling. Hij weet bij ieder onderwerp namelijk een toepasselijk liedje te vinden. Dat mis ik nu even. Ik hoor dat hij bij het volgende debat weer een liedje zal inbrengen.

Ik merk allereerst het volgende op over de steun aan het bedrijfsleven. De Minister heeft in haar beantwoording in de eerste termijn aangegeven dat zij een enabling environment heel erg nodig vindt. Dat is de VVD absoluut met haar eens. Bij het Dutch Good Growth Fund is ongeveer 10% gereserveerd voor flankerend beleid. Daar komt nog wel, zo begrijp ik nu, een vergoeding voor de fondsbeheerder bij. Ik had begrepen dat die uit de inkomsten zou moeten worden gehaald. Bij het bedrijfsleveninstrumentarium zien wij ongeveer 60% flankerend beleid. Ik wil niet aan cijferfetisjisme doen, maar die percentages zijn toch wel buiten proporties. Daar speelt fundamenteel ook nog iets anders mee. Als je de combinatie hulp en handel wilt aanhangen, is het ook belangrijk om het Nederlandse bedrijfsleven te steunen. Andere landen, zoals Duitsland, Frankrijk en de Scandinavische landen, doen dat wel. Dit betekent dat bedrijven hun expertise gaan inzetten en opdrachten gaan verwerven en dat wordt dan ondersteund door het OS-beleid van de overheid. Daar krijg je dus echt de synergie tussen OS en Handel. Graag zou ik van de Minister voor de begrotingsbehandeling een overzicht ontvangen van de verdeling voor de komende jaren, omdat zij aangeeft dat bijvoorbeeld de 20% die aan de overheid worden gegeven, nu terug gaat lopen naar 7%. Ik zal in aanloop naar de begroting een amendement op dit punt voorbereiden en ook een motie, maar dat laatste weet ik nog niet zeker.

De Minister zegt dat zij in het voorjaar een brief met een evaluatie over ORIO zal sturen. De VVD wil daar niet op wachten, want de evaluatie is helder en vrij dramatisch. Ik zal in aanloop naar de begrotingsbehandeling ook nog even bekijken wat wij op dat vlak willen doen.

De aanvragen kunnen per 1 juli 2014 worden ingediend, zei de Minister. Eerder heb ik begrepen dat het per 1 januari al echt van start zou kunnen gaan. Ik begreep dat er al aanvragen liggen. Wat gebeurt er met de aanvragen die er al liggen? Hebben die voorrang op de aanvragen die per 1 juli komen? Hoe zit dat?

Ik heb nog twee onbeantwoorde vragen. Gaat de Minister opstarten op één spoor? Zij heeft daar al een omfloerst antwoord op gegeven, maar ik zou daar graag een helder antwoord op krijgen. Gaat de Minister om tafel met banken, FMO en andere financieringsmaatschappijen om te bekijken wat er nu al wel gedaan kan worden, omdat het fonds nog vrij langzaam opstart? Zijn er nog andere mogelijkheden om de leningen wat sneller vlot te trekken?

De heer Van Klaveren (PVV): Voorzitter. Dit jaar en volgend jaar gaat er weer ongeveer 4 miljard euro naar ontwikkelingshulp terwijl hardwerkend Nederland geconfronteerd wordt met lastenverzwaring na lastenverzwaring. Er wordt nu zelfs met steun van de VVD een staatsfonds opgetuigd om het zogenaamde «marktfalen» te compenseren. Het boek The Wealth of Nations van Adam Smith, de vader van de vrije markt, lijkt tegenwoordig bij de VVD in de prullenmand te liggen, terwijl Das Kapital van Karl Marx onder de hoofdkussentjes van de liberalen schijnt te liggen. Een lastenverzwaring voor werkend Nederland, het instellen van dit malle staatsfonds en ideeën om de vrije markt te corrigeren zijn daar de verdrietige uitingen van.

Zoals gesteld, ziet de PVV niets in dit fonds. Ze pleit voor lastenverlichting in plaats van lastenverzwaring. Daarom dient mijn fractie de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederland in de periode 2014–2017 700 miljoen euro in het Dutch Good Growth Fund steekt;

overwegende dat het compenseren van het zogenaamde «marktfalen», het doel van dit fonds, geen taak is van de Nederlandse staat;

voorts overwegende dat dit geld beter in lastenverlichting in eigen land kan worden gestoken;

verzoekt de regering, het revolverende fonds te schrappen en de honderden miljoenen te steken in lastenverlichting in eigen land,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Van Klaveren. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 46 (33 625).

De heer Van Laar (PvdA): Voorzitter. Ik dank de Minister voor haar uitgebreide en snelle beantwoording. We zijn blij dat er echt één loket komt, waarin alle regelingen goed in samenhang worden bekeken en ondernemers ook in samenhang worden geholpen.

De Partij van de Arbeid wil graag de evaluatie van het bedrijfsleveninstrumentarium afwachten voordat zij een conclusie verbindt aan ORIO. Het lijkt heel daadkrachtig om te zeggen dat het wat tegenvalt en dat wij er dus mee stoppen, maar dan gooi je met het badwater misschien een heel mooie baby weg.

Ik heb het in mijn eerste termijn nog niet over de belastingen kunnen hebben, want ik kreeg dat onderwerp niet meer ingepast. Over belastingen worden twee dingen gezegd. Aan de ene kant staat in de brief dat men lokaal belasting moet betalen. Dit kan ertoe leiden dat bedrijven zich niet in belastingvrije zones mogen vestigen, omdat ze daar geen belasting hoeven te betalen. Wordt dat inderdaad hiermee uitgesloten? Die vraag hebben wij vanuit het bedrijfsleven gekregen. Aan de andere kant staat in de antwoorden op de feitelijke vragen de formulering dat bedrijven wel belasting mogen ontwijken, maar alleen als dat niet echt de bedoeling was, alleen als dat niet hun hoofddoelstelling was. De ngo's stelden daar een vraag over, want met die formulering kun je heel veel kanten op. Graag krijg ik daar nog meer duidelijkheid over. Het moet gewoon niet de bedoeling zijn dat belastingen worden ontweken om wat voor reden dan ook.

Hetzelfde geldt een beetje voor de ontwikkelingsrelevantie. Die staat heel goed aangegeven in de nota, maar dan staat in de voetnoot dat dit voor de verschillende sporen misschien verschillend uitgewerkt kan worden. Kan de Minister aangeven hoe dat kan? Of blijft het gewoon een kader dat helder is voor iedereen? Kan de Minister daar misschien wat duidelijkheid over geven?

De Minister heeft mooie woorden gesproken over het vrouwelijk ondernemerschap. Ik snap dat de Minister zich niet wil vastleggen op een percentage, maar tegelijkertijd heeft ze niet gezegd hoe het percentage omhooggaat. Wij hoeven geen einddoel te formuleren, maar het percentage moet wel omhoog. Daar zijn wij het over eens. Hoe gaan wij dat doen?

Tot slot merk ik het volgende op over gebonden hulp. Dit is geen reactie op de beantwoording van de Minister, maar meer op de inbreng van GroenLinks. Gebonden hulp vond vroeger als volgt plaats: DAF had trucks over en belde de Minister met dat bericht. Dan belde de Minister de Minister van een ontwikkelingsland en zei: kopen jullie die trucks nou, dan betalen wij ervoor en hebben jullie trucks. Vervolgens gingen de trucks roesten of kapot en werden ze niet meer gerepareerd. Dat was geen effectieve hulp. Wat nu gebeurt, is geen hulp; het is het mogelijk maken van ondernemen. De Nederlandse Staat geeft een lening, een garantie, maar gaat niet tussen vraag en aanbod in zitten. Er is nog steeds een ondernemer die een product op de vrije markt verkoopt aan een vrije afnemer en die betaalt daar uiteindelijk voor. Het enige dat de ondernemer nodig heeft, zijn leningen om te kunnen investeren en garanties zodat de betaling daadwerkelijk rondkomt. Dat is hier aan de hand. Wat ons betreft is dit geen gebonden hulp. Daarom steunen wij dit fonds dan ook van harte.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Voorzitter. Ik dien eerst de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de review van het programma Ontwikkelingsrelevante Infrastructuurontwikkeling (ORIO) een groot aantal knelpunten bloot heeft gelegd in de opzet en het functioneren van het programma, zoals een discrepantie tussen de doelstelling van ORIO en de verwachtingen van het exporterende Nederlandse bedrijfsleven, onnodig lange doorlooptijden, alsmede projectrisico's in het licht van de onzekerheid rondom de restfinanciering van projecten;

overwegende dat het programma in 2009 gestart is en nog nauwelijks tot implementatie van projecten heeft geleid;

overwegende dat het ORIO-programma als grotendeels mislukt moet worden beschouwd;

verzoekt de regering, de beneficiënten gelijk te houden, maar het ORIO-programma als zodanig te beëindigen en het budget over te hevelen naar het DGGF,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Agnes Mulder en De Caluwé. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 47 (33 625).

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Ik had net even een kort debat met de Minister over de vraag wat precies fondsbeheer en enabling-environmentbeleid is en hoeveel geld er gezet moet worden naast een lening die aan een mkb'er wordt gegeven. Eerlijk gezegd is mij het antwoord nog niet helemaal duidelijk. 5% tot 10% puur voor het fondsbeleid heb ik nu begrepen en daar komt nog wat anders bij. Wij zouden graag willen weten in welke orde van grootte dat is. Gaat dat richting de 20%, 30% of 40%? Stel, wij lenen een euro uit, staat er dan een halve euro aan kosten tegenover? Hoe moet ik dat zien? Graag krijg ik wat meer helderheid van de Minister op dit punt.

Ik had iets meer ambitie verwacht met betrekking tot de vrouwelijke ondernemers. Ik ga toch opnieuw proberen of de Minister zich laat verleiden om een percentage te noemen. Wanneer is de Minister tevreden? Volgens ons komt het geld over het algemeen heel goed terecht als vrouwen daarmee aan de slag gaan. Mag ik dan misschien ook nog een pleidooi houden voor vrouwen in het Midden-Oosten die het heel erg zwaar hebben om te starten? Kunnen wij juist nog eens extra naar hen kijken?

De heer Sjoerdsma (D66): Voorzitter. Ik dank de Minister voor haar beantwoording in eerste termijn. Wat voor debat hebben wij nu precies gehad? Ik kan eigenlijk alleen maar constateren dat helaas een beetje de ruimte ontbrak om echt in debat te gaan. Dat ligt niet aan de welwillendheid van de Minister, maar het is misschien wel een les voor de Kamer om niet slechts drie uur te nemen voor een dergelijk belangrijk notaoverleg. Het gevolg hiervan is dat ik het idee heb – en dat is natuurlijk zonde – dat er onvoldoende waarborgen zijn op het gebied van ontwikkeling of effectiviteit. Mij bekruipt nog steeds het gevoel dat de meerwaarde ver gezocht is en dat wij treden op paden waar de overheid eigenlijk niet per se op zou hoeven te treden. De Minister heeft weliswaar geluisterd, maar zij beweegt vrij weinig.

Ik dien vijf moties in en ik hoop dat de Minister ze serieus zal overwegen om haar praalwagen enigszins beter uit te dossen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, exportfinanciering uit te sluiten van investeringen uit het Dutch Good Growth Fund,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Sjoerdsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 48 (33 625).

De heer Sjoerdsma (D66): Mijn tweede motie gaat over de verdeling van de gelden tussen de drie sporen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat investeringen in duurzame en inclusieve ontwikkeling in lage- en middeninkomenslanden zo veel mogelijk ten gunste van die landen dient te komen;

verzoekt de regering, ten minste de helft van de investeringen uit het Dutch Good Growth Fund te besteden aan de financiering van het midden- en kleinbedrijf in ontwikkelingslanden, het zogenaamde spoor 2,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Sjoerdsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 49 (33 625).

De heer Sjoerdsma (D66): Dan dien ik een motie in over onderuitputting.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, in geval van onderuitputting van het Dutch Good Growth Fund, het resterende geld te investeren in het midden- en kleinbedrijf in ontwikkelingslanden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Sjoerdsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 50 (33 625).

De heer Sjoerdsma (D66): De volgende motie gaat over het grootbedrijf.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, het grootbedrijf uit te sluiten van investeringen uit het Dutch Good Growth Fund en bestedingen uit dit fonds alleen ten goede te laten komen van het midden- en kleinbedrijf,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Sjoerdsma en Agnes Mulder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 51 (33 625).

De heer Sjoerdsma (D66): Tot slot dien ik een motie in over de definitie van ontwikkelingsrelevantie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, de eis van ontwikkelingsrelevantie voor investeringen uit het Dutch Good Growth Fund uit te breiden met aantoonbare inzet op vrouwenparticipatie, duurzame groei, lokale innovatie en empowerment van kwetsbare groepen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Sjoerdsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 52 (33 625).

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik onderstreep de woorden van de heer Sjoerdsma. Het is toch wat onbevredigend om bij het debat over zo'n groot fonds zo weinig te kunnen interrumperen, maar dat moeten wij onszelf dan maar aantrekken. Ik heb nog een paar korte opmerkingen.

Bij spoor 1 kijk ik toch naar de Minister als het gaat om de bestaande financieringen. Binnen de FMO is het fonds FOM-OS beschikbaar voor het mkb in Nederland. Waarom kunnen wij dat fonds niet met kleine aanpassingen – ik denk daarbij aan het landenbeleid – inzetten om spoor 1 volledig te ondervangen? Die vraag is blijven liggen. Er zijn financieringsmogelijkheden. Er is geld voor, zelfs vanaf € 300.000. Kan het mkb in Nederland daar aanspraak op maken?

De exportkredietverzekeringen gaan wel niet van staat naar staat, maar als de bedrijven het niet kunnen betalen, dekt de Nederlandse Staat die kredietrisico's af. Daarmee betalen wij ODA-geld voor de armoedebestrijding die risico's. Nederland reserveert daar 150 miljoen per jaar voor. Als de bedrijven het schip ingaan, gaat het geld uiteindelijk van de werkelijke armoedebestrijding af. Ik begrijp nog steeds de rol van spoor 3 niet en daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat exportondersteuning een beperkte positieve bijdrage levert aan armoedebestrijding;

van mening dat de sporen 1 en 2 van het Dutch Good Growth Fund (DGGF) wel een bijdrage kunnen leveren aan armoedebestrijding;

verzoekt de regering, het DGGF te beperken tot de eerste twee sporen en niet open te stellen voor exportondersteuning;

verzoekt de regering, alle vormen van exportondersteuning onder te brengen bij het nieuwe, gecombineerde loket van PSI (Private Sector Investment) en FOM-OS (Fonds opkomende markten voor ontwikkelingslanden),

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 53 (33 625).

De heer Van Ojik (GroenLinks): Voorzitter. Er is nog één vraag van mij onbeantwoord gebleven. Ik had de Minister gevraagd of zij kon bevestigen dat er een overeenkomst is tussen vijf partijen die het groeifonds nog verder doet krimpen. Het is al 80% gekrompen, namelijk van 250 miljoen naar 50 miljoen, als het klopt. Ik heb dit alleen van de heren Sjoerdsma en Voordewind gehoord, maar nog niet van de Minister.

Ik dien de volgende vier moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een transparantiebeleid naar internationale standaarden, waarbij informatie over projecten voorafgaand aan het besluit om te financieren publiek toegankelijk wordt gemaakt, van belang is om eventuele inbreng vanuit maatschappelijke organisaties mogelijk te maken;

verzoekt de regering, er zorg voor te dragen dat voorgenomen financieringen en transacties binnen het Dutch Good Growth Fund minimaal zes weken van tevoren op de website van de uitvoerder bekend worden gesteld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Van Ojik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 54 (33 625).

De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik heb in eerste termijn gezegd dat het doel van de hele exercitie duurzame en inclusieve groei mij bevalt, maar dat dit niet vanzelf gaat. Daarom dien ik daarover twee moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat activiteiten die uit het Dutch Good Growth Fund gefinancierd worden, een additionele bijdrage moeten leveren aan duurzame en inclusieve groei;

overwegende dat financiering uit het Dutch Good Growth Fund van werkgelegenheid en verhoging van productiviteit niet automatisch ten goede komt aan de armste bevolkingsgroepen;

overwegende dat daarvoor specifieke maatregelen nodig zijn ter bescherming van mens en milieu;

verzoekt de regering, aan steun uit het Dutch Good Growth Fund de voorwaarde te verbinden dat wordt voldaan aan de internationale normen voor de hoogte van het loon en andere arbeidsvoorwaarden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Van Ojik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 55 (33 625).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat activiteiten die uit het Dutch Good Growth Fund gefinancierd worden een additionele bijdrage moeten leveren aan duurzame en inclusieve groei;

overwegende dat financiering uit het Dutch Good Growth Fund van werkgelegenheid en verhoging van productiviteit niet automatisch bijdraagt aan duurzame groei;

overwegende dat daarvoor specifieke maatregelen nodig zijn ter bescherming van mens en milieu;

verzoekt de regering, erop toe te zien dat de uit het Dutch Good Growth Fund gefinancierde activiteiten in lijn zijn met internationale afspraken ter bescherming van biodiversiteit, het tegengaan van klimaatverandering en het zuinig gebruik van schaarse grondstoffen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Van Ojik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 56 (33 625).

De heer Van Ojik (GroenLinks): Mijn laatste motie gaat over de binding van de hulp. Dat zal u niet verbazen, voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het grootste deel van de bijdragen uit het Dutch Good Growth Fund gebonden is aan besteding via Nederlandse bedrijven;

overwegende dat sinds jaar en dag uit onderzoek bekend is dat gebonden hulp een negatieve impact heeft op doeltreffendheid en doelmatigheid van de verstrekte hulp;

overwegende dat Nederland zich er in internationaal verband toe heeft verplicht een einde te maken aan de praktijk van gebonden hulpverlening;

verzoekt de regering, de financiering van handel en investeringen zoals die nu in het Dutch Good Growth Fund is vastgelegd, ook open te stellen voor ondernemingen van buiten Nederland,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Van Ojik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 57 (33 625).

De vergadering wordt van 14.03 uur tot 14.06 uur geschorst.

De voorzitter: Wij gaan verder met de tweede termijn van de Minister. Ik verzoek iedereen om snel zijn plaatsen in te nemen. Dan kunnen wij nog het maximale eruit halen. Ook in deze termijn is er helaas geen gelegenheid tot interrupties.

Minister Ploumen: Voorzitter. De woordvoerder van de SP zei dat hij hoopte dat dit debat tot inzichten heeft geleid. Dat is vanzelfsprekend. Bij het genoemde voorbeeld van de arbeidsintensieve paprikateelt tegenover de kapitaalintensieve sojateelt hoeft de heer Smaling niet te raden naar mijn voorkeur.

Mevrouw De Caluwé vroeg naar de preciezere cijfers van de wijze waarop alle uitgaven aan en investeringen in de ontwikkeling van de private sector zijn onderverdeeld, met een doorkijkje naar 2015. Ik heb dat nog even opgezocht. Ik heb de getallen hier, maar ze zijn ook onderdeel van de beantwoording van de schriftelijke vragen. Het gaat daarbij specifiek om vraag 34. Kortheidshalve laat ik het hier even bij, met goedvinden van mevrouw De Caluwé.

De woordvoerder van de PvdA vroeg hoe het met de belastingen zit. Kunnen bedrijven die in belastingvrije zones gevestigd zijn, financiering krijgen? In de criteria voor het fonds staat – dat hoort ook zo – dat bedrijven zich moeten houden aan nationale en lokale belastingwetten. Als daar een belastingvrije zone onderdeel van is, dan is het wel lastig om vanuit Nederland te zeggen dat dit niet geldt. Het is duidelijk dat bedrijven helder inzicht moeten geven, ook in eventuele belastingconstructies. Dat staat ook goed beschreven in de eisen. Belastingvermijding dient te allen tijde vermeden te worden. Heeft een bedrijf toch een vestiging in een laag belastende jurisdictie – soms is daar een reden voor – dan moet het die reden overtuigend kunnen aantonen. Als dat niet zo is, gaat het feest niet door.

Mevrouw Mulder ging nog even in op de technische assistentie en het beheer. Het is vervelend dat daar verwarring over is. Ik zal het even scherp neerzetten en hoop dat dat voldoende duidelijkheid biedt. Voor elk spoor zijn er beheerskosten. Die hebben niets te maken met wat wij hier met elkaar onder technische assistentie verstaan. Die beheerskosten zijn circa 5% à 10%. Die worden uitonderhandeld en gefinancierd uit de opbrengsten van het totale fonds. In het geheel ziet mevrouw Mulder die eigenlijk niet terug, maar natuurlijk krijgt de Kamer inzage in de afspraken met de beheerders over de hoogte. Dan is er de technische assistentie. Die gaat over het begeleiden van de individuele aanvragen. Op basis van ervaringsgegevens en lessen die wij geleerd hebben, hebben wij besloten dat 10% van het bedrag dat wij kunnen investeren via DGGF, besteed wordt aan technische assistentie. De financiering daarvan komt uit de stroomlijning van het bedrijfsleveninstrumentarium. Bij onderdeel één gaan wij ervan uit dat het ongeveer 10% is van de investeringen die wij kunnen doen. Bij onderdeel twee gaan wij uit van ongeveer 15% en bij onderdeel drie van ongeveer 5%. Dat zijn onze richtgetallen. Vanzelfsprekend maakt dit ook deel uit van de midtermreview. Wij zullen dan bekijken of dit, op basis van de lessen die wij geleerd hebben, ook de percentages zijn die in de werkelijkheid recht doen aan de vragen die er zijn van ondernemers.

Er is een aantal moties ingediend. Ik loop die allemaal even langs. De motie-Van Klaveren op stuk nr. 46 ontraad ik. Ik vraag mevrouw Mulder om haar motie op stuk nr. 47 over ORIO aan te houden. Ik wil heel graag op een goede manier naar die review kijken en stakeholders kunnen consulteren. Ik zeg erbij dat het bij ORIO om investeringen in publieke infrastructuur gaat, zoals wegen, bruggen et cetera. Die zijn per definitie niet revolverend te maken. Ik wil dit heel graag allemaal meenemen bij het herzien van ORIO op basis van die review. Ik vraag mevrouw Mulder om die motie aan te houden, totdat ik met de notitie daarover kom.

De voorzitter: Mevrouw Mulder, wilt u de motie aanhouden?

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): De Minister neemt ruimschoots de tijd, namelijk tot volgend jaar januari. Ik ben van mening dat er al weinig middelen in dat fonds zitten. Als iets niet werkt en je het opheft en je de middelen weer in een ander fonds stopt, zou je dat geld eerder kunnen laten renderen. Mijn fractie zit met die overweging. Stel nu dat wij bij de begroting toch al wat meer zouden kunnen zeggen over ORIO, dan vind ik dat wel een begaanbare weg. Echt wachten tot aan de zomer volgend jaar, lijkt ons gewoon geen goed plan.

Minister Ploumen: Haastige spoed is zelden goed. Zeker als geconstateerd wordt dat een instrument niet werkt zoals het behoort te werken, zou ik die fout niet willen dupliceren door overhaast met een tegenvoorstel te komen. De begrotingsbehandeling is niet meer heel ver weg. Ik beloof dus niets wat ik niet kan waarmaken. Tegen mevrouw Mulder kan ik wel zeggen dat ik de komende weken nog eens goed ga kijken of ik in deze beperkte periode toch al iets van een richting kan aangeven. Dan zien wij tijdens de begrotingsbehandeling wel weer verder. Het zou echt onverantwoord zijn om nu te beloven dat wij de kwestie ORIO rond de begrotingsbehandeling helemaal hebben afgesloten en dat wij kunnen overgaan tot een ander, aangepast of nieuw financieringsinstrument of dat wij dit alles laten opgaan in het Dutch Good Growth Fund.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Ik ga even overleggen en kom hier zo spoedig mogelijk op terug.

De voorzitter: Ik trek tussentijds de conclusie dat mevrouw Mulder de motie niet aanhoudt.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Ik houd de motie op dit moment nog niet aan. Ik bekijk even of dat straks misschien kan gebeuren.

De voorzitter: Dan moet ik de Minister toch vragen om een oordeel over de motie uit te spreken.

Minister Ploumen: Op dit moment moet ik de motie ontraden, maar met enig ongemak, omdat ik graag samen met onder anderen mevrouw Mulder wil bekijken hoe wij de investeringen in publieke infrastructuur zo goed mogelijk kunnen inzetten.

Ik kom op de vijf moties die de heer Sjoerdsma van D66 heeft ingediend. Zijn motie op stuk nr. 48 over het uitsluiten van spoor 3 ontraad ik. Zijn motie op stuk nr. 49 gaat over een andere verdeling over de drie sporen. Het is nu gelijkelijk verdeeld, maar de heer Sjoerdsma verzoekt in zijn motie om 50% naar spoor 2 te laten gaan. Die motie moet ik ook ontraden. De motie op stuk nr. 50 over de bestemming van de onderuitputting ontraad ik ook, omdat ik geen enkele reden heb om aan te nemen dat er onderuitputting is. Wij kijken na de midtermreview opnieuw naar de manier waarop wij het hebben opgezet, namelijk een gelijkelijke verdeling over de drie sporen. Ik kan deze motie dus niet als ondersteuning van beleid zien en daarom moet ik die ontraden. Ik heb al een aantal woorden gezegd over het uitsluiten van het grootbedrijf. Dit fonds is voor het mkb. Het grootbedrijf komt alleen maar in het vizier als dat de weg voor het mkb vergemakkelijkt. Dat is toch echt iets anders dan het radicaal uitsluiten. Daarom moet ik ook de motie op stuk nr. 51 ontraden. Dan kom ik bij de motie-Sjoerdsma op stuk nr. 52 over aspecten van ontwikkelingsrelevantie. Ik beschouw die motie als ondersteuning van beleid. Als wij kijken naar de wijze waarop het fonds is opgezet, de combinatie van de drie criteria plus de criteria van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, plus het onderliggende stuk dat de wereld de inzet op inclusieve groei verdient, dan is de motie ondersteuning van beleid.

De motie-Voordewind op stuk nr. 53 over het opheffen van spoor 3 moet ik ontraden.

De heer Van Ojik heeft vier moties ingediend. Ik ga daar zo op in. Ik kom ook nog terug op één vraag van mevrouw De Caluwé. Als zij dit goed vindt, doe ik dit na de beoordeling van de moties. Eerst bevestig ik ten overstaan van de heer Van Ojik dat de overeenkomst waarnaar hij vraagt, er inderdaad is. De heer Voordewind maakte daar gewag van en ik kan dat bevestigen.

De motie-Van Ojik op stuk nr. 54 gaat over het transparantiebeleid. Ik ben het helemaal eens met de geest van de motie. Ik vraag de heer Van Ojik of hij de motie nog even kan aanhouden, omdat wij even naar de termijn aan het kijken zijn om na te gaan of die reëel is. Er is echter grote overeenstemming over de geest van de motie.

De heer Van Ojik (GroenLinks): Dat wacht ik graag af. Dan houd ik mijn motie aan. Ik hoop dat dit voor de begrotingsbehandeling duidelijk kan worden.

De voorzitter: Op verzoek van de heer Van Ojik stel ik voor, zijn motie (33 625, nr. 54) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Ploumen: Ik hoop ook dat het voor de begrotingsbehandeling duidelijk is. Ik dank de heer Van Ojik voor het feit dat hij zijn motie aanhoudt.

De motie-Van Ojik op stuk nr. 55 beschouw ik als ondersteuning van beleid. In de OESO-richtlijnen zijn ook criteria opgenomen over arbeidsomstandigheden en salarissen. De OESO-richtlijnen geven hier een mooie richting aan. Hetzelfde geldt voor de motie-Van Ojik op stuk nr. 56. Ook daarover staan verstandige dingen in de OESO-richtlijnen. Die ondersteunen wij, dus die motie is ook ondersteuning van beleid.

Nu kom ik bij de motie-Van Ojik op stuk nr. 57. Die moet ik ontraden, want de aard van het fonds is dat wij in de relatie tussen Nederland en andere landen de ontwikkelingsrelevante investeringen willen bevorderen. Deze motie verzoekt mij om iets anders te doen.

Mevrouw De Caluwé vroeg iets over ORIO. Mijn excuses dat ik die vraag even opzij legde. Ik heb die vraag al beantwoord bij de behandeling van de toelichting op de motie van mevrouw Mulder. Verder worden de liggende aanvragen allemaal per 1 juli in behandeling genomen. Wij willen iedereen een gelijke kans bieden. De verschillende criteria, termijn et cetera worden allemaal nog formeel gepubliceerd als alles rond is en alle fondsbeheerders bekend zijn. Wij willen de mensen die op 1 januari al iets in de brievenbus hebben gedaan, wel in de gelegenheid stellen om hun aanvraag goed te actualiseren. Alles gaat dus per 1 juli in werking. Ik wil zeker in mijn gesprek – er is eigenlijk voortdurend gesprek, niet alleen in kader van het Dutch Good Growth Fund – met de banken en andere financiële instellingen ingaan op de vraag hoe je ontwikkelingsrelevante investeringen van het Nederlandse mkb en het mkb in ontwikkelingslanden stimuleert. Dat gesprek is dus gaande. De eerlijkheid gebiedt mij om tegen mevrouw De Caluwé te zeggen dat ik echt niet kan toezeggen dat die instellingen de komende maanden met extra middelen over de brug komen. Ik roep ze daar natuurlijk graag toe op. Ik voel mij daarin door mevrouw De Caluwé gesteund. Ik kan daar echter geen garantie voor geven.

De voorzitter: Ik dank de Minister voor haar beantwoording. Wij zijn bijna aan het einde van dit notaoverleg. Ik wil nog twee punten aan de orde stellen. In de eerste plaats doe ik de commissie het voorstel om de stemming over de moties die nu zijn ingediend gelijktijdig te laten plaatsvinden met de stemming over de moties die nog ingediend zullen worden bij de begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, dat wil zeggen op 3 december. Ik stel vast dat de leden van de commissie zich daarin kunnen vinden. Wij zullen het dus langs die weg proberen te laten plaatsvinden. In de tweede plaats herhaal ik een toezegging van de Minister. De Minister zal de Kamer een brief over ORIO zenden naar aanleiding van de review van Carnegie Consult. Mag ik de Minister nog een datum proberen te ontlokken waarop wij die brief kunnen verwachten?

Minister Ploumen: Dat mag, voorzitter, maar ik geloof niet dat dit tot grote tevredenheid zal leiden. Ik heb al eerder gezegd dat ik daar echt even goed de tijd voor wil nemen. De toezegging is dus voor de zomer. Voor u zeg ik daar dan nog extra bij dat ik de brief probeer te zenden in ieder geval voordat de lente in de zomer overgaat, maar veel verder kan ik niet gaan, ben ik bang.

De voorzitter: Ik geloof niet dat wij daar veel mee opschieten, maar wij zullen het daarmee moeten doen. Ik dank iedereen voor zijn bijdrage en de Minister voor de beantwoording.

Sluiting: 14.20 uur.

Naar boven