33 615 Goedkeuring van het op 12 april 2012 te Berlijn tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 2012, 123)

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN1

Vastgesteld 19 november 2014

Het voorbereidend onderzoek geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel. Ter voorbereiding van de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel hebben zij de volgende vragen.

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Graag maken zij gebruik van de gelegenheid de regering daarover een aantal vragen te stellen. De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling van het wetsvoorstel kennisgenomen en hebben hierover enkele vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

Uit het voorliggende belastingverdrag blijkt dat Nederland haar nationale antimisbruikbepalingen onder het verdrag mag toepassen. Er is niet voor gekozen om alle regels te noemen, omdat het niet altijd eenduidig is of een bepaling (primair) een antimisbruikkarakter heeft. Wie bepaalt dan of een toepassing van een bepaling binnen het belastingverdrag valt, zo vragen de leden van de PvdA-fractie aan de regering.

Uit het voorliggende belastingverdrag blijkt dat Nederland veel liberaler is dan Duitsland als het gaat om belastingen voor multinationals gevestigd in Nederland. In verband met de Nederlandse vrijgestelde beleggingsinstelling is daarnaast ook gewezen op het ontbreken van winstbelastingheffing bij het lichaam zelf, de afwezigheid van dividendbelasting bij uitdeling van winst en het ontbreken van een uitdelingsverplichting. Graag vernemen de leden van de PvdA-fractie van de regering welke invloed dit heeft gehad op de vormgeving van het voorliggende belastingverdrag.

Gepensioneerde Nederlandse ambtenaren die in Duitsland wonen, en daarbij gaat het vooral om militairen, worden als gevolg van het voorliggende verdrag belastingplichtig in Duitsland. Daardoor verliezen ze hun recht op de aftrek van hypotheekrente en de heffingskorting. Bovendien is er voor overheidspensioenen geen overgangsregeling bedacht, maar alleen voor bedrijfspensioenen. Samen met het verdwijnen van de heffingskorting, loopt het nadeel al snel in de duizenden euro's per jaar. Acht de regering dit wenselijk? Zo ja, waarom? Zo nee, welke mogelijkheden tot een overgangsregeling voor gepensioneerde Nederlandse ambtenaren ziet zij?

Meer in het algemeen met betrekking tot pensioenen stelt het verdrag dat afkoopsommen van pensioenen, lijfrenten of van socialezekerheidsuitkeringen in alle gevallen mogen worden belast in de bronstaat. Graag vernemen de leden van de fractie van de PvdA hoe zij «mogen» moeten lezen. Onder welke omstandigheden worden deze uitkeringen (ook) in de woonstaat belast?

De leden van de fractie van de PvdA constateren dat er onder voorwaarden een vrijstelling geldt voor de eerste twee jaar dat wordt gedoceerd of onderzoek wordt gedaan door een inwoner van de ene staat in de andere Verdragsluitende Staat. Een uitzondering wordt hierop gemaakt als de prestatie wordt geleverd ten behoeve van een privaat belang. Graag vernemen de leden van de PvdA-fractie op wiens en welk privaat belang hier wordt gedoeld.

Tenslotte maken de leden van de PvdA-fractie zich zorgen om de fiscale belemmeringen die er bestaan voor Nederlanders om in Duitsland te werken. Graag vernemen zij van de regering of zij deze zorgen deelt. Zo ja, in welk opzicht worden deze zorgen deels weggenomen door het voorliggende wetsvoorstel? En welke additionele mogelijkheden ziet de regering om dergelijke fiscale belemmeringen weg te nemen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

Wanneer zal dit Verdrag naar de inschatting van de regering in werking treden? Is de inschatting van deze leden juist dat gelet op art. 33 van het Verdrag, inwerkingtreding van het Verdrag per 1 januari 2015 niet meer mogelijk is, ook al zou de Eerste Kamer dit wetsvoorstel nog in 2014 aannemen? Indien inwerkingtreding per 1 januari 2015 niet meer mogelijk is en er derhalve wederom minimaal één jaar vertraging optreedt, waarom heeft de regering zich dan niet meer ingezet om de afronding van de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer nog vóór het zomerreces te realiseren? Of zijn er ook nog andere redenen voor het uitstel?

De leden van de CDA-fractie kunnen zich vinden in het streven van de Nederlandse regering om in Nederland opgebouwde pensioenen zoveel mogelijk bij uitkering in Nederland te belasten. Niettemin zal er wel rekening moeten worden gehouden met optredende inkomensverschillen van pensionado’s als gevolg van verdragswijzigingen. Een overgangsregeling om deze gevolgen te mitigeren is dan ook op zijn plaats. Hierin kunnen deze leden zich dan ook goed vinden. Het valt de leden van de CDA-fractie echter op dat bij de introductie van deze overgangsregeling bij nota van wijziging geen toelichting is gegeven op de afweging van de regering bij het maken van de keuzes ten aanzien van deze overgangsregeling, bijvoorbeeld ten aanzien van de overgangstermijn (zes jaren) en de gehanteerde percentages (10–30%). Welk toetsingskader is hierbij gehanteerd? Hoe verhoudt deze overgangsregeling zich ten opzichte van eventuele andere overgangsregelingen bij vergelijkbare Verdragswijzigingen?

Bij de behandeling van dit verdrag is nog onvoldoende gekeken naar de gevolgen van de combinatie met de regeling kwalificerende buitenlandse belastingplicht. Wat zijn bijvoorbeeld de gevolgen van deze regeling voor in Duitsland wonende Nederlanders die onder andere Nederlandse AOW ontvangen en daarover in Duitsland belasting gaan betalen? In hoeverre heeft de regeling kwalificerende buitenlandse belastingplicht mogelijk negatieve gevolgen voor deze categorie?

Hoe gaat de regering uitvoering geven aan de motie-Nijboer/Kerstens2 over het in kaart brengen van de gevolgen voor de fiscaliteit en sociale zekerheid voor werknemers die grensoverschrijdend werken, met speciale aandacht voor de knelpunten en oplossingsrichtingen. Welk tijdpad heeft de regering hierbij voor ogen?

Ten slotte hebben de leden van de CDA-fractie nog enkele vragen over grensaspecten. Is ten aanzien van dit wetsvoorstel en het Verdrag Nederland-Duitsland een zogenoemde «grensstreektoets» uitgevoerd? Zo ja, wat heeft deze opgeleverd? Zo nee, waarom is dit niet gebeurd? Is ten aanzien van dit wetsvoorstel en het Verdrag Nederland-Duitsland in de voorfase overleg geweest met de aan Duitsland grenzende provincies?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De reden om het huidige belastingverdrag met Duitsland te vervangen, is volgens de memorie van antwoord in de eerste plaats dat dit verdrag, deels op essentiële onderdelen, niet meer in overeenstemming is met moderne OESO-standaarden. In hoeverre is voorliggend verdrag in overeenstemming met de 14 resultaten («deliverables») die het BEPS-project (Base Erosion and Profit Shifting) van de OESO tot nog toe heeft opgeleverd? Kan de regering voortaan bij verdragswijzigingen die worden voorgelegd deze OESO-afspraken aan het toetsschema toevoegen?

In de tweede plaats hadden beide partijen specifieke wensen, zo geeft de regering aan. Wat Duitsland betreft, dient dan met name te worden gedacht aan wensen op het gebied van de bestrijding van oneigenlijk gebruik van het verdrag. Waarom was en is voor Nederland – gezien de discussie die de afgelopen jaren maatschappelijk wordt gevoerd – verdragsmisbruik niet eveneens een van de hoofdredenen om de belastingverdragen te herzien?

Voor Nederland lag de wens tot aanpassing in het bijzonder bij een verbetering van de fiscale positie van in Nederland woonachtige grensarbeiders. Had Nederland de grensarbeiders en postactieve grensarbeiders aan de andere kant van de grens ook voor ogen bij de onderhandelingen van het nieuwe verdrag?

De leden van de commissie zien de beantwoording van voorgaande vragen met belangstelling tegemoet. Zij verzoeken de regering de memorie van antwoord binnen vier weken aan de Eerste Kamer toe te zenden.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Essers

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Van der Linden (CDA), Essers (CDA) (voorzitter), Sylvester (PvdA), Terpstra (CDA), Nagel (50PLUS), Elzinga (SP), Koffeman (PvdD), Reuten (SP), Knip (VVD), Backer (D66), De Boer (GL), Van Boxtel (D66), Bröcker (VVD), Ester (CU), De Grave (VVD) (vice-voorzitter), Hoekstra (CDA), De Lange (OSF), Postema (PvdA), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Vos (GL), Van Beek (PVV), Kok (PVV), Bruijn (VVD), Van Zandbrink (PvdA).

X Noot
2

Kamerstukken II 2013–2014, 33 615, nr. 10.

Naar boven