33 625 Hulp, handel en investeringen

Nr. 41 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 oktober 2013

De omgeving waarin ontwikkelingssamenwerking opereert verandert continu. Mijn beleidsnota «Wat de wereld verdient: Een nieuwe agenda voor hulp, handel en investeringen» wijst erop dat het belang van andere financiële stromen en overmakingen voor arme landen – naast hulp – sterk toeneemt. Het proces van globalisering leidt ertoe dat ontwikkelingslanden in toenemende mate te maken hebben met de gevolgen van niet-hulp beleid van ontwikkelde landen, zoals het handelsbeleid. Beleidscoherentie voor ontwikkeling (BCO) beoogt ongewenste en negatieve effecten van niet-hulpbeleid van ontwikkelde landen op ontwikkelingslanden te verminderen en de synergie met hulpdoelen te vergroten.

Voor de belangrijkste terreinen buiten de hulp gaat het voor Nederland vooral om beleid op EU-niveau. Door opname in het Verdrag van Lissabon (artikel 208) is BCO in de EU op alle niveaus (internationaal, EU-beleid en lidstaten) juridisch verankerd, maar daarmee als uitkomst nog niet automatisch gegarandeerd. Dit vergt de nodige inspanningen van Nederland alsook van de EU.

Daarbij gaat het niet alleen om toetsing vooraf van beleidsvoornemens op mogelijke effecten op ontwikkeling en het resultaat hiervan mee te nemen in verdere besluitvorming.

We moeten ook oog hebben voor de gevolgen van dat beleid voor ontwikkelingslanden in de praktijk. Deze behoefte wordt onderstreept in de EU Raadsconclusies over coherentie van mei 2012 en 2013. Mede op voorspraak van Nederland is er meer aandacht voor het monitoren van de gevolgen van EU-beleid in ontwikkelingslanden.

In mijn nota over handel en OS wordt het belang van beleidscoherentie voor ontwikkeling onderstreept. Ik zal me inzetten voor verschillende onderwerpen die raken aan beleidscoherentie voor ontwikkeling1. Het is mijn stellige overtuiging dat hier winst te behalen valt. Ik denk daarbij onder andere aan het nadrukkelijker op de kaart zetten van maatschappelijk verantwoord ondernemen, de onderhandelingen over de Economic Partnership Agreements en de Transatlantic Trade and Investment Partnership en over het mogelijk herzien van bilaterale belastingverdragen in 23 landen.

De coherentiepilot (zie bijlage 12) laat zien dat in sectoren als handel en financiële stromen, voedselzekerheid, klimaat en migratie voortgang te boeken valt. Uit de landenanalyse vloeit een aantal aanbevelingen voort die breder kunnen worden opgepakt. Uit deze pilot blijkt verder hoe belangrijk het is om concrete doelen en indicatoren voor BCO-beleid te ontwikkelen en deze ook toe te passen. Alleen dan kunnen we voortgang meten en verantwoording afleggen. Tegelijktertijd stel ik vast dat de pilot slechts een eerste, bescheiden stap is die een vervolg behoeft. Internationaal onderzoek naar causaliteit in coherentie staat nog in de kinderschoenen. Vanwege het ontbreken van een internationale methodologie en voldoende relevant onderzoek heeft de pilot een substantieel beslag gelegd op de capaciteit van het departement en betrokken ambassades.

Als onderdeel van mijn bredere BCO-agenda voorzie ik de volgende stappen voor opvolging van deze pilot:

  • i. Verdieping door onderzoek naar BCO te stimuleren;

  • ii. Inbreng van de uitkomsten van deze pilot in de EU, OESO en VN;

  • iii. Bevordering van een BCO-dialoog met partnerlanden.

Ik houd behoefte aan een betere inschatting van de gevolgen van (in)coherentie binnen EU en Nederlands beleid voor groei, armoedevermindering, werkgelegenheid en duurzaamheid in ontwikkelingslanden. De evaluatiedienst van het Ministerie (IOB) is bezig voor Ghana een meer modelmatige aanpak te ontwikkelen die in 2014 de eerste resultaten zal opleveren. Doel ervan is om beter inzicht te verkrijgen in het gewicht van de verschillende BCO-beleidsinstrumenten bij de verklaring van uitkomsten op landenniveau.

Ik zal daarnaast meer wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van BCO-beleid bevorderen. Ik wil de capaciteit van NGO’s en onderzoekers mobiliseren, hen stimuleren meer onderzoek te doen naar (in)coherenties in beleid en deze bij mij te melden zodat vervolgacties kunnen worden bezien.

Langs de afgesproken lijnen van de EU-Raadsconclusies zal ik de Commissie aansporen in de bilaterale relaties met ACS-landen, waartoe vrijwel al onze partnerlanden behoren, meer aandacht te besteden aan BCO. Dat kan explicieter, bijvoorbeeld in de reviews van de National Indicative Programmes voor de ACS-landen en bij de invulling van de procedure in artikel 12 van het Cotonou verdrag. ACS-landen kunnen de EU daaronder uitleg vragen over EU-beleid en de gevolgen daarvan voor hun ontwikkeling. Ook zal ik de Commissie verzoeken om de EU-delegaties – in samenwerking met aanwezige ambassades van lidstaten – een grotere rol te geven bij de rapportage over de coherentie van EU beleid en de gevolgen daarvan ter plekke.

Mijn inzet is dat de EU en Nederland met partnerlanden een open dialoog over BCO en de wisselwerking met hun beleid aangaan. Tevens wil ik het internationale debat over resultaatgerichte raamwerken voor BCO in de EU, OESO en VN stimuleren waarbij ik de resultaten van deze pilot zal inbrengen.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen


X Noot
1

Ik verwijs naar brieven die ik u eerder stuurde o.a: «Kamerbrief Economische Partnerschapsakkoorden» d.d.16 mei 2013; «Kamerbrief over Arbeidsomstandigheden textielsector in Bangladesh» d.d. 24 juni 2013; «De Nederlandse visie op de post-2015 ontwikkelingsagenda» d.d. 04 juli 2013; «Kabinetsreactie op het SEO-rapport Overige Financiële instellingen en IBFD-rapport Ontwikkelingslanden» d.d. 30 augustus 2013.

X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven