33 623 Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met het van toepassing verklaren van die wet op nader bepaalde overeenkomsten van opdracht

O BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 maart 2017

Bij de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met het van toepassing verklaren van die wet op nader bepaalde overeenkomsten van opdracht (33 623) is door het lid Rinnooy Kan een motie ingediend waarin het kabinet wordt verzocht te bewerkstelligen dat:

  • a. de bescherming op minimumloonniveau zich niet beperkt tot degenen die arbeid verrichten op basis van een overeenkomst van opdracht maar zich uitstrekt tot een ieder die op basis van een overeenkomst betaald krijgt voor verrichte arbeid, anders dan als zelfstandige in fiscale zin;

  • b. de zekerheid van het fictieve dienstverband voor deze groep in ere wordt hersteld door het wegcontracteren daarvan onmogelijk te maken;

  • c. opdrachtgevers worden voorzien van een eenvoudiger wijze van verificatie om vast te stellen of een opdrachtnemer aangemerkt kan worden als zelfstandige in fiscale zin en aldus niet valt onder de werking van de wet.

Tijdens het debat heb ik aangegeven dat ik de motie in deze vorm niet kan omarmen. Tevens dat ik, voor zover het betreft onderdeel a van de motie, de zorgen die tijdens het debat zijn geuit, kan billijken. Zorgen die zich richten op het risico van onderbetaling van werkenden die de arbeid niet verrichten op basis van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht, maar bijvoorbeeld op basis van een vervoersovereenkomst of op basis van een aanneemovereenkomst. Bovendien bestaat het gevaar van ontwijking. Daar waar geen sprake is van een arbeidsovereenkomst kan door gebruik te maken van een andere overeenkomst dan de overeenkomst van opdracht, de verplichting die volgt uit de WML worden ontweken. Mede daarom zal ik een AMvB voorbereiden (waar de wet de mogelijkheid toe biedt) waarin geregeld wordt dat het verrichten van betaalde arbeid op grond van een andere overeenkomst dan de overeenkomst van opdracht ook onder de werkingssfeer van de wet komt te vallen.

Naar aanleiding van onderdeel b merk ik op dat dit onderdeel van de motie het bestek van het onderhavige wetsvoorstel te buiten gaat. De problematiek waar aan wordt gerefereerd, betreft de Wet DBA en maatregelen die in dat kader zijn getroffen ten behoeve van de uitvoerbaarheid van die wet. Zoals u bekend is er thans een ambtelijke verkenning gaande naar een mogelijke herijking van de criteria van de arbeidsovereenkomst. In deze verkenning zal tevens aandacht worden besteed aan de mogelijkheid van een fictieve dienstbetrekking voor degenen die niet rechtstreeks op grond van een arbeidsovereenkomst verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen. De verkenning zal worden aangeboden aan de (in)formateur zodat bij de formatie zo mogelijk besluiten kunnen worden genomen waar in dit onderdeel van de motie om wordt gevraagd.

Ten slotte wordt in onderdeel c van de motie gevraagd opdrachtgevers te voorzien van een eenvoudiger wijze van verificatie om vast te stellen of een opdrachtnemer aangemerkt kan worden als zelfstandige in fiscale zin en aldus niet valt onder de werking van de wet. Zoals in mijn brief van 17 februari jongstleden aangegeven zijn er verschillende elementen die aannemelijk kunnen maken dat een opdrachtnemer een zelfstandige is in fiscale zin. Ik ga er dan ook vanuit dat er in de praktijk geen problemen zullen ontstaan over het al dan niet verschuldigd zijn van het WML maar zal mij hierover nog verstaan met sociale partners in de Stichting van de Arbeid.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Naar boven