33 625 Hulp, handel en investeringen

Nr. 279 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 mei 2019

Nadat in 2013 het fabriekscomplex Rana Plaza was ingestort werd het Bangladesh Veiligheidsakkoord (hierna het Akkoord) opgericht om fabriekslocaties in Bangladesh te inspecteren op bouw- en brandveiligheid. Naar aanleiding van deze ramp heeft het kabinet in 2013 haar inzet, om de productie van textiel en kleding te verduurzamen en arbeidsomstandigheden van werknemers te verbeteren, geïntensiveerd. In deze brief ga ik nader in op mijn inzet op verduurzaming van de textielproductie mede in relatie tot het Akkoord en geef ik – op het verzoek van de commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 25 april jl. – een appreciatie van de op 8 mei jl. gesloten overeenkomst tussen het Akkoord en de werkgeversorganisatie Bangladesh Garment Manufacturers and Exporters Association (BGMEA).

Inzet verduurzaming textielproductie Bangladesh

Het kabinet werkt aan een markttransformatie naar duurzame, verantwoorde kledingproductie en -consumptie in Nederland, Europa en productielanden. Dit doet het kabinet in samenwerking met de private sector, maatschappelijke organisaties en overheden uit productielanden en Europa. Het kabinet werkt daartoe in Nederland samen met het bedrijfsleven en maatschappelijke partijen in het convenant duurzame kleding en textiel. De verbonden bedrijven hebben zich in het convenant gecommitteerd aan afspraken gericht op het uitvoeren van gepaste zorgvuldigheid binnen hun keten. Nederlandse bedrijven die lid zijn van het IMVO textielconvenant en kleding inkopen in Bangladesh worden geacht deel te nemen aan het Akkoord. Het SER-secretariaat ziet daarop toe.

Het Akkoord is een juridisch bindende overeenkomst waarbij zich ruim 200 voornamelijk Europese merken hebben aangesloten. In 2017 werd het programma verlengd tot 2021. Het Akkoord wordt uitsluitend gefinancierd door deelnemende bedrijven. Zij zijn verplicht in Bangladesh alleen textiel te kopen bij fabrieken die gecontroleerd worden door het Akkoord. Het doel van de inspecties is de verbetering van bouw- en brandveiligheid in textielfabrieken. Deelnemers van het Akkoord worden geacht hun invloed uit te oefenen om fabrieken te stimuleren de bouw- en brandveiligheid te verbeteren. Als blijkt dat deze te weinig verbetering tonen, worden de bedrijven geacht de inkoop bij betreffende fabrieken te stoppen. Het Akkoord is een effectief programma gebleken. Het kabinet heeft zich daarom herhaaldelijk op politiek en ambtelijk niveau ingezet voor het behoud van het Akkoord. Maar de Nederlandse inzet op de verduurzaming van textielproductie gaat verder.

In Bangladesh steunt Nederland het RMG (ready made garments) programma van de ILO, dat uit twee componenten bestaat en complementair werkt aan het Akkoord. Allereerst leidt de ILO arbeidsinspecteurs op om de capaciteit van de publieke arbeidsinspectie in Bangladesh te vergroten. Daarnaast voert het programma inspecties uit in fabrieken die niet onder het Akkoord vallen. Het doel van de ILO-trainingen is om de capaciteit van de lokale inspectie dusdanig te vergroten dat de operaties van private inspecties, zoals het Akkoord, op termijn overgedragen kunnen worden aan de publieke arbeidsinspectie. Het was de ambitie om de inspecties van het Akkoord uiterlijk in 2021 over te dragen.

De afgelopen jaren zijn belangrijke stappen gezet in Bangladesh op het verbeteren van arbeidsomstandigheden, vooral op het gebied van fabrieksveiligheid. Onder internationale druk hebben ook de eigenaren van fabrieken enorme bedragen geïnvesteerd. Daarbij neemt de lokale overheid in toenemende mate haar verantwoordelijkheid; de overheid van Bangladesh heeft sinds de start van het ILO-project ongeveer een derde van de geïnspecteerde fabrieken (tijdelijk) gesloten, omdat de arbeidsomstandigheden te gevaarlijk waren.

Tegelijk blijft er nog veel ruimte voor verbetering. Het is begrijpelijk dat Bangladesh een zorgvuldige afweging maakt tussen kosten voor verbetering van de arbeidsomstandigheden en het behouden van de competitiviteit van de textielsector in Bangladesh. Inkopende merken hebben een machtspositie en daarmee een verantwoordelijkheid om de verbetering van arbeidsomstandigheden, inclusief bouw- en brandveiligheid, te stimuleren. Daarom blijft een gezamenlijke aanpak geboden, gericht op het verbeteren van veiligheid en andere arbeidsomstandigheden en de bevordering van goede inkooppraktijken met eerlijke prijzen die verduurzaming mogelijk maken. Het kabinet zal zich voor deze doelen en samenwerking blijven inzetten.

De overeenkomst tussen het Akkoord en BGMEA

Vorig jaar heeft de rechtbank van Bangladesh, naar aanleiding van een klacht van een textielproducent, besloten dat het lokale kantoor van het Akkoord per direct moest sluiten. Het Akkoord is hiertegen in beroep gegaan. Nederland, andere overheden en internationale merken hebben veel druk uitgeoefend om te voorkomen dat het Akkoord het werk niet meer vanuit Bangladesh zou kunnen uitvoeren. De uitspraak over het hoger beroep is afgelopen maanden meermaals verzet. Betrokken partijen hebben deze periode gebruikt om tot een oplossing te komen. Het Akkoord en de BGMEA hebben een overeenkomst gesloten op 8 mei 2019, dat de steun heeft van de overheid en is geaccepteerd door de rechtbank van Bangladesh.

De belangrijkste uitkomst is dat het Akkoord met ingang van 8 mei 2019 nog 281 werkdagen (ongeveer 13 maanden) operationeel blijft in Bangladesh. Na deze termijn neemt een permanente, nieuw op te richten organisatie, genaamd de RMG Sustainability Council (RSC), de taken en het personeel van het Akkoord over. Ook zal de RSC de werkwijze en transparantie-eisen die het Akkoord in acht neemt voortzetten, inclusief volledige transparantie over de resultaten van inspecties en verbeteringen op een publiek toegankelijke website.

Dit betekent dat de inspectietaken niet aan de overheid worden overgedragen, maar aan een private organisatie. De RSC zal worden bestuurd door vertegenwoordigers van de BGMEA, internationale kledingmerken en (internationale) vakbonden. Ten behoeve van een voorspoedige overgang naar de nieuwe structuur worden twee werknemers van de BGMEA gestationeerd bij het Akkoord, zodat zij kennis kunnen nemen van de procedures, dagelijkse activiteiten en operaties. De RSC zal nauw optrekken met de lokale overheid om andere inspectie-initiatieven te complementeren, opdat er geen dubbele inspecties worden gedaan door verschillende organisaties. Er zal nader overleg plaatsvinden over de vormgeving van de RSC, zijn precieze zeggenschapsverhouding en verdere inrichting van de organisatie.

Er vindt een belangrijke verandering plaats in het zogenaamde escalatieproces. Als een fabriek langdurig niet voldoet aan de eisen van het Akkoord komen alle fabrieken van deze eigenaar momenteel op een «zwarte lijst» terecht. Daarmee stoppen deelnemers van het Akkoord de inkoop bij alle productiefaciliteiten van dezelfde eigenaar. Dit was een majeur pijnpunt voor de textielfabrikanten en de aanleiding voor de rechtszaak. Met ingang van de overeenkomst wordt enkel de fabriek in kwestie gestraft door het intrekken van de exportlicentie door de BGMEA.

Appreciatie van de overeenkomst

Het kabinet is voorzichtig optimistisch over de gesloten overeenkomst. Allereerst is het toe te juichen dat de betrokken partijen zelf een overeenkomst hebben gesloten met afspraken die door de merken, brancheverenigingen, internationale vakbonden en de lokale overheid gesteund wordt. Bovendien is het kabinet tevreden dat het Akkoord voorlopig in Bangladesh gevestigd kan blijven en zijn inspecties uit kan blijven voeren, zodat de overdracht van operaties zorgvuldig kan verlopen. De termijn voor uitfasering is naar voren gehaald van 2021 naar 2020, maar de werkzaamheden en standaarden van het Akkoord worden voortgezet in de RSC. Hierbij heeft de BGMEA getoond meer verantwoordelijkheid te willen nemen. Dat is een hoopvol signaal, daar het belangrijk is dat lokale partijen meer verantwoordelijkheid voor veilige arbeidsomstandigheden nemen.

Het kabinet constateert dat er sprake is van continuering van een privaat inspectiesysteem. In de komende jaren is geen overdracht naar de publieke arbeidsinspectie voorzien, zoals eerder wel de bedoeling was. Het voornemen is dat RSC complementair zal opereren naast de publieke arbeidsinspectie. Verschillende onderdelen van het nog op te richten RSC moeten uitgewerkt worden, evenals de verhouding met andere initiatieven, zoals het RMG-programma van de ILO en de publieke arbeidsinspectie. Dit proces zal het kabinet volgen met gepaste kritische betrokkenheid. Hierbij acht het kabinet het belangrijk dat de rol van vakbonden, merken en de brancheverenigingen op gelijkwaardige basis wordt vormgegeven. Het kabinet is van mening dat de handhaving van veiligheidsnormen in fabrieken in principe een publieke taak is. Producenten hebben zelf primair de verantwoordelijkheid voor het bieden van veilige arbeidsomstandigheden. Private inspecties hebben daar een functie, zeker zolang de publieke inspectie nog niet voldoende op orde is. In Bangladesh zal het kabinet zich blijven inzetten voor samenwerking tussen publieke en private inspecties, met een coördinerende rol voor de overheid.

Het kabinet blijft doorlopend contact houden met de overheid in Bangladesh, de werkgeversorganisatie BGMEA, het Akkoord en de lokale vakbonden. Naar aanleiding van verdere ontwikkelingen zal ook bezien worden welke eventuele aanpassingen in de Nederlandse inzet nodig zijn, al dan niet in samenwerking met de ILO.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag

Naar boven