33 623 Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met het van toepassing verklaren van die wet op nader bepaalde overeenkomsten van opdracht

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 7 juni 2013

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met het van toepassing verklaren van die wet op nader bepaalde overeenkomsten van opdracht. Zij delen de uitgangspunten van de regering dat betaling onder het minimumloon niet op oneigenlijke wijze omzeild kan worden. Over het wetsvoorstel hebben zij een aantal vragen ter verduidelijking.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorstel van wet. Zij merken op eerder te hebben aangedrongen op het aanpakken van schijnconstructies om het wettelijk minimumloon te omzeilen en onderschrijven daarom ook de strekking van dit wetsvoorstel. Zij hebben een aantal vragen.

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel. Zij hechten veel belang aan het bestrijden van schijnzelfstandigheid, welke in hun optiek aanleiding geeft tot verdringing en uitbuiting van (ook buitenlandse) werknemers. Deze leden hebben een aantal vragen en aan- of opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben daarover een vraag.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel. Zij steunen het streven van de regering om het omzeilen van het wettelijke minimumloon en de wettelijke minimumvakantiebijslag aan te pakken. Zij verwijzen hierbij naar de toezeggingen die de vorige regering heeft gedaan in het kader van de toekomstige ontwikkeling van de Nederlandse postsector. Zij hebben een aantal opmerkingen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben hierover diverse vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel en leggen een aantal vragen ter beantwoording aan de regering voor.

Algemeen

De leden van de VVD-fractie constateren dat onder de huidige wet onder voorwaarden (neergelegd in artikel 2 van het Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag) arbeid die, krachtens een overeenkomst anders dan een arbeidsovereenkomst, tegen beloning wordt verricht onder de definitie van dienstbetrekking kán vallen. Kan de regering toelichten in welke situaties en hoe vaak dit voorkomt? Zij vragen in welke beroepen of sectoren de meeste overeenkomsten van opdracht (OVO’s) voorkomen. Betreft dit enkel de postmarkt of ook andere sectoren? Uit welke gegevens blijkt dit?

Deze leden vernemen graag wat de effecten van dit wetsvoorstel zijn op gastouders die met een overeenkomst van opdracht werken. Wat zijn de effecten voor de betaalbaarheid van gastouderopvang? En wat zijn de effecten van een duurder wordende gastouderopvang op de betaalbaarheid van de kinderopvangtoeslag?

Deze leden zijn verder benieuwd of met het wettelijk minimumloon wordt bedoeld het wettelijk minimumloon vanaf 23 jaar; wordt ook het wettelijk minimumloon onder de 23 jaar gerespecteerd?

Met betrekking tot de uitzondering van OVO’s die wordt gecreëerd voor opdrachtnemers die de arbeid verrichten uit hoofde van beroep of bedrijf, vragen de leden van de VVD-fractie zich af op welke categorieën dit betrekking heeft. Betreft dit enkel zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers)?

De leden van de VVD-fractie constateren dat in de toelichting is vermeld dat ongeveer 10% van de bedrijven in Nederland gebruik maakt van personen die arbeid verrichten op basis van een overeenkomst van opdracht. Hoeveel van deze 10% wordt naar verwachting onder het wettelijk minimumloon betaald?

Deze leden vragen voorts of de regering een inschatting kan maken over het aantal mensen dat geraakt wordt door de uitbreiding van de reikwijdte van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Betreft dit enkel mensen met een OVO of ook anderen?

Deze leden vragen of de regering kan aangeven wat dit wetsvoorstel voor effect heeft op de werkgelegenheid. Verwacht de regering dat alle OVO’s die nu onder het wettelijk minimumloon vallen worden opgetrokken? Of verwacht de regering ook dat een aantal banen zal verdwijnen, omdat deze nu duurder worden en daardoor niet meer economisch aantrekkelijk? In hoeverre kan dit wetsvoorstel ertoe leiden dat banen zullen verdwijnen naar het buitenland? Kan de regering het effect van het wetsvoorstel op de werkgelegenheid uitgebreid toelichten?

De leden van de VVD-fractie constateren dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (amvb) het begrip dienstbetrekking verder kan worden uitgebreid. Wordt deze amvb voorgehangen aan de Kamer? En kan het begrip dienstbetrekking ook ingeperkt worden? Is de regering voornemens na inwerkingtreding van het wetsvoorstel arbeidsverhoudingen aan te wijzen die buiten de definitie van dienstbetrekking behoren te blijven? Zo ja, welke?

Genoemde leden constateren dat in het nader rapport is vermeld dat de argumentatie voor de hoogte van het wettelijk minimumloon niet alleen kan worden opgezet vanuit de werkgelegenheidseffecten, maar dat ook de maatschappelijke gewenste inkomensverdeling een rol speelt. Kan de regering aangeven hoeveel mensen er nu rond het minimumloon verdienen en hoe de inkomenssamenstelling in Nederland is ten opzichte van andere landen?

De leden van de VVD-fractie constateren dat vrijwilligerswerk buiten de werkingssfeer van de wet blijft. Betreft dit ook vrijwilligerswerk waar een vergoeding tegenover staat?

Genoemde leden vragen of het juist is dat als gevolg van de voorgestelde wetswijziging niet alleen bedrijven, maar ook particulieren die met andere particulieren overeenkomsten van opdrachten aangaan, onder de werking van de wet kunnen vallen en, indien de arbeid tegen beloning en anders dan beroeps- of bedrijfsmatig wordt verricht, feitelijk verplicht worden tot het bijhouden van een urenregistratie, teneinde te kunnen aantonen dat zij zich niet schuldig maken aan onderbetaling? Aan welke situaties van tussen particulieren gesloten overeenkomsten van opdracht moet dan worden gedacht? Kan de regering inschatten hoeveel particulieren hierdoor kunnen worden geraakt?

De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat in de memorie van toelichting is opgemerkt dat zich nieuwe ontwikkelingen op de arbeidsmarkt kunnen voordoen die het wenselijk maken om in de toekomst ook andere categorieën arbeidsverhoudingen onder de werkingssfeer van de wet te brengen. Kan nader worden toegelicht op welke nieuwe ontwikkelingen en welke andere categorieën arbeidsverhoudingen hiermee wordt gedoeld?

Deze leden constateren dat na inwerkingtreding van het wetsvoorstel artikel 3, tweede lid, van de wet de mogelijkheid geeft om bepaalde categorieën arbeidsverhoudingen buiten de werkingssfeer van de wet te plaatsen. Aan welke categorieën denkt de regering hier en in hoeverre denkt de regering gebruik te gaan maken van deze bepaling?

De leden van de PvdA-fractie vragen zich verder af of de regering over het wetsvoorstel een uitvoeringstoets gevraagd heeft? Zo ja, wat waren daarvan de bevindingen?

Deze leden vragen voorts of het juist is dat als gevolg van de voorgestelde wetswijziging niet alleen bedrijven, maar ook particulieren, die met andere particulieren overeenkomsten aangaan, onder de werking van de wet kunnen vallen en, indien de arbeid tegen beloning en anders dan beroeps- of bedrijfsmatig wordt verricht, feitelijk verplicht worden tot het bijhouden van een urenregistratie. Klopt het dat ook particulieren met een urenregistratie moeten kunnen aantonen dat zij zich niet schuldig maken aan onderbetaling? Aan welke situaties van tussen particulieren gesloten overeenkomsten kan worden gedacht? Kan de regering inschatten hoewel particulieren hierdoor kunnen worden geraakt?

De leden van de PVV-fractie constateren dat het op grond van het derde lid van artikel 2 van de wet (zoals dat komt te luiden bij aanvaarding van het wetsvoorstel) mogelijk blijft om via amvb bepaalde arbeidsverhoudingen die niet reeds ingevolge het eerste of tweede lid van dat artikel als dienstbetrekking worden beschouwd, toch onder de werking van de wet te brengen. Kan de regering een indicatie geven hoe zij die ruimte gaat invullen?

Deze leden constateren voorts dat het op grond van het tweede lid van artikel 3, na wijziging, mogelijk blijft om via amvb bepaalde arbeidsverhoudingen aan te wijzen die niet onder de definitie van dienstbetrekking worden verstaan en van de werking van de wet worden uitgesloten. Kan de regering een indicatie geven hoe zij deze ruimte gaat invullen?

De leden van de PVV-fractie merken op dat als sprake is van zelfstandige werkzaamheden in het kader van beroep of bedrijf de wet niet van toepassing is. In fiscale zin is dan sprake van ondernemerschap. Dit ondernemerschap kan wel of niet aannemelijk gemaakt worden door een zogenaamde VAR-verklaring. Zij wijzen erop dat VAR-verklaringen in vier varianten bestaan: de VAR-wuo (winst uit onderneming), de VAR-dga (directeur-groot aandeelhouder), de VAR-row (resultaat uit overige werkzaamheden) en de VAR-loon (inkomsten uit een dienstbetrekking). Zij vragen of met deze werkwijze de kwalificatie of sprake is van arbeid in het kader van beroep of bedrijf niet geheel wordt verlegd naar de fiscaliteit. Acht de regering dat gewenst of ongewenst?

De leden van de PVV-fractie vragen of het klopt dat bij een VAR-wuo sprake is van ondernemerschap en dus van zelfstandige werkzaamheden in het kader van beroep op bedrijf; klopt het dat daarop het wettelijk minimumloon dus niet van toepassing is? Zij vragen voorts of het klopt dat bij een VAR-loon sprake is van een arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 2 en 3 van de wet; klopt het dat daarop het wettelijk minimumloon dus wel van toepassing is? Klopt het dat het bij een VAR-dga en een VAR-row onduidelijk is of het wettelijk minimumloon van toepassing is? Hoe dient te worden omgegaan met een VAR-dga?

Deze leden vragen voorts of iemand die via een (buitenlandse) rechtspersoon werkzaamheden verricht wel of niet onder de wet valt. En valt een dga die via een (buitenlandse) rechtspersoon werkzaamheden verricht wel of niet onder de wet? Ligt, in het licht van de geringe kosten van de oprichting van een (buitenlandse) rechtspersoon zoals een BV, niet een nieuwe route tot ontduiking van het wettelijk minimumloon in het verschiet? Ligt het niet in de reden om bij een VAR-dga het wettelijk minimumloon, al was het maar om ontwijkingsconstructies te voorkomen, onverkort van toepassing te verklaren? Moet deze situatie niet onder artikel 2, derde lid, van de wet worden gebracht?

De leden van de PVV-fractie merken op dat bij de VAR-row sprake is van werkzaamheden die buiten dienstbetrekking worden verricht. Het betreft hier werkzaamheden die bijvoorbeeld verband houden met een incidenteel auteurschap voor een wetenschappelijk tijdschrift of met het lidmaatschap van een gemeentelijke of provinciale commissie. Moeten deze situaties niet onder artikel 3, tweede lid, van de wet worden gebracht, zodat het minimumloon daarop niet van toepassing is?

Als na de voorgestelde wijziging van de wet een arbeidsverhouding is te kwalificeren als arbeidsovereenkomst in de zin van deze wet, is dan ook sprake van belastingplicht en/of premieplicht voor de sociale verzekeringen?

De leden van de PVV-fractie vragen zich af of, nu de criteria van de VAR zo belangrijk aan het worden zijn, het niet tijd wordt dat codificatie plaatsvindt, zodat er duidelijkheid en uniformiteit komt in de wettelijke begripsvorming. Hoe wil de regering dit vorm gaan geven? Zij wijzen erop dat in het burgerlijk recht drie overeenkomsten zijn benoemd, die met arbeid te maken hebben: de arbeidsovereenkomst, de opdrachtovereenkomst en de aannemingsovereenkomst. Fiscaal gezien zijn vier situaties te kwalificeren. Is de regering het ermee eens dat dit het geheel niet verduidelijkt?

De leden van de PVV-fractie merken op dat er in het vrijwilligerswerk situaties zijn waar werkzaamheden worden verricht zonder dat wordt afgezien van een beloning voor die werkzaamheden en waarbij deze beloning uit fiscale overwegingen wordt geschonken aan de vrijwilligersorganisatie. Valt een dergelijke constructie onder de wet?

Deze leden merken voorts op dat in het kader van de sociale participatie (veelal oudere) WWB-uitkeringsgerechtigden diensten draaien in het buurt- en clubhuiswerk tegen een symbolische vergoeding. Valt een dergelijke constructie onder de wet, of is hier sprake van vrijwilligerswerk? Tot slot vragen zij in hoeverre bij de wetgeving rekening is gehouden met afspraken die plaatsvinden in de familiale of vriendschappelijke sfeer. Wordt hier wellicht het standpunt gehanteerd dat sprake is van afspraken buiten het economisch verkeer en dat er dus geen overeenkomsten gesloten worden?

De leden van de SP-fractie vragen om een overzicht van de sectoren waarin het wetsvoorstel tot veranderingen gaat leiden.

De leden van de CDA-fractie constateren dat wordt voorgesteld het nu nog in artikel 2, eerste lid, van het Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag neergelegde criterium te laten vervallen. Dit criterium houdt in dat voor de toepassing van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag onder dienstbetrekking mede wordt verstaan de arbeidsverhouding van degene die krachtens een overeenkomst tegen beloning arbeid verricht voor ten hoogste twee anderen, tenzij deze overeenkomst is aangegaan in beroep of bedrijf. Een opdrachtgever zal na het vervallen van dit criterium vaker dan voorheen moeten weten of zijn opdrachtnemer de arbeid al dan niet beroeps- of bedrijfsmatig uitoefent. Kan de regering nader toelichten aan de hand van welke factoren kan worden beoordeeld of een opdrachtnemer de arbeid verricht in de uitoefening van beroep of bedrijf?

Deze leden merken op dat arbeid op basis van een opdrachtovereenkomst vooral in de postsector voorkomt. Kan de regering toelichten waarom zij het wenselijk of noodzakelijk vindt de overeenkomst van opdracht onder de werking van deze wet te brengen voor andere sectoren dan de postmarkt? Heeft zij aanwijzingen dat in die sectoren het wettelijk minimumloon ook wordt omzeild? Kan de regering met praktijkvoorbeelden aangeven om welke sectoren het dan gaat? Zitten hier ook sectoren bij waarin gewerkt wordt met buitenlandse werknemers, zoals Roemenen of Bulgaren? Op welke schaal vindt dit plaats?

De leden van de CDA-fractie vragen of op grond van het thans geldende artikel 3, tweede lid, van de wet bij amvb al arbeidsverhoudingen zijn aangewezen ten aanzien waarvan is bepaald dat deze niet onder de definitie van dienstbetrekking vallen. Zo ja, welke arbeidsverhoudingen waren dat? Zij vragen voorts of de regering voornemens is na inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel arbeidsverhoudingen aan te wijzen die buiten de definitie van dienstbetrekking behoren te blijven.? Zo ja, welke zijn dat?

Deze leden hebben voorts geconstateerd dat de regering in de memorie van toelichting heeft vermeld dat slechts een gering aantal «bedrijven» te maken zal krijgen met een verplichting tot het registreren van de uren van opdrachtnemers. Is het juist dat als gevolg van de voorgestelde wetswijziging niet alleen bedrijven, maar ook particulieren, die met andere particulieren overeenkomsten van opdrachten aangaan, onder de werking van de wet kunnen vallen en, indien de arbeid tegen beloning en anders dan beroeps- of bedrijfsmatig wordt verricht, feitelijk verplicht worden tot het bijhouden van een urenregistratie, teneinde te kunnen aantonen dat zij zich niet schuldig maken aan onderbetaling? Aan welke situaties van tussen particulieren gesloten overeenkomsten van opdracht moet dan worden gedacht? Kan de regering inschatten hoeveel particulieren hierdoor kunnen worden geraakt?

De leden van de CDA-fractie constateren dat kleine werkzaamheden alleen onder de wet gaan vallen, als het om overeenkomsten van opdracht gaat waarbij de arbeid tegen beloning wordt verricht. Bedoelt de regering met de opmerking dat vrijwilligerswerk buiten de werkingssfeer van de wet blijft, dat nooit van vrijwilligerswerk sprake kan zijn als daar een beloning tegenover staat, ook niet als bij de overeenkomst de opdrachtnemer instemt met (of niet meer bedingt dan) een lage beloning voor zijn arbeid?

De leden van de D66-fractie constateren dat dit wetsvoorstel de reikwijdte van het wettelijk minimumloon uitbreidt. Het wettelijk minimumloon gaat gelden voor eigenlijk alle overeenkomst van opdracht, tenzij het gaat om zelfstandige uitoefening van beroep of bedrijf. Zij lezen in het wetsvoorstel dat drie criteria vervallen, namelijk: 1) het persoonlijk verrichten van de arbeid, 2) voor ten hoogste twee andere, en 3) niet zijnde een bijkomstige werkzaamheid. Zij constateren dat circa 50.000 opdrachtnemers door dit wetsvoorstel onder de werkingssfeer van het minimumloon komen te vallen. Kan de regering het getal van 50.000 uitsplitsen naar de drie vervallen criteria? Tot hoeveel extra opdrachtnemers onder de werkingssfeer van het wettelijk minimumloon leidt het schrappen van elk van de drie criteria?

Kan de regering nader ingaan op de praktijk rondom de overeenkomst van opdracht? Hoeveel van deze overeenkomst van opdrachten worden jaarlijks afgesloten? In welke sectoren komt dit het meest voor? En hoe vaak zijn hier bedrijven of natuurlijke personen bij betrokken?

De leden van de fractie van D66 constateren dat het wettelijk minimumloon gaat gelden voor een overeenkomst van opdracht, tenzij het gaat om zelfstandige uitoefening van beroep of bedrijf. Een beroep of bedrijf komt daarbij overeen met het ondernemerschap in fiscale zin. Kan de regering deze definitie nader omschrijven? Wanneer is iemand exact een ondernemer in fiscale zin? En wat betekent dit concreet voor zzp’ers? Zullen zzp’ers (of een gedeelte van hen) door dit wetsvoorstel aan het wettelijk minimumloon moeten gaan voldoen?

Deze leden vragen de regering in te gaan op de consequenties voor de opdrachtgevers (en de opdrachtnemers) die zich niet houden aan het wettelijk minimumloon. Tot hoe hoog kunnen de boetes oplopen?

Deze leden constateren voorts dat een opdrachtgever moet weten of de opdrachtnemer valt onder het criterium van zelfstandige uitoefening van beroep of bedrijf. Immers, het wettelijk minimumloon is van toepassing als de opdrachtnemer daar niet aan voldoet. De opdrachtnemer moet daar dus vooraf zeker over zijn. Kan de regering ingaan op de wijze waarop de opdrachtgever zich daarvan moet vergewissen? Op basis van welke criteria moet en kan hij toetsen of de opdrachtnemer valt onder het zelfstandig uitoefening van beroep of bedrijf?

De leden van de D66-fractie constateren dat, door het schrappen van het criterium «niet zijnde een bijkomstige werkzaamheid», het wettelijk minimumloon ook gaat gelden voor «kleine» werkzaamheden. Klopt het dat het wettelijk minimumloon ook van toepassing is bij overeenkomsten tussen twee natuurlijke personen? En geldt het ook bij mondelinge overeenkomsten? Kan de regering ingaan op de concrete casus van een kleinzoon, die eens per week tegen een kleine vergoeding het gras maait bij zijn oma? Geldt daarvoor het minimumloon? Maakt het daarbij uit of de overeenkomst van opdracht schriftelijk is vastgelegd, of dat hierover mondelinge afspraken zijn gemaakt?

De leden van de D66-fractie merken op dat het vooraf niet altijd duidelijk is hoeveel uur voor een opdracht nodig is. Een voorbeeld is het schrijven van een column. De ene keer zal de schrijver veel tijd nodig hebben voor het opdoen van inspiratie, de andere keer zal het veel minder tijd kosten. De onzekerheid rondom de tijd die voor een opdracht nodig is, maakt het moeilijk om vooraf een prijs af te spreken waarbij wordt voldaan aan het minimumloon. Hoe kijkt de regering tegen deze problematiek aan?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om een toelichting over de schaal waarop de uitbetaling van het wettelijk minimumloon bij overeenkomsten van opdracht wordt omzeild. In welke mate speelt dit naast de postmarkt ook in andere sectoren?

Kan de regering inschatten hoeveel personen met een overeenkomst van opdracht als gevolg van het wetsvoorstel een hoger loon zullen ontvangen?

Kan de regering schetsen in welke mate het wetsvoorstel gevolgen heeft voor de werkgelegenheid bij de betreffende bedrijven?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering van plan is om na inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel arbeidsverhoudingen aan te wijzen die buiten de definitie van dienstbetrekking behoren te blijven. Zo ja, om welke arbeidsverhoudingen gaat het dan?

Genoemde leden vragen voorts of de regering over het onderhavige wetsvoorstel een uitvoeringstoets heeft gevraagd. Zo ja, wat waren daarvan de bevindingen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het wettelijk minimumloon door het wetsvoorstel ook van toepassing wordt op kleine werkzaamheden en dat is toegelicht dat vrijwilligerswerk buiten de werkingssfeer van het wetsvoorstel valt. Kan de regering toelichten of het wetsvoorstel ook gevolgen heeft voor overeenkomsten tussen particulieren, indien de arbeid tegen beloning maar niet beroeps- of bedrijfsmatig wordt verricht? Als dit het geval is, waarom acht de regering het dan niet aanvaardbaar als particulieren onderling afspreken dat voor werkzaamheden die ter uitvoering van een overeenkomst van opdracht worden verricht op een niet bedrijfs- of beroepsmatige wijze, een beloning wordt betaald die lager ligt dan het wettelijk minimumloon? Kan de regering ingaan op situaties waarbij de contractspartners in een familiale of vriendschappelijke relatie tot elkaar staan?

Handhaving

De leden van de VVD-fractie hebben over de handhaving en de inspectie door de Inspectie SZW vragen. Kan de regering aangeven hoe vaak de Inspectie SZW aan de werkgever een bestuurlijke boete oplegt wegens het niet voldoen aan het wettelijk minimumloon? In welke sectoren vinden de meeste overtredingen plaats?

Deze leden zijn daarnaast benieuwd hoe de Inspectie SZW gaat toetsen wat het minimumloon is voor stukloon. De regering gebruikt hier het begrip «redelijkerwijs». Maar wat gebeurt er als er onduidelijkheid is tussen werkgever en de Inspectie SZW? En kan de regering toelichten van de financiële gevolgen zijn voor de Inspectie SZW? Deze zijn immers nu niet in het wetsvoorstel opgenomen. Wat betekent het lagere minimumjeugdloon in relatie tot het stukloon? Betekent dit dat als iemand ouder wordt (onder 23) dat deze de «stukloonproductie» ook aangepast moet worden?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering erop heeft gewezen dat handhaving van de wet bij stukloonbepaling in een aantal gevallen arbeidsintensief en complex is. Niet uitgesloten kan worden dat er personen blijven die minder dan het wettelijk minimumloon verdienen. Kan de regering de omvang van deze groep inschatten? De Afdeling advisering van de Raad van State heeft gewezen op de noodzaak om het toezicht te intensiveren om schijnzelfstandigheid effectief te kunnen bestrijden. Kan de regering nader toelichten of de maatregelen zoals aangekondigd door de Staatssecretaris van Financiën in zijn brief van 17 september 2012 (Kamerstukken II 2011/12, 31 311, nr. 91) in dit kader afdoende zijn?

De leden van de PVV-fractie constateren dat de inspectie SZW is belast met de handhaving. Hoe gaan de Inspectie SZW en de belastingdienst hun werkzaamheden op elkaar afstemmen? En hoe is deze afstemming op het gebied van ICT geborgd?

Regeldruk

De leden van de VVD-fractie constateren dat het voorstel volgens de regering leidt tot beperkte stijging van de administratieve lasten. Zij merken echter op dat elk bedrijf dat gebruik maakt van OVO’s zal moeten kunnen aantonen dat er niet onder het wettelijk minimumloon betaald gaat worden. Om die reden vragen zij een uitgebreide onderbouwing van het oordeel dat de stijging van de administratieve lasten beperkt is. Waar is dit oordeel op gebaseerd? Kan de regering daarnaast het aantal van 50.000 onderbouwen?

Deze leden vragen zich af wat de financiële gevolgen zijn voor het bedrijfsleven, dat immers door een mogelijke verhoging tot het minimumloon meer kosten heeft. Kan de regering hier op ingaan?

De leden van de CDA-fractie constateren dat opdrachtnemers die arbeid uit hoofde van beroep of bedrijf verrichten, buiten de werking van de wet blijven. Zij hebben geconstateerd dat de regering in de memorie van toelichting over regeldruk stelt dat, uitgaande van een aantal van 50.000 OVO-ers voor wie de registratie is bedoeld, de kosten die gepaard gaan met het registeren van uren zeer beperkt zijn. Is, gelet daarop, de aanname juist dat de regering meent dat het onderhavige wetsvoorstel de arbeidsverhoudingen van een groep van (niet meer dan) 50.000 personen onder de definitie van dienstbetrekking brengt, welke arbeidsverhoudingen voorheen nog niet onder die definitie vielen? Kan de regering toelichten waarop dit aantal is gebaseerd?

Genoemde leden wijzen erop dat over de (administratieve) lasten voor opdrachtgevers is opgemerkt dat deze voortaan een urenadministratie moeten bijhouden ten aanzien van de arbeid die door hun opdrachtnemers is verricht. Niet vermeld is hoe deze lastenverzwaring in financiële zin uitpakt. Kan de regering de financiële consequenties voor de handhavingskosten toelichten?

De leden van de CDA-fractie wijzen er voorts op dat het wetsvoorstel vooral is voortgekomen uit de situatie op de postmarkt. Kan de regering inschatten in welke mate in de postsector lopende overeenkomsten van opdracht nog dienen te worden aangepast?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarop de inschatting is gebaseerd dat voor 50.000 personen de uren geregistreerd moeten gaan worden. Kan de regering de financiële consequenties voor de handhavingskosten toelichten?

Artikelsgewijs

De leden van de VVD-fractie constateren dat in het wetsvoorstel is gekozen voor uitgestelde inwerkingtreding. Dit geeft partijen na de publicatie van de wet in het Staatsblad zes maanden de tijd, om indien dit nodig is, het loonniveau op te trekken. Hoe worden de betrokkenen hierover geïnformeerd?

De leden van de PvdA-fractie wijzen eveneens op de uitgestelde inwerkingtreding. Kan de regering inschatten in welke mate er sprake is van lopende overeenkomsten van opdracht die dienen te worden aangepast? Op welke wijze zullen de voorgenomen wijzigingen met betrokkenen worden gecommuniceerd?

De leden van de CDA-fractie hebben ook kennisgenomen van het voorstel van uitgestelde inwerkingtreding. Op welke wijze zullen de voorgenomen wijzigingen met betrokkenen worden gecommuniceerd?

De leden van de ChristenUnie-fractie wensen eveneens te vernemen op welke wijze de voorgenomen wijzigingen met betrokkenen zullen worden gecommuniceerd. Kan de regering daarnaast toelichten waarop de overgangstermijn van zes maanden is gebaseerd?

De voorzitter van de commissie, Van der Burg

Adjunct-griffier van de commissie, Weeber

Naar boven