33 615 Goedkeuring van het op 12 april 2012 te Berlijn tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 2012, 123)

F VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIEN1

Vastgesteld 17 maart 2015

De nadere memorie van antwoord geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende nadere opmerkingen en het stellen van de volgende nadere vragen.

De leden van de fracties van VVD en CDA hebben met belangstelling kennisgenomen van de antwoorden van de regering. Zij hebben daarover nog de volgende opmerkingen en vragen.

De leden van de VVD-fractie ondersteunen het door de regering ingezette beleid, waarbij Nederland naar een (al dan niet gedeeltelijke) bronstaatheffing voor reguliere pensioenuitkeringen streeft, indien de bronstaat de pensioenopbouw fiscaal gefaciliteerd heeft. Deze leden hebben met de regering echter ook oog voor de inkomensgevolgen die de wijziging van een bestaande verdragssituatie kan hebben voor inwoners van een andere staat en stemmen daarom in met overgangsregelingen. Toch constateren deze leden dat overgangsregelingen in heronderhandelde verdragen aanzienlijk kunnen verschillen zoals ook is aangegeven in antwoord op vragen van de leden van de CDA-fractie in de memorie van antwoord. Ziet de regering mogelijkheden om bij de totstandkoming van nieuwe belastingverdragen, waarbij Nederland niet beperkt wordt in zijn nationale (bron)heffingsrecht over pensioenuitkeringen, een meer uniforme benadering of kader te hanteren voor bestaande gevallen?

De leden van de CDA-fractie wensen geen afbreuk te doen aan het in het nieuwe verdrag met Duitsland opgenomen bronbeginsel voor pensioenen. Niettemin constateren deze leden dat ook met inachtneming van de in het verdrag opgenomen overgangsregeling van één jaar en de eenzijdig door Nederland voorgestelde overgangsregeling, er voor in Duitsland wonende gerechtigden tot Nederlandse bedrijfspensioenen boven € 15.000 er aanzienlijke inkomensgevolgen kunnen optreden. Deze leden erkennen dat het niet redelijk zou zijn als een bestaande regeling alleen maar zou kunnen worden gewijzigd als alle bestaande gevallen worden ontzien. Aan de andere kant hechten deze leden ook zeer aan het rechtszekerheidsbeginsel. Vandaar dat zij het bieden van een overgangsregeling als zodanig toejuichen. Het is echter de vraag of deze overgangsregeling wel proportioneel is, in die zin dat zij de als gevolg van de verdragswijzigingen optredende inkomensgevolgen in voldoende mate mitigeert. Deze leden hebben hier twijfels over, mede gelet op de volgende feiten:

  • De extra belastingdruk over de bedrijfspensioen loopt op van 10% tot 30% in de eerste zes jaren en daarna tot maximaal 52%.

  • Pensionado’s die bedrijfspensioenen genieten van minder dan € 15.000 blijven onder het oude regime vallen.

  • In verdragen met Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk en Curaçao worden bestaande gevallen volledig ontzien.

  • In andere belastingverdragen wordt een bronbelasting geheven op basis van een vast percentage.

  • In andere belastingverdragen wordt een hogere bronbelastinginkomensgrens gehanteerd.

Gelet op het voorgaande, geven deze leden de regering in overweging om de huidige eenzijdig ingevoerde overgangsregeling te verruimen in die zin dat de optredende inkomensgevolgen meer proportioneel zijn. Eén van de alternatieven is mogelijk het vrijstellen van de eerste € 15.000 van een bedrijfspensioen. Ook kan worden gedacht aan het aftoppen van de thans bestaande maximale drukstijgingspercentages of het meer geleidelijk laten oplopen van de belastingdruk dan in de thans voorgestelde overgangsregeling. Graag vernemen deze leden van de regering welke mogelijkheden voor een verdere tegemoetkoming zij in deze ziet en welke budgettaire gevolgen aan deze mogelijkheden zijn verbonden.

De leden van de commissie zien de beantwoording van voorgaande vragen met belangstelling tegemoet. Zij verzoeken de regering de nota naar aanleiding van het verslag binnen vier weken aan de Eerste Kamer toe te zenden.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Essers

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Van der Linden (CDA), Essers (CDA) (voorzitter), Sylvester (PvdA), Terpstra (CDA), Nagel (50PLUS), Elzinga (SP), Koffeman (PvdD), Reuten (SP), Knip (VVD), Backer (D66), De Boer (GL), Van Boxtel (D66), Bröcker (VVD), Ester (CU), De Grave (VVD) (vice-voorzitter), Hoekstra (CDA), De Lange (OSF), Postema (PvdA), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Vos (GL), Van Beek (PVV), Kok (PVV), Bruijn (VVD), Van Zandbrink (PvdA)

Naar boven