Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 33625 nr. 174 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 33625 nr. 174 |
Vastgesteld 10 augustus 2015
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft op 1 juli 2015 overleg gevoerd met Minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over:
– de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 9 december 2014 met de aanbieding van het rapport «Monitoring beleid voor ontwikkelingssamenwerking: de multilaterale organisaties en de EU. Stand van zaken 2013» (Kamerstuk 32 803, nr. 5);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 19 juni 2015 over de multilaterale scorekaart (Kamerstuk 33 625, nr. 170);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 29 juni 2015 met de reactie op een brief van UNIDO inzake de scorekaarten.
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, De Roon
De griffier van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Van Toor
Voorzitter: Ziengs
Griffier: Wiskerke
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Van Laar, Agnes Mulder, Sjoerdsma, Taverne, Voordewind en Ziengs,
en Minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.
Aanvang 10.06 uur.
De voorzitter: Goedemorgen. Het gezelschap is compleet, want de Minister is ook gearriveerd. We zijn hier bijeen voor het algemeen overleg over multilaterale organisaties. Ik stel voor, vijf minuten spreektijd per fractie te hanteren plus twee interrupties.
De heer Taverne (VVD): Voorzitter. Al het goede komt in drieën, zo ook mijn bijdrage aan dit AO. Ik zal namelijk eerst reflecteren op het fenomeen OS-geld in combinatie met multilaterale organisaties, vervolgens ingaan op de score cards en tot slot ingaan op het UNIDO-verdrag (United Nations Industrial Development Organisation).
Toen ik de stukken voor dit AO bestudeerde, kon ik niet anders dan concluderen dat er ten aanzien van multilaterale organisaties een potentieel deficit is ontstaan. Het Nederlandse parlement kan onvoldoende controleren wat multilaterale organisaties met Nederlandse bijdragen doen. In totaal wordt 50% van ons totale ODA-budget (Official Development Assistance) via multilaterale organisaties weggezet. Dat is dus een punt van belang. Ver weg van het parlement en van Buitenlandse Zaken worden met Nederlands belastinggeld projecten uitgevoerd door veel verschillende multilaterale organisaties en organisaties waarmee die samenwerken. Dat rechtvaardigt niet alleen dat we eens in de zoveel tijd met de Minister spreken over de score cards, maar ook dat we nadenken over de vraag hoe het parlement beter zicht kan krijgen op de effectiviteit van de bestedingen van OS-geld.
In het rapport van de Algemene Rekenkamer uit 2014 wordt gesteld dat er meer en beter op resultaat en impact moet worden gestuurd bij evaluaties. Ik kan dat namens mijn fractie alleen onderschrijven. De score cards zijn allemaal hartstikke goed, maar er kleven ook een aantal belangrijke beperkingen aan. Het belangrijkste is dat je daadwerkelijk value for money krijgt, maar dat is op basis van de score cards maar ten dele te bepalen. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat we beter weten welke waar we voor ons geld krijgen? Kan er bijvoorbeeld worden geput uit de ervaringen met score cards van andere landen die hier wellicht meer op gericht zijn, zoals Australië of het Verenigd Koninkrijk?
Er zijn evaluaties nodig die verdergaan dan het meten van de output van een project, schrijft de Algemene Rekenkamer in zijn rapport uit 2014. De Minister schrijft in haar reactie daarop dat sommige organisaties minder ver zijn in het meten van hun resultaten dan andere en dat er een verbeterslag moet worden gemaakt, om die dooddoener maar eens te gebruiken. De kwaliteit van de resultaatmetingen verschilt per organisatie en moet omhoog. Hoe wil de Minister de kwaliteit van de resultaatmetingen verbeteren? Kan zij toezeggen dat zij hierop veel meer zal sturen in de gesprekken die zij voert en de afspraken die zij maakt met de multilaterale organisaties en in EU-verband? Kan zij onderzoeken hoe groot de verschillen in kwaliteit zijn tussen de resultaatmetingen? Is de Minister vervolgens bereid, indien daartoe aanleiding is, de bijdragen aan de organisaties die hierop slecht scoren te verminderen of zelfs eventueel stop te zetten?
De multilaterale organisaties zijn beoordeeld op twee hoofdcriteria: organisatie-effectiviteit en beleidsrelevantie. Over het eerste criterium van de score card schrijft de Minister: «Het criterium van organisatie-effectiviteit beoordeelt of de organisatie effectief en efficiënt opereert. Meer dan voorheen is daarbij gekeken naar de mate waarin de organisaties uitgangspunten van resultaatgerichte sturing hanteren, transparant rapporteren over hun activiteiten en invulling geven aan brede partnerschappen (...).» Is de Minister het met mij eens dat impactmetingen cruciaal zijn voor het vaststellen of OS-geld doelmatig en effectief wordt besteedt en is zij bereid om hieraan zelfs nog meer aandacht te besteden?
Bij de score cards heeft de Minister zich de vraag gesteld hoe relevant de betrokken organisatie is voor de vormgeving van haar beleid. Dat riep bij mij de volgende vraag op. Het Nederlandse parlement heeft feitelijk geen zicht op de organisaties die gefinancierd worden via de multilaterale organisaties. Althans, het heeft dat in beperkte mate. Heeft de Minister hier wel zicht op? Hoe kan zij erop toezien dat door de multilaterale organisaties geen organisaties worden gesteund met Nederlands belastinggeld die bijvoorbeeld rechtstreeks ingaan tegen haar beleid, wat in tegenspraak zou zijn met beleidscoherentie?
In november 2014 nam een grote Kamermeerderheid de motie van mijn collega De Caluwé aan waarin de regering wordt verzocht om op basis van de score cards substantiële tussentijdse aanpassingen van de hoogte alsmede het betalingsritme van vrijwillige bijdragen aan multilaterale ontwikkelingssamenwerking mogelijk te maken en deze flexibiliteit bij het afsluiten van het contract met de betrokken organisaties vast te leggen. Graag hoor ik van de Minister hoe zij uitvoering aan de motie heeft gegeven.
Hoe beperkt en gebrekkig de score cards in hun huidige vorm ook zijn, er zijn wederom een aantal organisaties die zeer slecht scoren. Als een organisatie nu al zo slecht scoort op resultaatmetingen, moet Nederland wat de VVD-fractie betreft, de bijdrage zo snel mogelijk stopzetten. In de brief over de score cards en in reactie op de brief van UNIDO schrijft de Minister dat zij het voornemen heeft, het UNIDO-verdrag op te zeggen. Dat past mooi in dat kader. Kan de Minister bevestigen en vertellen hoe en wanneer zij dit gaat doen?
De heer Van Laar (PvdA): Voorzitter. De Partij van de Arbeid is van mening dat multilaterale organisaties effectief en onmisbaar zijn in de aanpak van grensoverschrijdende problemen, zoals klimaatverandering, vluchtelingenstromen en het bereiken van de mondiale ontwikkelingsdoelen. Wel zien we dat de inzet op dit moment te gefragmenteerd is en dat de Nederlandse inzet op de One UN-agenda, dus op één VN, sterker kan. Daarnaast zullen we met name inzoomen op UNIDO, UN Women en The Global Fund to Fight AIDS, Tuberculosis and Malaria.
Als we het hebben over de effectiviteit van multilaterale organisaties, waarin de scorekaarten ons inzicht verschaffen, kunnen we niet om de hervorming van de VN heen. Een decennium geleden werd hiervoor al het startsein gegeven met de lancering van het rapport Delivering as One, waarin stond dat de VN als één organisatie zou moeten opereren. Maar tien jaar later zien we vooral heel veel discussies daarover. Wie zou die ene VN moeten zijn en welk kantoor heeft hij dan? Er zijn nog te weinig resultaten. Als het niet vanzelf gaat, zou Nederland toch ook moeten sturen. Nederland is immers een van de grote donoren. Wat doet de Minister om de One UN-agenda kracht bij te zetten?
Uit het rapport van de Algemene Rekenkamer blijkt dat de fragmentatie een groot probleem is. Er is sprake van een groot aantal multilaterale organisaties die relatief kleine bedragen ontvangen. Dat is het tegenovergestelde van het beeld dat we ervan hebben, namelijk dat er alleen grote bedragen naartoe gaan. We horen graag de reactie van de Minister hierop. Een van de aanbevelingen van de Rekenkamer is dat het verstandig is om te blijven zoeken naar mogelijkheden om de fragmentatie te verminderen, bijvoorbeeld door geldstromen meer te bundelen. Hoe kijkt de Minister tegen die aanbeveling aan?
Een ander punt dat uit het rapport van de Rekenkamer naar voren komt, is resultaatmeting. Sommige organisaties hebben hun evaluatiediensten goed op orde, maar andere hebben nog een slag te maken. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat ook de organisaties die op dit vlak achterlopen, een kwaliteitsslag maken?
UN Women is een goed voorbeeld van een succes van de hervormingsagenda van de VN. Middelen en mandaten zijn gebundeld vanuit vier verschillende organisaties ten behoeve van een grotere daadkracht. UN Women is pas in 2010 opgericht en werd de vorige keer nog twijfelachtig geëvalueerd. De organisatie had toen twee tweeën en vooral drieën. We hadden er toen vertrouwen in dat het beter zou worden. Dat is ook gebeurd; het is nu een van de best scorende organisaties. Dat vinden we een mooie prestatie. UN Women verdient de komende tijd echter bijzondere aandacht. Het budget blijft achter bij het budget dat de organisatie nodig heeft om de doelstellingen effectief te bereiken en na te streven. Ook de Commission on the Status of Women heeft een teleurstellend resultaat geboekt. We kunnen daarin gaan tegenhangen.
Voor The Global Fund, dat het bestrijden van aids, tuberculose en malaria tot doel heeft, geldt dat het indertijd al goed scoorde en dat het dat nog steeds doet. Echter, door bezuinigingen is de bijdrage inmiddels verlaagd. Het fonds zit nu weer in categorie 1, dus het hoort bij de organisaties die onze steun verdienen. Het is ook een van de weinige organisaties in die categorie die het budget hebben zien teruglopen. Bijvoorbeeld voor Global Alliance for Vaccines and Immunisation (GAVI), United Nations International Children's Emergency Fund (UNICEF) en andere organisaties, noodhulporganisaties, hebben we de bijdrage verhoogd. Ligt het niet in de rede om de komende jaren de bijdrage aan bijvoorbeeld UN Women en The Global Fund te verhogen ten koste van bijvoorbeeld organisaties in de categorieën 2 en 3? Ook als je in categorie 2 zit, zou dat gevolgen moeten hebben voor de prioriteit die we daaraan geven. Kan dat ook niet helpen om de fragmentatie te verminderen? Op die manier kunnen we financieringsstromen bundelen.
De heer Sjoerdsma (D66): De heer Van Laar pleit voor een verhoging van de bijdrage aan UN Women en The Global Fund. Dat is natuurlijk sympathiek. Hij zegt erbij dat de dekking moet komen uit organisaties die ook tweeën scoren. Ik ga even na waar het over gaat. De Minister noemt de United Nations Conference on Trade and Development (UNCTAD), UN-Habitat en UNIDO als organisaties die beperkt tot slecht functioneren. Daar gaat echter vrijwel geen geld naartoe. Zegt de heer Van Laar dan ook dat we serieus moeten gaan kijken naar de World Health Organization (WHO), die ook een aantal tweeën scoort? Ook is er nog de United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization (UNESCO). Dat zijn de organisaties wel die tweeën scoren.
De heer Van Laar (PvdA): Ik bedoel de categorie 2. De Minister heeft drie categorieën gemaakt. Onder groep 1 vallen de organisaties die goed scoren en relevant zijn. Dat zijn de organisaties waarop we het stevigst moeten inzetten. Onder groep 2 vallen de organisaties die minder goed scoren en/of minder relevant zijn. Daaronder vallen de Wereldbank, maar ook de WHO en UNESCO. Onder groep 3 vallen de drie organisaties die de heer Sjoerdsma noemde, die heel slecht scoren. De Minister stelt zelf al voor om de bijdrage daaraan te verminderen en alleen nog op projectbasis samen te werken. Mijn voorstel is om zowel vanuit categorie 3 als vanuit categorie 2 geld naar categorie 1 te schuiven, zodat we echt laten zien dat de scorekaarten invloed hebben op de keuzes die we maken.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik probeer de categorie 2 van de heer Van Laar te traceren. Zoals de Minister categorie 1 beschrijft, gaat dat om organisaties die effectief zijn en grote meerwaarde hebben. Categorie 2 zijn volgens haar specialistische organisaties of systeemorganisaties. Zegt de heer Van Laar daarmee dat het geld uit de Wereldbank moet komen of uit de WHO, uit het United Nations Development Programme (UNDP) of uit het United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC)? Dat is namelijk categorie 2, waar hij het over heeft. Misschien kan de heer Van Laar iets specifieker zijn. Als hij met de score cards in het achterhoofd kijkt naar deze organisaties, waar wil hij dan de dekking vandaan halen? En welk bedrag heeft hij dan in gedachten? Dan hebben we het over een specifieke discussie.
De heer Van Laar (PvdA): Ik heb het inderdaad over categorie 2. Voor de luisteraars thuis, daar horen bij: de Wereldbank, het IMF, de regionale ontwikkelingsbanken, de World Trade Organization (WTO), UNDP, de Food and Agriculture Organization (FAO), de ILO – dat is de arbeidsorganisatie – de WHO en UNESCO. Verder vallen er nog de organisaties voor mensenrechten, omgeving en grensoverschrijdende misdaad onder. Uit de genoemde organisaties zou je dat moeten halen. Als organisaties minder goed scoren, kun je wel zeggen dat je ze tot in de eeuwigheid blijft steunen met dezelfde bedragen, maar dat is niet heel logisch. Wij kiezen ervoor om in te zetten op de organisaties die het meest scoren. Het is niet mijn bedoeling om daar meteen bedragen aan te plakken. Ik vraag de Minister om in de komende twee jaar, als contracten aflopen en als er nieuwe pledgingrondes zijn, goed te bekijken of zo'n organisatie in de kopgroep zit van de organisaties die wij willen steunen en om afhankelijk daarvan bijdragen te verhogen of te verlagen. Dat lijkt mij heel zinnig.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): De heer Van Laar zegt: stel dat de organisaties uit categorie 2 minder goed scoren, dan ben ik bereid om gelden over te hevelen. Hij denkt daarbij automatisch aan de partijen die zijn genoemd in de eerste categorie. In hoeverre heeft de PvdA-fractie nagedacht om eindelijk eens die 25% te halen op dat andere kanaal, namelijk van onze maatschappelijke organisaties? Is dat ook een overweging voor de PvdA-fractie?
De heer Van Laar (PvdA): Die 25% halen we sowieso. Vorige keer hebben we de Minister daarnaar gevraagd. Dat heeft zij in niet mis te verstane bewoordingen toegezegd. We gaan haar daaraan houden. Overigens is die tegenstelling misschien niet zo zwart-wit als die misschien lijkt. Kijk bijvoorbeeld naar The Global Fund. Dat besteedt bijna al zijn geld via maatschappelijke organisaties. Dat fonds heeft daarin meerwaarde, omdat dit het breekijzer is dat binnen kan komen en dat op mondiale schaal kan opereren. Daarbij werkt het heel goed samen met de organisaties. Ook zijn Nederlandse organisaties daarin heel prominent aanwezig. Dat gaat heel goed samen.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): De PvdA lijkt met grote stappen snel thuis te zijn. Ik moet nog maar zien dat die 25% gehaald wordt, maar misschien kunnen we een uitsplitsing krijgen van de Minister wat er via de multilaterale organisaties vervolgens naar die organisaties toe gaat opdat we ook mede op die manier die 25% gaan halen. Ik maak mij daar wel zorgen over.
De heer Van Laar (PvdA): Dat de oppositie wat minder vertrouwen heeft in de regering dan de coalitiepartijen, kan ik mij heel goed voorstellen. Maar als wij een afspraak maken met de Minister, dan staat die gewoon.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Het is altijd goed om een Minister te vertrouwen, maar het is ook goed om dat onderbouwd te krijgen. Ik hoop dat Van Laar dat ook wil zien van de Minister. Het is al snel weer najaar, en dan hopen we de begroting voor het jaar 2016 te krijgen. Daarin moet die 25% wel gegarandeerd zijn. We zien dat er mogelijk 3 miljoen vrijvalt als de Minister deze maatregelen doorzet. Vindt Van Laar dat de vrijvallende middelen van de multi's ook een kanaal zouden kunnen zijn om het gat te vullen dat er nog ligt bij het particuliere kanaal, namelijk de 150 miljoen voor volgend jaar?
De heer Van Laar (PvdA): De heer Voordewind spreekt van een gat, maar volgens mij is er geen gat. Er is 25% afgesproken. Dat gaat gehaald worden. In de begroting zullen we dat voor een deel al zien, maar het belangrijkste is dat het daadwerkelijk gerealiseerd wordt. Daar moeten we toch de jaarrekening voor hebben. Wij hebben er vertrouwen in dat dit gaat gebeuren.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Mevrouw Mulder en ik hebben, mede op verzoek van de heer Van Laar, een aantal moties aangehouden tot dit debat, ook omdat er mogelijk gelden zouden vrijvallen. Ik stel het volle vertrouwen dat de heer Van Laar in de Minister heeft op prijs, maar misschien wil hij de Minister aanzetten om, als bedragen daadwerkelijk vrijvallen, het gat bij het particuliere kanaal te vullen. Naast het particuliere kanaal hebben we natuurlijk de bilaterale contacten, maar daarbij zijn de marges zeer beperkt. Als je wat wilt doen, zal dat van de multi's moeten komen.
De heer Van Laar (PvdA): De heer Voordewind gaat gewoon verder met het scheppen van een tegenstelling die er niet is. Zowel via multilaterale organisaties als ambassades als via directe steun komt er geld terecht bij maatschappelijke organisaties of wordt dat via die organisaties aan doelen en doelgroepen besteed. Daar zit geen honderd procent tegenstelling tussen. Sterker nog, die overlapt voor een groot deel. Als we via The Global Fund investeren in de bestrijding van hiv, aids, tuberculose en malaria, gaat dat voor een groot deel via maatschappelijke organisaties en ontwikkelingsorganisaties. Dat gaat ook via Nederlandse organisaties, bijvoorbeeld via het KNCV Tuberculosefonds. Dat fonds heeft een enorm programma binnengehaald bij UNAIDS vanwege een kleine bijdrage van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dat gaat om 500 miljoen dollar; dat is echt geen kleine bijdrage. Op zo'n manier worden via de multilaterale organisaties en via de internationale kanalen Nederlandse organisaties ook heel erg gesteund en in staat gesteld om hun goede werk te doen.
Ik was bij mijn pleidooi voor The Global Fund. Dat hebben we de afgelopen jaren al vaker gehouden. Het is gewoon een heel effectieve organisatie. Ook nu komt het fonds er weer goed uit naar voren. Volgend jaar is er een nieuwe pledgingconferentie voor de komende periode. We hopen dat de Minister de middelen zal verschuiven op zo'n manier dat The Global Fund weer teruggaat naar zijn oude niveau of beter dan dat.
De Partij van de Arbeid-fractie steunt de Minister in haar besluit om het lidmaatschap van UNIDO op te zeggen. Enkele jaren geleden deden we dat ook al. De organisatie presteert al jaren zeer slecht en er is weinig hoop op verbetering, zoals ook blijkt uit de brief die UNIDO ons stuurde. De afgelopen jaren hebben het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Nieuw-Zeeland, Portugal en Litouwen hun lidmaatschap al opgezegd. Dat is echt niet voor niks. We hopen dan ook dat er brede steun voor is in beide Kamers om dit te gaan doen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Het is goed dat we dit debat hebben, want het ligt in het verlengde van een onderwerp waarover we al eerder hebben gesproken, namelijk de kanaalkeuze. Vandaag spreken we over de multi's. We hebben 31 score cards van de Minister gehad met een ranking daarbij. In de conclusie van de Minister zien we dat er drie onder de maat scoren. De Minister zegt dat we de bijdrage aan UNIDO zouden moeten stoppen. De Tweede Kamer heeft dat eerder gepoogd, maar dat is in de Eerste Kamer gestrand. Het is te hopen dat het nu beter gaat. Als ik alles bij elkaar optel en van elkaar aftrek, zou dat consequenties hebben voor de bijdrage aan drie organisaties. Die aan UNIDO zouden we helemaal stoppen. Dan houden we nog 28 multi's over. Dat komt mij nog steeds nogal «Pronkiaans» over. Dit betekent dat wij nog steeds heel veel multilaterale kanalen en organisaties steunen.
De Minister zegt dat zij de bijdrage aan 22 organisaties zou willen intensiveren. Dan houden we nog steeds zes organisaties over, maar het lijkt wel alsof de Minister ze allemaal even belangrijk vindt. Zij geeft er ook een ranking aan wat betreft hun relevantie. Maar bij elke organisatie in die ranking zien we weer kruisjes staan. Het is lastig voor de Minister om daar een keuze in te maken. Daarmee verspreiden we onze fondsen nog steeds over die 28 multilaterale organisaties. Moeten we geen scherpere shifting maken, specifiek ook op de vier speerpunten die de Minister heeft gekozen: rechtsstaat, voedselzekerheid, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en gender? Laten we dan bekijken waarop de organisaties het best scoren en vervolgens een trechter maken voor de multilaterale kanalen, zoals de Minister ook heeft gedaan met het particuliere kanaal. Op die manier zouden we een betere intensivering kunnen maken. Neem de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR). Daarvan wordt gezegd dat we erop moeten intensiveren, maar ik zie dat het basisbedrag hetzelfde blijft. Wat houdt de intensivering voor die organisatie dan in? Ik moedig de Minister aan om scherper te kijken naar de 28 overgebleven organisaties. Als dat lastig ligt met betrekking tot de basisfinanciering, zouden we naar een vrijwillige bijdrage kunnen kijken.
De heer Taverne (VVD): Less is more. Ik kan het pleidooi van de heer Voordewind om het aantal multilaterale organisaties te verminderen, slechts steunen, al was het maar uit het oogpunt van efficiency. Achter die multilaterale organisaties gaat natuurlijk een veelheid van andere organisaties schuil via welke dat geld iedere keer wordt weggezet. Een aantal van mijn vragen gingen daarover. Vind ik de heer Voordewind aan mijn zijde als ik ervoor pleit om te snoeien in het aantal organisaties via welke ook door multilaterale organisaties geld wordt weggezet?
De heer Voordewind (ChristenUnie): Sterker nog, ik vind dat je heel goed moet afwegen of je de gelden die uiteindelijk bij de particuliere organisaties terechtkomen moet doorsluizen via de multi's. Je zet daarmee een kanaal ertussen. Natuurlijk is het goed om te coördineren. Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA) doet dat bijvoorbeeld bij noodhulp. Maar waarom zouden we heel veel geld via de VN-kanalen doorsluizen, zoals ik dat zelf in Irak heb gezien, waarna dat doorgesluisd moet worden naar particuliere kanalen? Daar zitten allemaal overheadkosten tussen en die zijn niet gering bij de VN. Wat dat betreft zou ik uw suggesties meteen willen doorgeven aan de Minister: kijk waar je particulier nog veel directer kunt financieren zonder dat je die VN-kanalen ertussen plaatst.
De heer Taverne (VVD): Om misverstanden te voorkomen, onder private kanalen verstaat de heer Voordewind neem ik aan ook maatschappelijke organisaties, ngo's en dergelijke – die waaier aan organisaties – via welke ook geld via multilaterale organisaties wordt uitgegeven. Als dat zo is, dan is er sprake van een unicumpje omdat we het eens zijn.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ja, maar we hebben wel verschillende intenties. Uw intentie is om daar een flinke streep door te halen terwijl mijn intentie is om het VN-kanaal te beperken en te bekijken of je niet rechtstreeks de particulieren kunt financieren. Ik ben het met u eens dat dit de transparantie verbetert, aangezien VN-organisaties in hun jaarverslagen rapporteren terwijl de particulieren bij rechtstreekse financiering zich tot op de euro moeten verantwoorden. Je verbetert de transparantie als het rechtstreeks via de particulieren gaat.
De heer Van Laar (PvdA): Misschien begrijp ik het betoog van de heer Voordewind niet goed – laat ik het positief formuleren – maar hij doet het voorkomen dat de VN alleen voor overhead zorgt. Dat lijkt mij toch niet het beeld. Kijk naar UNICEF, The Global Fund en GAVI. Die organisaties boeken niet alleen enorme resultaten, maar kunnen die ook alleen maar boeken juist omdat ze VN-organisaties zijn. Die organisaties hebben bewezen effectief te werken. We hebben tijdens werkbezoeken verschillende projecten bezocht. Die doen echt niet onder voor maatschappelijke organisaties. Ook niet alle maatschappelijke organisaties zijn goed. Misschien kan de heer Voordewind het beeld wat nuanceren voor mij opdat ik het wat beter begrijp.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik probeerde juist aan te sluiten bij het grote optimisme van de heer Van Laar, die zegt dat de particulieren toch ook rijkelijk worden bedeeld via de multi's. Dat is ook zo, maar mijn opvatting is dat je dan ook direct de particulieren zou kunnen funden. Er zijn natuurlijk heel goede organisaties bij, zoals UNICEF, die zelf uitvoerend bezig zijn. Ik heb ook niet gezegd dat je dat bij alle VN-organisaties weg zou moeten snijden. VN-organisaties die zelf heel effectief in de uitvoering bezig zijn, moet je vooral behouden. Maar er zijn er ook bij die alleen een doorsluizend of een coördinerend orgaan zijn. Bijvoorbeeld het World Food Programme (WFP) sluist weer gelden door en doet voor een deel ook directe implementatie. Mijn pleidooi is om te bekijken in hoeverre organisaties een puur coördinerende functie hebben of een doorgeefluik zijn voor de particulieren. Daar zou je een laag kunnen wegsnijden.
De heer Van Laar (PvdA): We hebben voor de Nederlandse overheid ook niets dan waardering, maar ook zij kan niet alles. Zij kan ook niet in elke crisissituatie precies zien welke lokale noodhulporganisaties uitgerust zijn om wat te doen of welke kinderorganisaties het effectiefst zijn in landen waarin we niet eens een ambassade hebben. Op die manier heb je altijd VN-organisaties nodig, juist om de mondiale agenda vorm te geven. Die samenwerking zal er altijd moeten blijven. Ik hoop dat de heer Voordewind daar ook oog voor houdt.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Coördinatie is natuurlijk altijd goed. De VN heeft daarin nog wel een verbeterslag te maken, ook bijvoorbeeld een organisatie als OCHA. Er is een alliantie van twaalf noodhulporganisaties. De Minister is daar heel enthousiast over omdat die juist in staat is om bij crises gezamenlijk bij elkaar te zitten, prioriteiten te stellen en fondsen te verdelen. Daar hebben we een hele slag geslagen op het gebied van effectiviteit. Ook Engeland heeft een soortgelijk systeem. De financiën worden goed verantwoord. Je weet daardoor precies waar elke euro naartoe gaat. Daarbij zou je de vraag kunnen stellen of dat niet een beter, effectiever en transparanter kanaal is dan wanneer we ons geld in de grote potten stoppen van de VN-noodhulporganisaties, waarvan we alleen een jaarverslag terugzien of eens in de vier jaar een score card.
Mevrouw Mulder en ik hebben dit overleg aangevraagd om ook de balans op te maken met betrekking tot het particuliere kanaal. De Minister heeft gezegd dat het echt goed komt en dat er bij het particuliere kanaal 150 miljoen wordt bijgeplust. Is zij ook van plan om de vrijvallende gelden bij de multi's te gebruiken voor het particuliere kanaal? We hebben daar verschillende moties voor aangehouden, onder meer voor de 50 miljoen aan vrijvallende middelen. Nu is het moment om de balans met de Minister op te maken. Ik hoor graag haar reactie op de twee moties van collega Mulder en mij.
Hiermee heb ik niet mijn tekst doorgenomen, maar heb ik volgens mij wel alle belangrijke punten gehad, met excuses aan de medewerkers, die altijd heel hard werken.
De heer Sjoerdsma (D66): Voorzitter. Vandaag is het toch een beetje «woensdag, multilaterale gehaktdag». We nemen vandaag alle multilaterale organisaties door, maar kunnen helaas niet bij alle organisaties stilstaan. Ik wil er vandaag wel een paar uit halen omdat veel van die organisaties belangrijk werk doen in moeilijke gebieden. Soms doen ze heel specialistisch werk, zoals de Minister terecht zegt, of dat nu op het gebied van de gezondheidszorg is of op het gebied van de cultuur.
Ik ga allereerst in op de methodiek van de scorekaarten en de conclusies die de Minister daaruit trekt. De scorekaarten laten zien hoe multilaterale organisaties het doen en hoe beleidsrelevant, effectief en resultaatgericht ze zijn. Allemaal tot uw dienst. De Minister kiest terecht voor én effectief opereren én aantoonbare meerwaarde voor haar beleidsagenda. Mij bekruipt het gevoel dat de dialoog met deze organisaties steeds meer gaat over het management van die organisaties en steeds minder over hun strategieën en echte resultaten. Ik vraag de Minister daarop te reflecteren. Bovendien mis ik bij de score cards – wellicht komt dat door mijn gebrekkige begrip van de methodiek – de Europese Unie. Hoe beoordeelt de Minister de Europese Unie? Daar gaat namelijk een aanzienlijk gedeelte van het geld naartoe.
UNCTAD, UN-Habitat en UNIDO scoren slecht. De Minister zegt met deze drie te willen stoppen. Hoeveel geld gaat dat opleveren? Wat gaat de Minister met dat geld doen? Hoe denkt zij het natte pak dat zij met het lidmaatschap van UNIDO in de Eerste Kamer heeft gehaald, ditmaal te voorkomen? Welke argumenten legt zij op tafel waarmee zij zeker weet dat de Eerste Kamer haar gaat volgen?
Ik vraag ook naar de organisaties UNESCO en de WHO, die ook niet bijzonder goed scoren. Dit zijn belangrijke organisaties. Ik wil van de Minister weten wat zij gaat doen om, in haar eigen termen, een verbeterslag te bewerkstelligen. Waarom beoordeelt de Minister de FAO en de International Organization for Migration (IOM) zo goed? Andere landen zijn niet helemaal overtuigd van de value for money, om het maar in het Engels te zeggen, bij deze organisaties. Waarom is de Minister daar wel van overtuigd?
We besteden een heleboel geld via de multilaterale organisaties, maar liefst een half miljard vrijwillig in 2015. Dat is echt een sloot geld. Bij mijn fractie roept dat drie vragen op. 1. Is de verhouding zoek tussen de bestedingen aan de multilaterale organisaties versus de rest? 2. Zou die besteding veranderd kunnen worden? 3. Zou er meer focus kunnen worden aangebracht?
Allereerst de verhouding, waarnaar andere collega's ook al hebben gevraagd. Alleen al de vrijwillige bijdrage is per jaar twee keer zo hoog als de Minister besteedt aan de strategische partnerschappen. Ik wil niet sturen op kanalen, en de Minister wil dat ook niet. De Minister is op zoek naar effectieve partners, maar de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) zegt dat de multilaterale organisaties in de praktijk soms tekortschieten, terwijl niet-gouvernementele organisaties vaak wel effect sorteren. Ik zou daarop graag een reactie van de Minister willen hebben.
Ik wil ook een reactie hebben op de hoeveelheid geld die wij geven aan bijvoorbeeld de VN in verhouding tot de eigen capaciteit van de Minister om dit soort programma's goed te kunnen monitoren, te evalueren en aan te kunnen sturen. Ik heb namelijk zorgen over de capaciteit. Er is flink gesneden op het ministerie en op ambassades. Zou het niet nuttig zijn om een deel van dat multilaterale geld te gebruiken om de eigen capaciteit op te plussen?
Ik ben het eens met de Minister over het intensiveren. Ik vind dat zij de goede organisaties kiest om te intensiveren: UNHCR, UN Women, The Global Fund. Dat is goed. Ik zou dan ook graag zien dat de Minister met geld komt. Dat kan komen uit de organisaties die minder goed scoren, maar ik moet wel constateren dat dit een heel beperkte hoeveelheid geld betreft. We zouden ook serieus kunnen bekijken – ik wil de Minister daartoe aanmoedigen – naar bijvoorbeeld de bijdrage aan de Wereldbank. Dat is natuurlijk een significante bijdrage van Nederland. Je koopt daarmee ook invloed, maar de vraag is of die bijdrage zo hoog moet zijn. Is dat het meest nuttige?
Collega Voordewind sprak al over de versnippering. De Rekenkamer zegt dat we ...
De voorzitter: Wilt u afronden?
De heer Sjoerdsma (D66): Ja, voorzitter, maar ik ben volgens mij nog ruim binnen mijn tijd.
De Rekenkamer zegt dat we moeten prioriteren. De Minister zegt dat dit geen doel op zich is. Daarmee ben ik het eens. Maar als ik zie hoeveel multilaterale organisaties het zijn en om hoeveel geld het gaat, wil ik toch vragen om de organisaties te intensiveren waarvan de Minister zegt: die vormen de kern; op die organisaties leunt mijn beleid.
Tot slot.
De voorzitter: U zit nu op vijf minuten.
De heer Sjoerdsma (D66): We hadden toch ook een spreektijd van vijf minuten?
De Minister zegt over de open data: ik rapporteer over de speerpunten. Dat is heel goed. De resultaten van de multilaterale organisaties zijn eraan toegevoegd. Maar de resultaten van die organisaties wil de Minister niet als open data aanbieden. Zij zegt dat ze dat zelf moeten doen. Is dat wel terecht?
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Voorzitter. Ik dank de Minister voor het toesturen van die score cards. Met haar erkennen we de belangrijke rol van de multilaterale organisaties. Die leveren zeker toegevoegde waarde. Ik denk daarbij met name aan noodhulp.
In het kader van de effectiviteit vraag ik de Minister of de middelen goed worden besteed. Score cards geven daar voor een deel inzicht in, zoals andere woordvoerders vandaag ook al hebben gezegd. Het valt op dat er relatief meer geld gaat naar de multilaterale organisaties dan naar de ngo's et cetera. We hebben het idee dat die verhouding wat meer uit de pas gaat lopen. Misschien kan de Minister aangeven hoe zij daarnaar kijkt. Uiteindelijk gaat het ons erom wat het effect is van de steun aan de organisaties. Daarbij sluit ik mij aan bij de woorden van de heer Voordewind: als je in de haarvaten van de samenleving geld geeft aan juist de particuliere, kleinere organisaties, ngo's, vraag ik mij af waarom dat via de tussenstap van de VN-organisaties moet. Wij willen graag een reactie van de Minister hoe zij daarnaar kijkt. Daarbij speelt een rol – de heer Sjoerdsma gaf dat terecht aan – dat de capaciteit bij het ministerie is afgenomen. Het is dan best moeilijk om dat allemaal goed te monitoren. De vraag is of we het geld niet aan heel veel clubs uitgeven. We zijn bij het particuliere kanaal, de ngo's, heel kritisch of we daar zelf direct invloed op kunnen uitoefenen. Dat lukt veel moeilijker bij de VN-organisaties. Daarbij mis ik de score card van de Europese Unie op dit moment. Hoe kunnen we met name de output en de impact van onze hulp, waarover de heer Taverne het had, nog beter bekijken? Daar draait alles om. We hebben steeds minder geld, helaas ook voor dit belangrijke onderdeel van onze begroting. Dan is het wel belang dat wat we geven, heel effectief wordt besteed.
De Minister schrijft dat de organisaties verbetering tonen in transparantie, effectiviteit en coherentie, maar ik vraag mij af of die ontwikkeling snel genoeg gaat. De heer Van Laar sprak daarover. Tien jaar geleden zijn al reorganisaties ingezet, maar wat zien we daarvan terug? Hoe schat de Minister de ontwikkeling op korte en middellange termijn in? Dat is van belang voor het antwoord op de vraag of we via deze kanalen geld blijven geven.
De Minister meldt dat zij bij een aantal organisaties wil intensiveren. Alles bij elkaar lezende en bevestigd hebbende door een groot aantal collega's hier aan tafel, vraag ik mij af of de Minister voldoende keuzes maakt. De Minister zegt dat een aantal organisaties, UNCTAD, UN-Habitat en UNIDO, echt beneden de maat scoren. Stop dan met deze organisaties, zegt de CDA-fractie in de Tweede Kamer in dit geval. Gaat het bijvoorbeeld bij de WHO, waarover we al eerder hebben gesproken in de Kamer, al echt beter? Ik was echt niet tevreden over de wijze waarop die zaken heeft opgepakt rondom de ebolacrisis. We hebben daar al eerder over gesproken.
Wat gaat de Minister doen met het geld dat zij nu niet meer wil besteden aan de drie genoemde multilaterale organisaties? Het gaat niet om zo heel veel geld, zoals de heer Voordewind al zei. We hadden natuurlijk gehoopt dat we meer geld zouden vinden op deze manier, ook met name voor dat andere kanaal. Misschien kan de Minister aangeven waar zij dat straks wel ziet in de begroting. Zij wil die 25% helemaal gaan halen volgend jaar, hoorden wij van de heer Van Laar. Dat geld gaat zij dan op een andere manier vinden, denken wij dan.
UNODC levert op onze thema's niet direct toegevoegde waarde, maar in hoeverre draagt onze bijdrage bij aan het behalen van de Nederlandse topprioriteiten?
Kortom, we zien de toegevoegde waarde van de multilaterale organisaties voor de doelstelling, maar zijn wel kritisch op de effectiviteit, de transparantie en uiteindelijk de impact van die organisaties. We zien bij onze organisaties, die misschien ook wel vanuit Nederland opereren, ook in de landen daar, dat de effectiviteit en de transparantie juist wel is toegenomen. We hebben daaraan heel veel extra eisen gesteld; dat realiseert de CDA-fractie zich. Het zou mooi zijn dat daarvoor erkenning komt.
De heer Van Laar (PvdA): Mijn vraag aan mevrouw Mulder is een beetje in lijn met mijn vraag aan de heer Voordewind. Mevrouw Mulder en de heer Voordewind trekken al een tijdje samen op door te zeggen dat het VN-kanaal inefficiënt is en nergens toe leidt en dat we het moeten hebben van particuliere organisaties. Maar zo kun je toch niet over die groepen spreken? Er zitten enorme verschillen in. Ik ken ngo's die zeggen niet meer samen te willen werken met UNICEF omdat ze te weinig geld krijgen voor overhead. UNICEF stuurt daar namelijk heel stevig op. De overhead van het ministerie om geld weg te zetten bij particuliere organisaties moet je ook niet onderschatten. Particuliere organisaties zetten het geld vaak ook door naar lokale organisaties. Daar zit ook overhead op. Er zijn particuliere organisaties waarbij nauwelijks de helft van het geld bij de doelgroep terechtkomt. Er zijn heel veel goede organisaties die onze steun meer dan waard zijn. Maar je kunt toch niet op die manier een heel kanaal wegzetten als inefficiënt en een ander kanaal op een voetstuk plaatsen en op basis daarvan geld gaan schuiven?
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Ik vrees dat de heer Van Laar wat selectief heeft geluisterd. Ik heb gezegd dat ik het een belangrijk kanaal vind, maar ook dat ik de overhead, waarover de heer Van Laar nu spreekt, tot een minimum zou willen beperken. Stel dat je via een ngo in land X direct zou kunnen financieren en dat die een lokale organisatie inschakelt. Dan vraag ik mij af waarom die extra stap via de VN of Europa er nog een keer bij moet komen. Ik zie de reden daarvan niet en zou die stap er daarom uit willen halen als dat kan. Daar vraag ik de Minister om. Op dat punt kunnen de PvdA-fractie, de CDA-fractie en de fractie van de ChristenUnie elkaar best vinden als ze dat willen.
De heer Van Laar (PvdA): Als we het zouden willen wel, maar dan moeten we wel een juist beeld hebben met elkaar over wat de stap is. Als wij een lokale ngo willen bereiken, kan dat niet direct via het ministerie. Dat zal altijd via een ambassade, een Nederlandse maatschappelijke organisatie of een VN-organisatie moeten gebeuren. Ik durf mijn hand er niet voor in het vuur te steken dat het ene kanaal altijd beter en goedkoper is dan het andere. Ik wil niet op basis daarvan beslissingen nemen. Ik verbaas mij erover dat de CDA-fractie dat wel kan.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Hier wordt een beetje een beeld geschapen dat ik recht wil zetten. Ik herken mij namelijk niet in het beeld dat de heer Van Laar over de CDA-fractie opwerpt. De CDA-fractie wil dat er zo min mogelijk overhead zit tussen de verschillende stappen. We zijn heel kritisch ten opzichte van ngo's, maar die moeten echt tot achter de komma precies aanleveren hoe ze zaken leveren. VN-organisaties hoeven dat niet te doen. Daar wordt op een algemener niveau bekeken wat er gebeurt. Er zijn ook nauwelijks impactmetingen van. Ik denk dan dat er nog heel wat stappen te zetten zijn. Het is jammer dat de PvdA-fractie dat niet ziet.
De voorzitter: De Minister vraagt om een schorsing van ongeveer tien minuten voorafgaand aan de beantwoording.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Even een praktische kwestie, voorzitter. Wij gaan om 12.00 uur stemmen. Het zou mooi zijn als we dit overleg voor 12.00 uur afgerond kunnen hebben.
De voorzitter: Ik probeer daarop te sturen. U bent daar zelf bij. De Minister houdt daar ook onmiddellijk rekening mee.
De vergadering wordt van 10.48 uur tot 10.56 uur geschorst.
Minister Ploumen: Voorzitter. Ik dank de leden van de commissie voor hun vragen. Ik ga kort in op de vraag wat Nederland het belang vindt van de multilaterale organisaties en hoe we daarin keuzes maken. Er is gevraagd of we goed genoeg zicht en grip hebben op de impact van de organisaties en hoe en waar de Kamer dat kan terugzien. Daarnaast is er gevraagd of het goed genoeg gaat met de hervormingen binnen het multilaterale systeem en of het mogelijk is om daar een extra duw aan te geven. Verder is er gevraagd of het mogelijk is om middelen te verschuiven binnen de categorie «multilaterale bijdrage» en wellicht tussen de multilaterale en andere kanalen. Verder is er gevraagd hoe ik denk om te gaan met het UNIDO-verdrag, zodat er een uitkomst komt die in lijn is met wat de Tweede Kamer al langer vindt; ik denk dat dit de goede samenvatting van die vraag is.
We kijken heel scherp naar de vraag welke organisaties een toegevoegde waarde hebben op de prioritaire thema's van de Nederlandse agenda. Daarbinnen sturen we nog op effectiviteit en resultaat. Het is goed om hier te melden dat de Rekenkamer begint met een positieve kwalificatie van die inzet. Vervolgens schrijft hij weliswaar dat het op een aantal terreinen nog wel beter kan, maar die positieve teneur hebben wij in dank aanvaard. Daarnaast zijn er natuurlijk organisaties die een grote meerwaarde hebben voor het multilaterale systeem als geheel, wat zoveel wil zeggen als «voor de wereld als geheel». Laten we de WHO als voorbeeld nemen. In deze commissie hebben we de eerste jaren daar eigenlijk helemaal niet over gesproken, maar rond de ebolacrisis, terecht, wel. De WHO is een heel belangrijke organisatie voor het systeem omdat zij internationale normen stelt. Je kunt van de VN zeggen wat je wilt, maar alle landen zijn er onderdeel van en moeten zich voegen in de normen die bijvoorbeeld de WHO stelt en die ons allen ten goede komen als het gaat om normstelling wat betreft gezondheid. We hebben geconstateerd dat de WHO goed werk doet, maar dat dit op een aantal terreinen echt heel veel beter kan. De Kamer heeft daarover al vrij vroeg in het debat een heel duidelijke positie ingenomen. Binnen het kader van onze bijdrage aan de WHO stellen wij daarom voorwaarden aan de verbeterslagen die de organisatie moet maken. De WHO is nog lang niet perfect – dat kunnen we met elkaar vaststellen en zien we ook in de score cards – maar is wel heel belangrijk, niet alleen voor de gezondheid van de gemiddelde Nederlandse burger, maar ook van wereldburgers. Daarmee schets ik het kader hoe we de relevantie van het multilaterale systeem en de organisaties daarbinnen kunnen zien.
Het is van redelijk recente datum dat we niet alleen kijken naar het belang voor de Nederlandse agenda, maar ook naar de wijze waarop zich dat moet vertalen in een regelmatige toetsing van de resultaten van die organisaties. Daarom zijn er de score cards. Ik zeg de heren Van Laar en Taverne toe dat ik het traject tot opzegging van het UNIDO-verdrag zal ingaan. Ik voel daar ook brede steun voor. Waarom gaat dat nu wel lukken? De vorige keer dat we daarover spraken, was een van de argumenten in de Eerste Kamer dat er geen objectief assessment was naar de kwaliteit van UNIDO. Er was geen score card, aangezien we die toen nog niet maakten. Die score card hebben we nu wel. Ook wel tot mijn teleurstelling werd de beoordeling die we indertijd hebben opgebouwd, alleen bevestigd door de score card. Dat is de reden waarom ik denk dat de Eerste Kamer nu vatbaarder zal zijn voor de argumenten die de leden hier zelf ook hebben aangereikt. De score cards gebruiken we om te verfijnen op de sturing.
De heer Taverne vroeg hoe de score cards tot stand komen. Het is een combinatie van de rapportages van de organisaties zelf, van de board of auditors, van interne en externe onafhankelijke evaluaties, van evaluaties van andere donoren en van het Multilateral Organisation Performance Assessment Network (MOPAN). Daarnaast hebben we gevraagd om input van de betrokken vakministeries hier in Den Haag en van de permanente vertegenwoordigingen en de kiesgroepkantoren ter plekke. Ook hebben we de ambassades gevraagd om op hun niveau, dus lokaal, te bekijken hoe landenkantoren van die multilaterale organisaties functioneren. Zo komen de score cards tot stand.
Hoe kun je vervolgens zien hoe de organisaties bijdragen aan de resultaten van het Nederlandse beleid? Die worden verwerkt in de resultatenrapportage, die de Kamer in september tegemoetkomt. Daarin worden de resultaten verwerkt, zo zeg ik ook tegen de heer Sjoerdsma. Dat alles telt op, samen met de andere interventies die we financieren, tot het resultaat dat Nederland kan bereiken op een van zijn doelstellingen. De score cards, zeg ik tegen de heer Taverne, worden opgebouwd uit verschillende interne en externe assessments. Andere donoren worden ook daarbij betrokken. Dat is ook goed. Wij kijken naar de scores die andere landen aan de organisaties geven. Die andere landen kijken ook weer naar onze scores. De «traceability» moet ook wel op orde zijn. Als ik UNIDO of een andere organisatie zou zijn, zou ik ervan op aan willen kunnen dat die beoordeling op ordentelijke wijze tot stand komt. Dat komt die. Via de resultatenrapportage is er voor de Kamer additioneel inzicht in de bijdrage van die organisaties.
Daarnaast zijn er voor een aantal organisaties additionele verantwoordingsmechanismen. Voorafgaand aan de voorjaarsvergaderingen van de Wereldbank en het IMF hebben we daar altijd een Kamerdebat over. Het kabinet stelt de inzet op bijvoorbeeld de VN-top in september vast. Ook daarover is altijd een debat in de Kamer. Bijvoorbeeld over de WHO hebben we ook een aantal keren gedebatteerd, in het kader van ebola. Er zijn verschillende aangrijpingspunten: resultatenrapportages en score cards, maar ook separate debatten, waardoor het parlement actief geëngageerd is en kan zijn.
De heer Taverne (VVD): Dat was een hoop in een keer, waarvoor dank. Het is hartstikke goed dat de Minister het UNIDO-verdrag nu een keer gaat opzeggen. Zij heeft nu extra argumenten, waardoor het waarschijnlijk nu wel gaat lukken. Gelet op het feit dat de memorie van toelichting kan worden gecopy-pastet, vraag ik de Minister wanneer zij het wetsvoorstel aan de Raad van State kan sturen, als dat daar opnieuw langs zou moeten.
Al die evaluaties en de score cards zijn hartstikke mooi. De Rekenkamer kijkt naar de rechtmatigheid en doelmatigheid, maar niet naar de effectiviteit. Er zal best wel hier en daar een rapportje tussen zitten waarin wordt gekeken naar het effect van de euro's die we hebben uitgegeven – wat inhoudt dat er niet alleen is gekeken naar het aantal gegeven prikken, maar juist naar de vraag hoeveel minder mensen er ziek zijn geworden – maar dat komt niet uit de score cards.
Minister Ploumen: Bij UNIDO gaat het om het opzeggen van een verdrag. Dit houdt in dat we een nieuwe grond voor uittreden moeten aanvoeren. Ik denk dat we die hebben gevonden in de score card, zoals ik al zei. Door de rijksministerraad moet dat omgezet worden in een besluit. Vervolgens moet het wederom langs de Raad van State. Daarna moet er uitdrukkelijke goedkeuring van de Tweede Kamer en de Eerste Kamer worden gezocht. Als dat allemaal gaat zoals wij ons dat voorstellen – dank voor de steun daarvoor – houdt dat in dat wij vanaf 1 januari 2018 geen contributie meer zullen betalen aan UNIDO. Daarmee valt 2 miljoen aan middelen vrij. Zo zal het gaan.
Ook de multilaterale organisaties evalueren natuurlijk nadrukkelijk hun impact. Kijk bijvoorbeeld naar de noodhulpinspanningen. Daarbij gebeurt dat in een uitvoerige evaluatie na afloop van bijvoorbeeld een natuurramp. Dan worden er meteen aanbevelingen gedaan op basis waarvan het beter kan. Die organisaties rapporteren niet alleen over het aantal inentingen, maar er worden ook impactevaluaties gedaan. Nederland laat die ook doen. Daaruit komt natuurlijk het beeld naar voren wat daadwerkelijk het effect on the ground is. We vinden wel dat het voor een aantal organisaties nog helderder en beter kan. Dat is ook vaak besproken in het MOPAN, het multidonoroverleg daarover. Er zijn echt wel stappen gezet, maar Nederland zal niet alleen in het MOPAN, maar ook in bilaterale overleggen met organisaties daarop blijven aandringen. We gebruiken de score cards in de praktijk om in de boards van de organisaties heel gericht te sturen op verbetermogelijkheden. Dat doen we ook in de bilaterale gesprekken. Laat ik daaraan toevoegen dat ik met enige regelmaat zelf met het management van die multilaterale organisaties spreek. Men is zich zeer bewust van de impact van de score cards. Het is duidelijk, ook voor de multilaterale organisaties, dat Nederland consequenties verbindt aan consistent slecht presteren en geen inzet op verbeteringen plegen.
De heer Taverne (VVD): Ik dank de Minister hiervoor. Het is mooi dat we vanaf 2018 niet meer aan UNIDO betalen als het allemaal goed gaat. Ik wil echter graag concreet van de Minister weten wanneer de Kamer het wetsvoorstel tegemoet kan zien, de start van het traject, respectievelijk wanneer zij het aan de Raad van State wil sturen.
Het is hartstikke goed dat die score cards al impact hebben, maar is het geen idee om aan de score cards toe te voegen wat de impact van al die organisaties is?
Minister Ploumen: Het antwoord op de eerste vraag is: zo snel mogelijk. Dat wordt dit najaar gedaan. Het belang aan uw zijde van de tafel is net zo groot in dit onderwerp als het onze. De enige reden waarom het even duurt, zijn technische kwesties. We moeten dat even goed en zorgvuldig doen. Dat gaan we zo snel mogelijk doen.
De tweede vraag. Onderdeel van die score cards is natuurlijk wel effectiviteit. Als er consistent uit evaluaties van een organisatie een resultaat zou komen dat die organisatie niet de goede dingen doet en die niet goede dingen ook nog eens niet goed doet, dan is het natuurlijk vrij snel gedaan met de positieve effectiviteit. Onder «effectiviteit» versta ik impact on the ground. De heer Taverne ziet nu een waardering in een hokje staan, maar daar gaat een hele wereld achter schuil. Hij wil grip op die wereld krijgen. Dat is een gedeelde wens. De wereld die daarachter schuilgaat vinden we toch weer terug in de resultatenrapportages. Doet een organisatie het goed als het bijvoorbeeld gaat om het bereiken van aantallen mensen die de beschikking zullen krijgen over schoon drinkwater? Naar dat type resultaat zijn we op zoek. Nogmaals, die zaken zijn terug te vinden in de resultatenrapportage.
De heer Van Laar, maar ook een aantal van zijn collega's, vroeg hoe het zit met de fragmentatie. De Rekenkamer heeft daarover een aantal aanbevelingen gedaan. De multilaterale organisaties hebben elk hun rol. Soms ligt die heel specifiek op ons beleidsterrein en soms is die rol er in de vorm van systeemorganisatie. Het is te simpel om te zeggen dat het beter zou zijn om er twee te steunen in plaats van dertien. Daarmee mis je namelijk ook een deel van de agenda. De wereld is groot en de problematiek is veelomvattend. We concentreren, maar dat wil niet zeggen dat verdere bundeling per se beter zou zijn voor de impact on the ground. We gaan fragmentatie wel actief tegen. De Rekenkamer erkent dat ook. We hebben het geconcentreerd op prioritaire thema's van het beleid. Binnen de bijdrage aan de multilaterale organisaties vragen we hen ook om te concentreren. Binnen de Wereldbank bijvoorbeeld zijn we bezig met een operatie om het aantal trust funds terug te dringen. Bij het IMF zoeken we heel nadrukkelijk naar inzet op het ondersteunen van landen bij het opzetten van hun eigen belastingdiensten. Ook binnen die organisaties zorgen we voor het tegengaan van fragmentatie. De Rekenkamer beloont ons daarvoor, als de Kamer dat zo zou willen zien, door daar een positief oordeel over te geven. Wij gaan ermee door, want we zijn er nog niet mee klaar.
De heer Van Laar (PvdA): Betekent dat dan ook dat er de komende jaren middelen gaan verschuiven van de tweede groep naar de eerste groep? Als we blijven zeggen dat ze alle 25 even belangrijk zijn, zie ik nog niet zozeer hoe die beweging naar minder fragmentatie erin zit. Van de contributies komen we niet af, maar we zouden dan moeten bekijken of we juist de vrijwillige bijdragen zouden moeten concentreren.
Minister Ploumen: Het is misschien goed om iets meer beeld en geluid te geven bij wat we verstaan onder categorie 1 en categorie 2. In categorie 2 zitten organisaties die belangrijk zijn voor het systeem. De WHO, die ik nogmaals als voorbeeld neem, zit daarin. Die is belangrijk als systeemorganisatie. Dan kunnen we wel zeggen dat we dat minder belangrijk vinden, maar daarmee ondergraven we ook de kwaliteit van het systeem als geheel. Als ik het zo mag zeggen, het is niet zo simpel om te verschuiven. Ik noem in dat kader de WHO, de International Labour Organization (ILO) en UNESCO. Dat zijn allemaal organisaties die het systeem stutten door normen mee te geven die wij ook weer niet in alleen in Nederland gebruiken, maar ook om andere landen en sectoren – neem de ILO en arbeidsomstandigheden – aan te zetten om hun werk daar goed te doen. Ik begrijp wel wat de heer Van Laar zegt. Het lijkt soms ook simpeler om bijvoorbeeld twintig organisaties te steunen, maar de werkelijkheid is soms complexer dan dat omdat je op verschillende terreinen nadrukkelijk je steentje wilt bijdragen aan bijvoorbeeld het behalen van de normstelling.
De heer Van Laar heeft gezegd dat een aantal organisaties eruit springen en heel nadrukkelijk passen in het beleid van Nederland. Ik noem UN Women. Ik zeg de heer Van Laar graag toe – ik wil het niet vaag laten klinken want ik ga er heel precies naar kijken – om te bekijken of het mogelijk is om de bijdrage aan UN Women te steunen. Dat doen we wel op centraal niveau. Ik zeg tegen iedereen dat ik niet geloof in een landenkantoor voor UN Women, aangezien dat juist meer versplintering tot gevolg heeft in plaats van minder. Ik zal nagaan of het mogelijk is om UN Women te versterken. Ik ben het zeer eens met wat daarover gezegd is. In korte tijd heeft die organisatie haar reputatie op een heel positieve manier gevestigd. Het zou zo kunnen zijn dat het effectiever is om middelen richting vrouwen in te zetten via UN Women in plaats van binnen een van de andere organisaties.
De heer Van Laar (PvdA): Ik dank de Minister voor de laatste toezegging. Mijn tweede interruptie zou ik daaraan gewijd hebben. We moeten even kijken hoe we dat doen, misschien in tweede termijn. De Minister noemde UNESCO. Dat is een goed voorbeeld. De bijdragen aan UNESCO zijn de afgelopen jaren fors teruggebracht tot zo ongeveer het absolute minimum; daar kan niet veel meer van af. De Minister heeft in dat geval wel het goede gedaan in groep 2. De Wereldbank is de allergrootste ontvanger van bijdragen van alle organisaties, terwijl die in groep 2 zit. Wij onderkennen het belang van de Wereldbank – die doet ook goede dingen – maar als die niet beter presteert, zouden we toch een keer moeten zeggen: we gaan de komende twee jaar gelden verschuiven naar organisaties die wel bewezen hebben dat ze het goed doen. Als de Wereldbank weer beter presteert, kan dat een tegenovergestelde beweging zijn. Als het niet beter wordt, moeten we daarmee doorgaan om de organisatie te laten voelen dat slecht presteren consequenties heeft. We hoeven het niet per se op te hangen aan de Wereldbank, maar ik vraag de Minister om goed te blijven kijken naar de organisaties in groep 2 en om de bijdrage te verminderen als daar aanleiding toe is. Dat vrijvallende geld kan dan vervolgens ten goede komen aan organisaties in bijvoorbeeld groep 1.
Minister Ploumen: Het denken moet na dit AO en de score cards niet twee jaar stil blijven staan. Dat ben ik geheel met de heer Van Laar eens. Dat blijven we ook zeker doen. Bij een aantal organisaties verbind je je aan een financiële bijdrage voor een langere periode. Binnen de Wereldbank, die het echt vrij goed doet, zoeken we naar meer concentratie. Los van het proces rond de score cards blijf ik de komende jaren kijken of hier en daar soms verschuivingen nuttig zijn voor en dienstig zijn aan het behalen van de doelstelling.
De heer Voordewind (ChristenUnie): De Minister stelt in mijn ogen iets te snel dat die versnippering niet kan worden tegengegaan. UNESCO zit al jarenlang in de problemen. Voor de derde keer krijgt die organisatie een onvoldoende. Waarom trekken we niet gewoon een keer de stekker eruit? Als we willen prioriteren en intensiveren, moeten we toch ook keuzes durven maken. Hetzelfde geldt voor ITC. Ik heb daar nooit van gehoord, maar het blijkt een handelsorganisatie te zijn. Daarvoor hebben we toch de WTO en UNCTAD? Er zullen best specifieke eigenschappen zijn, maar we zouden daar toch best scherpere keuzes in kunnen maken, vooral wat betreft de vier speerpunten die de Minister hanteert? UNCTAD gaat misschien het verbetertraject in, maar die organisatie haalt een 1 qua resultaten. Waarom trekken we niet de stekker eruit bij UNCTAD om geld vrij te maken voor de speerpunten die de Minister zelf heeft en voor het particuliere kanaal?
Minister Ploumen: Hoe zal ik het formuleren? Het kan hartstikke goed zijn om tegen UNESCO te zeggen dat we ermee stoppen. Ik deel de frustratie van de heer Voordewind over het functioneren van sommige organisaties. Tegelijk bloedt mijn hart als ik zie hoe mensen in heel moeilijke situaties – ongeacht of het post-tsunami in Indonesië was, of het oprukken van extremisten in Mali of de vernieling van kunstschatten door het oprukken van ISIS op sommige plekken – niet alleen van huis en haard worden beroofd, maar ook nog van hun geschiedenis. UNESCO heeft daar absoluut een rol in te spelen. Die taak is ook niet zo heel makkelijk overgedragen aan andere organisaties. Ook daar kijken we naar: is er een andere organisatie die zich daarvoor inzet? Het International Trade Centre (ITC) is een waardevolle organisatie die inzet pleegt om ervoor te zorgen dat allerlei ondernemende activiteiten vergemakkelijkt worden, ook bijvoorbeeld voor mensen die uit Syrië gevlucht zijn. Die organisatie heeft echt een toegevoegde waarde. Met alle respect, het maatschappelijk middenveld is gelukkig nog veelvormiger dan het multilaterale kanaal. Het is ook niet zo simpel dat je er vijf wegstreept, waarmee het hele systeem beter wordt. Nogmaals, ik zeg de heer Voordewind nadrukkelijk toe dat het denken bij ons niet stilstaat. Ik ga er zomaar van uit dat de organisaties meeluisteren naar dit debat en de kritische bemerkingen horen en dat zij zich de komende twee jaar daartoe zullen gaan verhouden, zelfs zonder de aansporingen onzerzijds.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Mogelijk luisteren ze mee – ik weet het niet – maar de beslissingen zullen van de Minister moeten komen of, als er een verschil in zit, van de Kamer. Ik begrijp best dat de Minister zegt dat ze allemaal een specifieke waarde hebben, maar een criterium van de Minister zelf is natuurlijk of die organisaties goed scoren op de prioriteiten die we zelf hebben gesteld. Daarvoor is dat tabelletje van relevantie voor de eigen speerpunten. De Minister heeft daar een meerderheid voor in de Kamer. Ik zou toch zeggen: Minister, wees wat harder voor uzelf en bekijk of u met hetzelfde geld meer kunt intensiveren op de prioriteiten die we zelf hebben aangegeven. Als dat inderdaad ten koste gaat van UNESCO, dan is dat weer ten voordele van bijvoorbeeld gender. Je houdt meer geld over en je versnippert minder. Ik wijs op het rapport van de Rekenkamer. Trek de stekker eruit bij UNESCO. Ik wijs ook nog op de score van UNCTAD: een 1 voor resultaatgerichtheid. Erger kan het niet. Uiteindelijk trekt de Minister de stekker maar uit één organisatie. Ik zou haar willen aanmoedigen om nog scherpere keuzes te maken en echt te durven kiezen voor een aantal clubs waarmee ze intensief in zee wil en om het lef te hebben om een paar clubs los te laten. Dat heeft zij trouwens bij het particuliere kanaal ook gedaan.
Minister Ploumen: Het pleidooi van de heer Van Laar was om te bekijken of er meer geld naar UN Women kan. Vervolgens zegt de heer Voordewind: wees wat strenger voor die organisaties. We werken op projectbasis samen met een organisatie als UNCTAD. Daaraan geven we geen core-bijdrage. We hebben er gewoon een prestatiecontract mee om het zo maar te zeggen. Dat geldt voor UNESCO in iets mindere mate. Het geldt ook voor UNODC. Tegen mevrouw Mulder zeg ik dat we daarmee werken op projectbasis. We werken bijvoorbeeld aan antipiraterij. Ik voel dit als nadrukkelijke aansporing, zo zeg ik tegen de heer Van Laar, om binnen de groep organisaties die we net benoemd hebben te bekijken of we een verschuiving richting UN Women kunnen realiseren.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik wil even hierop voortborduren. Het zou goed zijn om het breder te doen dan «laten we eens bekijken of we een leuke organisatie, zoals UN Women, kunnen bedenken waar we een restant geld naartoe kunnen sluizen». Eerlijk gezegd vind ik dat een vrij beperkte manier van kijken naar deze materie. Er wordt gekeken naar de minder goede organisaties. UNESCO hoort daar natuurlijk ook bij, net als andere organisaties. Ik vind echter ook dat er politiek moet worden gekeken binnen de multilaterale organisaties. De Wereldbank scoort goed – ik weet niet zo goed waarom de heer Van Laar denkt dat dit niet zo is – maar de vraag is of we nog zo veel geld willen geven aan de Wereldbank. Mijn fractie pleit ervoor om te bekijken of we, gezien het huidige tijdsbestek en de opkomst van een Chinese investeringsbank, het risico wat kunnen spreiden. Dat geld kunnen we vervolgens gebruiken voor onze echte prioriteiten. Dat is dus wat minder systeem en meer specifiek voor Nederland.
Minister Ploumen: Laat ik dat de heer Sjoerdsma nazeggen. Aan deze zijde van de tafel hebben we ook zo naar de bijdragen gekeken: wat is de bijdrage aan de Nederlandse prioriteiten gezien de missie van de organisatie en hoe zijn er binnen die multilaterale organisaties accenten aan te brengen? Zo hebben we bijvoorbeeld met de Wereldbank een partnerschap gesloten rondom water. Dat is voor Nederland buitengewoon belangrijk, ook voor het Nederlandse bedrijfsleven. Potentieel hetzelfde zijn we aan het doen op het gebied van landbouw. Zo kijken we. Uit mijn hoofd gezegd loopt de verbintenis die we nu met de Wereldbank hebben, die pledge voor het IDA-loket (International Development Association), vijf jaar. Anderhalf jaar geleden zijn we die aangegaan. Natuurlijk kijken we straks steeds naar mogelijke verschuivingen. Je ziet ook dat de Asian Development Bank veel minder prominent figureert in financiële zin dan een aantal jaren geleden. Dat heeft alles te maken met de veranderende wereld. Laten we tegelijk even goed kijken naar de organisaties. Het World Food Programme levert een significante bijdrage aan de agenda van Nederland. Hetzelfde geldt voor UNICEF en het United Nations Population Fund (UNFPA). Ik duw even terug, als ik het zo populair mag zeggen, op verdere indikking, juist omdat de Rekenkamer zegt: wat hebt u dat goed gedaan; ga vooral door met binnen die organisaties bekijken of de fragmentatie tegengegaan kan worden.
De heer Sjoerdsma (D66): Dan zou ik ook graag terugduwen. De Minister zegt dat zij gaat intensiveren, maar nergens blijkt uit waar de intensivering van die belangrijke organisaties die de Minister zelf als topprioriteit bestempelt, uit bestaat. Dan kan ik alleen maar zeggen dat dit alleen woorden zijn. Laat ik het omdraaien. Ik zou heel graag zien dat de Minister zegt: bij UN Women, The Global Fund, UNHCR zie ik belangrijke prioriteiten om te intensiveren, net zoals op de capaciteiten van mijn eigen ministerie. Is zij dat met mij eens en, zo ja, ziet zij mogelijkheden om een en ander te verschuiven binnen de half miljard aan vrijwillige bijdragen?
Minister Ploumen: De heer Sjoerdsma wordt op zijn wenken bediend. Wij hebben de afgelopen periode natuurlijk geïntensiveerd op UNHCR omdat we meer middelen hebben gekregen voor noodhulp. Ook heeft op verzoek van de Kamer een intensivering plaatsgehad op The Global Fund to Fight AIDS. The Global Fund presteert heel goed. Het organisatiemodel spreekt Nederland bijzonder aan: het is niet dogmatisch en er zijn verschillende stakeholders, zoals activisten, bedrijven en overheden. Het fonds is ook relatief populair en succesvol in fondsenwerving. Ik noem een ander voorbeeld: UNFPA. Nog heel veel landen vinden dat vrouwen niet het recht hebben om zelf te besluiten of en, zo ja, met wie ze seks hebben en of uit die seks kinderen kunnen voortkomen. Ik wil ook graag doen wat anderen niet doen en wat heel erg past bij de Nederlandse agenda. Zo is dit natuurlijk opgebouwd. Zo blijven we er, onder aanmoediging van de Kamer, de komende jaren ook naar kijken.
De heer Taverne (VVD): Ik vind het steeds interessanter worden. De Kamer lijkt het toch wel redelijk eens te zijn. De Minister zegt dat het denken niet stilstaat en dat zij hier aansporingen in ziet. Het gaat heel eenvoudig om de vraag – dat staat nog even los van de vraag naar welke clubs het geld toe moet gaan, want iedereen heeft daarin zo zijn eigen voorkeuren – of de Minister ten principale bereid is om conclusies te verbinden aan de score cards. Dat kan betekenen dat een verdrag wordt opgezegd. Bij UNIDO gaat zij dat doen – dat is mooi – maar zo zijn er misschien ook nog een paar andere kandidaten.
Minister Ploumen: Volgens mij gaat daar het debat over. Ja, daartoe ben ik bereid. Die conclusies hebben we er natuurlijk ook uit getrokken. Ik begrijp dat de heer Taverne zoekt naar het antwoord op de vraag of dat radicaal genoeg is. Het opzeggen van het UNIDO-verdrag wordt misschien aan deze zijde misschien niet als radicaal ervaren, maar ik kan u verzekeren dat dit in de Eerste Kamer wel het geval is en bij UNIDO zelf zeker ook. Natuurlijk zijn we bereid om daar consequenties aan te verbinden. Dat hebben we ook gedaan. Ik voel daar ook steun voor bij de Kamer.
De heer Taverne (VVD): Is het dan misschien een idee dat de Kamer een brief krijgt van de Minister met een aantal opties ten aanzien van slecht presterende organisaties? Zo kan de bijdrage aan een bepaalde organisatie worden teruggebracht naar alleen de verplichte bijdrage. De vrijwillige bijdrage wordt dan teruggebracht. Ik krijg daar graag wat tijdlijnen bij. Er is altijd wel een reden te verzinnen dat het ergens bij aansluit, waarna het nog een tijdje wordt doorgezet om er vervolgens over een paar jaar nog eens naar te kijken. Maar misschien moeten we gewoon eens het ijzer smeden als het heet is.
Minister Ploumen: Volgens mij heb ik me toch niet precies genoeg uitgedrukt, want dat is natuurlijk precies wat we doen. We zeggen op en er zijn forse verschuivingen in de bestedingen. UNFPA krijgt daarom een veel groter bedrag dan bijvoorbeeld UNESCO. De ILO blijft een belangrijke systeemorganisatie. Op de FAO zijn we zeer kritisch geweest. Die organisatie doet het nu beter, wat we terugzien in de score cards. Wat de heer Taverne vraagt, is juist wat ik in deze brief heb willen aangeven. In het Kamerdebat hebben we een aantal punten op de i gehamerd. De Kamer zegt: zeg het UNIDO-verdrag op. Dat doen we inderdaad. De Kamer zegt: kijk of het mogelijk is om financieel te intensiveren op UN Women. We gaan binnen de organisaties de fragmentatie tegen. Naar mijn beleving staat wat de heer Taverne wil, juist in de brief die we nu hebben gestuurd.
De heer Van Laar (PvdA): Ik dank de Minister voor de toezegging om UNFPA toe te voegen. Dat lijkt mij een goede derde organisatie om op te intensiveren. Op The Global Fund is de afgelopen jaren niet geïntensiveerd. De Kamer heeft twee jaar lang de voorgestelde bezuinigingen voor een deel teruggedraaid, maar de bijdrage aan The Global Fund is gedaald. De originele bijdrage zoals die was toegezegd voor vijf jaar, is bijgesteld. Die bezuiniging is voor een deel teruggedraaid. Dat moeten we toch geen intensivering noemen. Wel is bekend dat The Global Fund bij ons op het netvlies staat, dus dat zou ik er graag bij willen houden. Misschien is het mogelijk dat er bij de begroting niet alleen een overzicht komt van alle bijdragen aan de multilaterale organisaties – vorige keer hebben we daar apart om moeten vragen – maar ook dat er vooruit wordt gekeken en dat er wordt aangegeven wanneer er een nieuw pledgemoment of beslismoment in zit, zodat we kunnen zien hoe de verplichte en de vrijwillige bijdragen lopen en wanneer we daar een beslissing over kunnen nemen. Dan kunnen we zien hoe dit zich vertaalt in concrete aantallen. Bij de begrotingsbehandeling kunnen we dan ook de integrale afwegingen maken.
Minister Ploumen: Ik dank de heer Van Laar voor de correctie op wat nu eigenlijk echt de intensivering is. Hij heeft feitelijk gelijk, dus het gelijk schuif ik heel graag zijn kant op. Het is geen enkel probleem om dat overzicht bij te voegen.
De heer Van Laar (PvdA): Dan nog over UN Women. Daarop zouden we intensiveren. De Minister zegt geen landenkantoor te willen. Maar is dat nu de discussie? Een landenkantoor is juist bedoeld als fondsenwerving en is een manier om de multilaterale organisaties meer te laten aanhaken bij het Nederlandse maatschappelijk middenveld. Los van die discussie zou ik graag zien dat UN Women zichtbaarder wordt in Nederland. De Minister heeft veel mannelijke collega's. Die zouden met z'n allen de aftrap kunnen geven voor de HeForShe-campagne in Nederland. We zouden daarvoor Emma Watson kunnen uitnodigen. Dat heb ik geprobeerd, maar misschien lukt het wel als de Minister helpt. We zouden ook andere manieren kunnen zoeken om UN Women en de campagnes die deze organisatie voert, meer zichtbaar te maken. Ik nodig de Minister daar graag toe uit.
Minister Ploumen: Ik zal me er even op bezinnen hoe dat kan. Ik geloof niet in kantoren van organisaties overal. Ik meen ook begrepen te hebben in de eerste termijn van de Kamer dat men daar ook wat aarzelingen bij heeft. Zichtbaarheid in termen van doelstellingen en campagnes juich ik zeer toe voor dit onderwerp. Daar ga ik absoluut naar kijken.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik bespeur bij de Minister niet heel veel bereidwilligheid om serieus naar de bedragen te kijken die zij uitgeeft. Ik pak het staatje van de begroting voor het jaar 2015 erbij. Ik pak daar de International Finance Corporation (IFC) uit. De bijdrage daaraan is 27,8 miljoen. Die valt onder de Wereldbankgroep. Daaraan geven we al 284 miljoen per jaar. Is dat reëel, is dat een goede verdeling, is dat zoals het zou moeten zijn gelet op wat zij net zelf zei over de prioriteiten? Het gaat om 27 miljoen, waarmee we andere prioriteiten meer aandacht kunnen geven.
Minister Ploumen: Als het een slecht idee was, had ik het niet voorgesteld. Laten we het nou niet ingewikkelder maken dan het is. Met de brief heb ik zelf conclusies willen trekken uit de score cards. Ik vind dat de verantwoordelijkheid van de regering. Ik wil best nog wel toelichten waarom ik het een goed idee vind, anders dan dat de IFC goed scoort. De heer Sjoerdsma insisteert er volgens mij terecht op om het ene tegen het andere af te wegen. Hij vraagt of we niet te veel unilateraal kijken en of we op de prioriteiten wegen. Dat proces heb ik doorgemaakt voorafgaand aan de brief. Ik constateer dat de IFC nadrukkelijk een goede rol speelt wereldwijd in het financieren van bedrijvigheid. Daar kijken we juist heel precies naar. Ik kan mij voorstellen dat de heer Sjoerdsma wellicht andere keuzes zou hebben willen maken. Dat staat dan een beetje tussen ons in. Dat vind ik jammer.
De heer Sjoerdsma (D66): Het zou natuurlijk heel jammer zijn als iets tussen ons in moet blijven staan. Ik constateer dat de Minister het heeft over dingen die worden geïntensiveerd. Dat suggereert niet dat er dingen in het verleden zijn gebeurd – die zijn ook nog niet eens gebeurd, zoals collega Van Laar al terecht aanstipte – maar dat die nog gaan gebeuren. Misschien kan de Minister verduidelijken voor al die organisaties die er staan, hoe we dat gaan intensiveren. Ik zie het namelijk niet terug in de financiële cijfers, terwijl de Minister zegt dat zij dat wel gaat doen.
Minister Ploumen: Misschien had ik de heer Sjoerdsma daarin al eerder iets meer tegemoet moeten komen; die schuld neem ik geheel op mij. In de brief en in het gesprek dat wij hier nu met elkaar voeren, hebben wij het vooral gehad over intensivering vanuit het perspectief van extra gelden. In werkelijkheid doen we nog een paar andere dingen. Ten eerste is er de intensivering in termen van verdere concentratie binnen die bijdragen, bijvoorbeeld binnen de bijdrage aan de Wereldbank. Ten tweede wil ik de samenwerking met die organisaties op andere dan de financiële terreinen intensiveren. Ik heb geconstateerd dat er soms meer te halen is voor Nederland zonder dat dit altijd gepaard moet gaan met extra geld. Ik geef nog een voorbeeld van de Wereldbank. We hebben de afgelopen jaren fors met de Wereldbank gesproken over de vraag hoe Nederlandse bedrijven beter gepositioneerd kunnen worden in de procurementprocessen van de Wereldbank. Ook dat vind ik onderdeel van een intensivering. Het gaat ook om het intensiveren van de samenwerking, en niet alleen op financieel terrein.
De voorzitter: Ik stel voor dat de Minister doorgaat met de beantwoording, maar ik kijk wel even naar de tijd. Ik heb begrepen dat plenair alles volgens plan verloopt. Kortom, we zullen tegen 12.00 uur gaan stemmen. Is de beantwoording in ongeveer tien minuten af te ronden?
Minister Ploumen: Zeker, voorzitter. Een aantal punten die naar voren zijn gebracht hebben we al behandeld, maar nog niet alles.
Een aantal leden – ik kom weer bij de heer Sjoerdsma terecht – vroegen hoe we zicht krijgen op de score die ik geef aan de inzet van de Europese Unie. Daarop ga ik twee soorten antwoorden geven. Allereerst geef ik het formele antwoord. Dat nemen wij vervolgens met elkaar voor kennisgeving aan. Daarna zetten we de volgende stap. Het formele antwoord – dat wil ik even netjes en precies geven – is dat de EU formeel geen multilaterale organisatie is. Ook de Algemene Rekenkamer constateert dat. Dat heeft er alles mee te maken dat zij een andersoortig statuut heeft. Er is gevraagd of ik het daar niet bij laat zitten en of ik weer een schot optrek tussen mijzelf en de heer Sjoerdsma. Mijn antwoord is dan nee. Later dit jaar verwachten we een review van de IOB van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF). Er komt een kabinetsappreciatie. Die review beoordelen we op zijn merites, maar ik knoop daar de toezegging aan de Kamer aan vast dat ik ook bekijk of de EU op de een of andere manier opgenomen kan worden in het gesprek dat wij nu met elkaar hebben zonder het andersoortige statuut daarmee geweld aan te doen. Ik kan dat nu niet overzien, maar zeg heel graag toe dat we daarop terugkomen in de appreciatie van het IOB-onderzoek. Ik hoop dat dit naar de zin is.
Hetzelfde geldt een beetje voor de IOM, die ook niet echt een formele VN-organisatie is. Ik ga bekijken of we die kunnen meenemen in de review. Ook in het afwegen van de verschillende intensiveringen, al dan niet financieel, helpt dat de Kamer om goed grip te krijgen op de manier waarop wij dat doen.
De heer Voordewind heeft het volgende onderwerp het pregnantst op tafel gelegd. Dat is de verdelende rechtvaardigheid van de aandacht; ik draai er maar niet omheen. Dat concept moet met name de heer Voordewind erg aanspreken. Hij vroeg of het efficiënt is om via multilaterale organisaties de financiering aan ngo's te geven. We hebben daar al eerder over gesproken. Dit is natuurlijk een heel terechte vraag, die ook ik mijzelf stel. In het geval van OCHA gaat er een belangrijke coördinerende rol mee gepaard die je niet zou willen ondermijnen. Soms gaat het om een verbeterde schaalgrootte en soms kun je beter via ngo's werken. Dat doen we ook via de nieuwe faciliteit. Ik wil dit onderwerp heel graag agenderen in mijn gesprekken met UNDP, de coördinerende VN-organisatie. Ik wil het daar wat nadrukkelijker op tafel leggen dan tot nu toe het geval is geweest. Ik rapporteer daar heel graag over terug. Het is moeilijk om daar een concreet tijdpad aan te geven, maar we gaan er geen jaren over doen. Tegen december zou ik daar op zijn minst iets over willen melden aan de Kamer. Ik wil dan ook iets van vervolgstappen zetten. Het is immers een heel relevant punt.
Mevrouw Mulder, en de heer Sjoerdsma ook een beetje, vroeg of er genoeg capaciteit is op Buitenlandse Zaken voor de aansturing. Het is natuurlijk waar dat we het op BZ met minder capaciteit doen. Ook uit dat oogpunt is de exercitie van de score cards relevant. Er wordt nu bekeken hoe in het kader van de motie-Van Ojik de capaciteit op het departement en de posten versterkt kan worden. Daarop komen we na het reces terug.
Als slotstuk kom ik bij de vraag van de heer Sjoerdsma over open data. Ik bevorder ook bij de multilaterale organisaties dat zij transparant zijn en via open data rapporteren. Ze doen dat overigens al relatief goed. UNDP staat bijvoorbeeld nummer 1 op de internationale transparantie-index. Ik zeg de heer Sjoerdsma graag toe dat ik even ga bekijken of het in technische zin mogelijk is om hun open data nadrukkelijker te koppelen aan die van ons met doorverwijzing of doorklikken, opdat we geen «overloaded» database krijgen maar het wel faciliteren. Ik voel zeer mee met de geest van het verzoek van de heer Sjoerdsma.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik heb nog een vraag gesteld over de vrijvallende gelden. Als we die bij elkaar optellen gaat dat om minimaal een aantal miljoenen. Is de intentie van de Minister om die vrijvallende gelden à la de eerder genoemde moties mogelijk richting de particuliere kanalen te sluizen? Daar heeft de Minister misschien nog een gat te vullen.
Minister Ploumen: Hoe graag ik ook harde toezeggingen zou doen over vrijvallende gelden per 1 januari 2018, begrijpt de Kamer dat ik die niet kan doen. Die 25% voor het kanaal van het maatschappelijk middenveld, staat. Daarover hebben we afspraken gemaakt. We hebben net ook gesproken over UN Women. Ik ga langs die twee lijnen bekijken hoe dat geld op een goede manier terecht kan komen. Ik volg heel graag de aanwijzingen van de Kamer, die soms in een motie worden neergelegd. Nu doe ik gewoon een toezegging.
De voorzitter: We zijn toe aan de tweede termijn. De spreektijd bedraagt een minuut per fractie.
De heer Taverne (VVD): Voorzitter. Een aantal van mijn vragen zijn onbeantwoord gebleven. Ik wil nog een reactie van de Minister hebben op de vraag hoe zij de motie van collega De Caluwé heeft uitgevoerd. Ook heb ik gevraagd hoe de Minister ervoor zorgt dat er via al die multilaterale organisaties en al die onderaannemers daarvan geen Nederlands geld gaat naar projecten en naar activiteiten die ingaan tegen het Nederlandse beleid op onder meer OS-gebied.
We zijn het natuurlijk allemaal enorm eens met elkaar dat we versnippering willen tegengaan. De Minister zegt dat zij daaraan conclusies verbindt in de brief. Wat mij betreft zijn er nog een aantal andere kandidaten, onder meer UNCTAD en UN-Habitat, die ook ontzettend slecht presteren respectievelijk waarover in de score cards, in de brief en in het rapport wordt gemeld dat andere organisaties dat beter kunnen. De reactie van de Minister is: we hebben al iets gedaan omdat we meer geld naar sommige andere organisaties hebben geschoven. Ik wil graag de toezegging van de Minister dat zij serieus werk gaat maken van het stoppen of ernstig verminderen van gelden voor sommige organisaties en dat zij die ten goede laat komen aan de schatkist of haar eigen begroting.
De heer Van Laar (PvdA): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de beantwoording in eerste termijn en voor haar toezegging om te gaan kijken naar UN Women, The Global Fund en UNFPA. De laatste organisatie heeft zij er zelf aan toegevoegd. Ik heb de Minister er onlangs nog een gepassioneerd betoog over horen houden, dus die hoefden we niet aan te dragen. Dank daarvoor.
Of het ging heel snel of we hebben wat gemist, maar over One UN hebben we weinig gehoord. Hoe gaan we toe naar één leider, één budget, één gecoördineerde VN-inspanning? Misschien kan de Minister daar in tweede termijn meer woorden aan wijden.
Ik spreek tot slot nogmaals mijn steun uit voor de lijn wat betreft UNIDO.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. We hebben met de Minister meegedacht over de keuzes bij de multi's. Ik denk dat er een aantal signalen zijn gegeven dat het hier en daar nog scherper kan en dat we versnippering kunnen tegengaan. De Minister zegt daar nog een keer naar te gaan kijken. Zou zij ook een brief kunnen toezeggen met daarin de intensiveringen die zij graag wil doorvoeren, zodat duidelijk is waar die zitten? Ik weet dat wij dat straks allemaal bij de begroting krijgen, maar ik wil dit deel goed in beeld krijgen, want anders moeten we het allemaal weer uit de begroting plukken. Waar gaat de Minister, ook naar aanleiding van dit debat, de bijdragen aan organisaties verminderen, misschien nog meer dan wat we tot nu toe hebben besproken? Ik sluit mij aan bij de heer Taverne: de bijdragen aan UNESCO, UNCTAD, UN-Habitat zouden wat mij betreft gestopt kunnen worden. Het ITC en de WTO doen veel van die taken. Ik zou de Minister willen aanmoedigen om nog scherper die keuzes te maken, wat in lijn is met haar eigen prioriteiten. Ik weet dat zij zegt dat UNCTAD een deel op het terrein van de positie van vrouwen doet, maar als we UN Women meer zouden willen kunnen geven, zouden we met UNCTAD kunnen stoppen. Ik hoor graag of de Minister bereid is om zo'n kort overzicht met prioriteiten aan de Kamer te sturen.
De heer Sjoerdsma (D66): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de toezegging dat we de EU-evaluatie krijgen. Ik zag namelijk dat de Britten wel zo'n multilaterale score card hebben voor de EU. Dat lijkt mij ook verstandig omdat daar ook een aanzienlijk deel van het geld naartoe gaat. We kunnen daar dan ook serieus over spreken in het kader van deze evaluaties.
Eigenlijk lees ik het «intensiveren» als «we gaan alles doen met die organisaties, behalve er meer geld aan geven». Ik ben blij dat de Minister toch wil kijken naar UN Women, The Global Fund en UNFPA. Ik zou daaraan UNHCR en haar eigen ministerie willen toevoegen. De evaluatie zelf is goed, maar ik vind dat de politieke conclusies daaruit wel wat doortastender mogen. Er moet meer gestuurd worden op de prioriteiten van de Minister en minder op de organisaties die slechter scoren en misschien ook minder op organisaties waar we nu echt enorme bakken met geld naartoe brengen. Ik hoop dat de Minister daarop zou willen ingaan in de brief die zij al heeft toegezegd.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Voorzitter. Ik dank de Minister ook voor de toezegging over de resultatenrapportage die we in september krijgen. Ik neem aan dat daarin de vragen die de heer Voordewind net nog scherper heeft geformuleerd, integraal worden meegenomen.
Mijn fractie heeft ook behoefte aan de evaluatie van de resultaten van de Europese Unie.
Ik dank de Minister voor de toezegging dat de bijdrage aan UNODC wordt heroverwogen. Natuurlijk willen wij dat onze vrachtschepen veilig over de wereldzeeën kunnen varen, maar misschien kunnen die gelden op een andere, efficiëntere manier worden ingezet.
Minister Ploumen: Voorzitter. Tegen de heer Taverne zeg ik dat de motie van zijn collega De Caluwé wordt uitgevoerd. Contracten bevatten altijd een clausule waarin staat dat er opgezegd kan worden als er bezuinigd moet worden of als er andere politieke prioriteiten worden gesteld. Bij de VN doen we dat altijd voor maximaal een paar jaar. De organisaties hebben natuurlijk belang bij langeretermijncommitments, maar daarin maken we een nadrukkelijker weging dan voordat de motie-De Caluwé er was. Aan de Wereldbank moeten we ons wel langere tijd verbinden. Waar het kon, hebben we de consequenties aan de motie verbonden.
Ook tegen de heer Taverne zeg ik dat het niet zo kan zijn dat er organisaties gesteund worden die vervolgens tegen ons eigen beleid in zouden gaan. We hebben daar geen aanwijzingen voor. Daarom hebben we natuurlijk ook goede dialoog en afspraken met VN-organisaties. Als zich iets dergelijks zou voordoen, grijpen we gewoon in. Dat monitoren we. De heer Taverne en ik verschillen daarover niet van mening.
Ik heb het verzoek van alle woordvoerders gehoord om nog eens heel precies te kijken naar de politieke consequenties. De heer Taverne noemde UNCTAD als voorbeeld, maar ook UN-Habitat. Eén zin waarom het soms toch een moeilijke afweging is: we hebben straks het AO over Afghanistan. Op aandringen van de heer Sjoerdsma – ik weet niet of dit vervat is in een motie – hebben we het rechtsstaatprogramma in Kunduz verlengd. Ik doe liever niks meer met UN-Habitat, maar die organisatie heeft in Kunduz een fantastisch trackrecord, beter dan dat van iedereen die daar zit. Dat wil ik dan toch met die organisatie doen. Ik zal dat heel graag nader preciseren in een brief en zal de Kamer daarin meenemen in een aantal afwegingen, zoals de heer Taverne heeft gevraagd.
De heer Van Laar heeft gevraagd naar One UN. Wij blijven daarover in gesprek. Juist dit jaar wordt dit debat in volle breedte gevoerd in het kader van de Sustainable Development Goals (SDG's) en Financing for Development. We laten daar nadrukkelijk niet op los.
Ik zal ervoor zorgen dat de toegezegde brief er op tijd is om nog een rol te kunnen spelen in het begrotingsdebat. Ik denk dat dit nadrukkelijk de behoefte is. Ik heb de commissievoorzitter zoals altijd heel goed gehoord op dat onderwerp.
De voorzitter: Ik lees de toezeggingen van de Minister op.
– De Kamer ontvangt bij de begroting voor het jaar 2016 een overzicht van verplichte en vrijwillige bijdragen aan multilaterale organisaties, waarbij ook wordt aangegeven wanneer de pledgemomenten zijn.
– De Kamer ontvangt een appreciatie van de IOB-evaluatie van het Europees Ontwikkelingsfonds. Daarbij zal ook ingegaan worden op de mogelijkheid om de EU en de IOM in rapportages over score cards onder te brengen.
– De Kamer ontvangt een brief met een overzicht van aan welke organisaties de steun wordt geïntensiveerd en aan welke die wordt verminderd.
Ik had even wat moeite met het oplezen van de laatste toezegging. Mijn zicht is wat minder. Daar ligt het aan, en niet aan het handschrift.
Ik dank de Minister voor de toezeggingen en sluit de vergadering.
Sluiting 11.53 uur.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33625-174.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.