33 615 Goedkeuring van het op 12 april 2012 te Berlijn tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 2012, 123)

D NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIEN1

Vastgesteld 20 januari 2015

De memorie van antwoord geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende nadere opmerkingen en het stellen van de volgende nadere vragen.

Inleiding

De leden van de CDA-fractie danken de regering voor de beantwoording van hun vragen in de memorie van antwoord. Ter voorbereiding van de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel hebben zij nog een aantal nadere vragen.

De leden van de fracties van de VVD en van de SP sluiten zich aan bij de leden van de CDA-fractie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

Hoe beoordeelt de regering het uitstel van de inwerkingtreding van het Verdrag met een extra jaar? Wat heeft zij gedaan om dit uitstel te voorkomen? Was de Tweede Kamer zich volgens de regering voldoende bewust van de mogelijke gevolgen van het uitstellen van de stemming tot na het zomerreces voor de inwerkingtreding? Heeft de regering op deze mogelijke gevolgen uitdrukkelijk gewezen? Kan de regering aangeven in hoeverre de belangen van de Nederlandse staat worden geschaad door dit uitstel. Welke burgers, bijvoorbeeld grensarbeiders, worden gedupeerd door dit uitstel van een jaar?

Op de vraag van de leden van de CDA-fractie hoe de overgangsregeling voor gepensioneerden zich verhoudt tot eventuele andere overgangsregelingen bij vergelijkbare verdragswijzigingen, maakt de regering alleen een vergelijking met het belastingverdrag met België uit 2001. Daarbij vermeldt zij overigens niet dat de bronbelastinginkomensgrens in het Verdrag met België € 25.000 bedraagt en in het nieuwe Verdrag met Duitsland € 15.000. Ook vermeldt de regering niet de verschillende inkomenseffecten die optraden en zullen optreden gedurende en na afloop van beide overgangsregelingen. De leden van de CDA-fractie vragen de regering om dit alsnog te doen. De leden van de CDA-fractie vragen de regering om ook een vergelijking te maken met de Verdragen met het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen en Curaçao waarin bestaande gevallen worden ontzien en met andere belastingverdragen waarin de bronbelasting wordt geheven op basis van een vast percentage.

Verder vragen de leden van de CDA-fractie welke inkomensgevolgen als gevolg van deze verdragswijziging zullen optreden voor in Nederland wonende ex-grensarbeiders die bijvoorbeeld een Duitse «Altersrente» van minder dan € 15.000 hebben opgebouwd in Duitsland dat sedert 2005 relatief laag wordt belast in Duitsland en die straks als gevolg van de € 15.000-grens veel duurder uit zijn als zij over dit pensioen belasting in Nederland moeten betalen. Om hoeveel belastingplichtigen gaat het hier? In hoeverre acht de regering een overgangsregeling ook voor deze categorie belastingplichtigen op zijn plaats?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering ook om aan te geven hoe de AOW-uitkering van in Duitsland woonachtige gepensioneerden met een in Nederland opgebouwd bedrijfspensioen na de verdragswijziging zal worden belast. Kan de regering in deze een vergelijking maken met de belastingheffing van de AOW-uitkering van in Duitsland wonende gepensioneerde ambtenaren/militairen na de verdragswijziging?

Verder zegt de regering dat de verschuiving van het heffingsrecht over de AOW van gepensioneerde ambtenaren/militairen «in zijn geheel bezien» tot beperkte negatieve inkomenseffecten zal leiden. Zo zou het verlies aan hypotheekrenteaftrek worden gecompenseerd door aftrekposten die in Duitsland bestaan. Kan de regering dit met een aantal praktische berekeningen nader onderbouwen? Is het niet zo dat vanwege het relatief lage bedrag van het AOW-inkomen deze aftrekposten maar weinig betekenis zullen hebben? Is het bovendien niet zo dat de veranderingen ten aanzien van de AOW-component tot aanzienlijke verschillen kunnen leiden bij de toepassing van de overgangsregeling alsmede bij de uiteindelijke bronbelastingheffing?

De leden van de commissie zien de beantwoording van voorgaande vragen met belangstelling tegemoet. Zij verzoeken de regering de nadere memorie van antwoord zo mogelijk binnen vier weken aan de Eerste Kamer toe te zenden.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Essers

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Van der Linden (CDA), Essers (CDA) (voorzitter), Sylvester (PvdA), Terpstra (CDA), Nagel (50PLUS), Elzinga (SP), Koffeman (PvdD), Reuten (SP), Knip (VVD), Backer (D66), De Boer (GL), Van Boxtel (D66), Bröcker (VVD), Ester (CU), De Grave (VVD) (vice-voorzitter), Hoekstra (CDA), De Lange (OSF), Postema (PvdA), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Vos (GL), Van Beek (PVV), Kok (PVV), Bruijn (VVD), Van Zandbrink (PvdA)

Naar boven