33 605 VII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2012

Nr. 8 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 14 juni 2013

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het Rapport van de Algemene Rekenkamer bij het Jaarverslag 2012 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstuk 33 605 VII, nr. 2).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 13 juni 2013. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Berndsen-Jansen

De griffier van de commissie, Van der Leeden

Nr

Vraag

1

Welke afspraken zijn er gemaakt met de dependances van de ministeries van OCW, SZW en VWS in Caribisch Nederland om de problemen met het financieel beheer op te lossen? Wat verstaat u onder het «betekenisvoller invullen» van uw coördinerende rol ten aanzien van de collega-ministers die actief zijn in Caribisch Nederland? In hoeverre is hier een rol voor de desbetreffende ministers weggelegd? Kunt u deze vragen ook beantwoorden voor het BES-fonds?

Antwoord: Op basis van ambtelijke contacten met de betreffende ministeries, begrijp ik dat het afgelopen jaar grote verbeteringen in het financieel en materieel beheer zijn doorgevoerd bij alle drie de ministeries. Deze ontwikkeling wordt in 2013 doorgezet. De komende periode blijf ik hierover in contact met OCW, SZW en VWS, in lijn met mijn coördinerende rol voor Caribisch Nederland. Voorop staat nadrukkelijk wel de ministeriële verantwoordelijkheid van de ministers zelf voor het financiële beheer van hun eigen begrotingsgeld, deze verantwoordelijkheid kan en wil ik niet overnemen.

De hierboven gestelde vragen zijn niet van toepassing op het BES-fonds, want hiervoor ben ik als fondsbeheerder zelf verantwoordelijk. Echter, bij het BES-fonds zijn geen problemen met het financiële beheer. De opmerkingen van de Rekenkamer hadden dan ook alleen betrekking op de dependances van de ministeries van OCW, SZW en VWS.

2

Hoe gaat u ervoor zorgen dat er een betere afstemming komt met de vakministers, zodat de coördinatie op het gebied van koninkrijksrelaties wordt verbeterd? Welke rol ziet u daar voor u weggelegd?

Antwoord: Er vindt al de nodige interdepartementale coördinatie plaats. Naast de weken van Caribisch Nederland die twee keer per jaar georganiseerd worden, vindt onder voorzitterschap van BZK maandelijks op ambtelijk niveau interdepartementaal overleg plaats. Daarbij worden departementsoverschrijdende problemen door de betrokken departementen gezamenlijk opgepakt waarbij BZK doorgaans een signalerende en initiërende functie heeft. Dit geldt ook voor de door de Rekenkamer gesignaleerde problemen aangaande het financieel beheer van een drietal departementen in Caribisch Nederland. Verder draag ik nadrukkelijk bij aan de verdere totstandkoming en implementatie van de eilandelijke ontwikkelplannen.

3

Hoe gaat u ervoor zorgen dat er volgend jaar veel minder problemen zijn wat betreft de baten- en lastendiensten? Hoe gaat u meer en beter toezicht uitoefenen op de baten- en lastendiensten?

Antwoord: De baten-lastendiensten hebben structurele verbetermaatregelen genomen om de bevindingen weg te nemen. De voortgang op deze verbetermaatregelen wordt maandelijks gemonitord. Tevens vindt monitoring plaats binnen de reguliere P&C-cyclus.

4

Hoe gaat u de aansturing van de rijksbrede bedrijfsvoeringsprocessen verbeteren?

Antwoord: De minister voor Wonen en Rijksdienst heeft een systeemverantwoordelijkheid op het terrein van personeel, informatie- en communicatietechnologie (ICT), organisatie, huisvesting, inkoop, facilitaire dienstverlening en beveiliging. Deze systeemverantwoordelijkheid kent drie componenten:

1. kaderstelling door het vastleggen van normen of standaarden;

2. monitoring door het volgen van de uitvoering in de praktijk;

3. en het plegen van interventies door het aanspreken van betrokkenen op de naleving van normen en standaarden of het aanpassen van de kaders aan geconstateerde tekortkomingen.

Deze functies van het inrichten en beheren van een goed functionerend systeem en het monitoren en indien nodig bijsturen in dit systeem zijn in het algemeen toevertrouwd aan de Interdepartementale Commissie Bedrijfsvoering Rijksdienst en de onderliggende Interdepartementale Commissies.

De kaderstelling op de terreinen van de bedrijfsvoering waarvoor de minister voor Wonen en Rijksdienst verantwoordelijk is, vindt in het algemeen plaats op basis van rijksbrede afspraken zonder wettelijke grondslag. Een uitzondering geldt voor de kaders die de minister voor Wonen en Rijksdienst op grond van een aan hem gegeven bevoegdheid wil baseren op het Coördinatiebesluit organisatie en bedrijfsvoering 2011. Op deze basis zijn twee kaders vastgesteld op het terrein van het organisatie- en personeelsbeleid. Dit zijn het Functiegebouw Rijk en het Kader Topstructuur en Topfuncties Rijk 2007.

Het stelsel van rijksbrede bedrijfsvoering is van recente datum en nog volop in ontwikkeling. De reikwijdte, invulling en verdeling van de (systeem)verantwoordelijkheden verschilt voor de diverse onderdelen van de rijksbrede bedrijfsvoering al naar gelang de aard en het ontwikkelstadium van het betreffende bedrijfsvoeringsdomein en de risico’s die hieraan zijn verbonden voor de rijksdienst. In de loop van 2013 wordt verder invulling gegeven aan de systeemverantwoordelijkheid voor de rijksbrede bedrijfsvoering, met name aan de invulling van het monitoren van de rijksbrede bedrijfsvoering en het bijsturen in het systeem.

5

Hoe wordt de problematiek bij de totstandkoming van het jaarverslag Koninkrijksrelaties (hoofdstuk IV) aangepakt? Op welke termijn zal dit op orde zijn?

Antwoord: Vanaf 2013 is een verbetertraject van start gegaan ter verbetering van het totstandkomingproces van het jaarverslag en een structurele verhoging van de kwaliteit van het financieel beheer bij Koninkrijksrelaties. Daarbij zijn zowel de directie Koninkrijksrelaties, de centrale en decentrale controlafdelingen, alsmede de Auditdienst Rijk betrokken. Concrete maatregelen die zijn genomen zijn onder meer het structureel inzetten van extra capaciteit ter versterking van het financieel beheer, het wegwerken van achterstanden in de verplichtingen en voorschotten administraties, het maandelijks monitoren van het financieel beheer en het beschrijven van de diverse rollen en verantwoordelijkheden binnen het domein van Koninkrijksrelaties. De voortgang van het verbetertraject zal worden gevolgd door de begin 2013 ingestelde Regiegroep financieel beheer, onder leiding van de Secretaris-generaal. Ik heb er vertrouwen in dat met deze acties de kaders zijn gezet om het financieel beheer en de problematiek bij de totstandkoming van het jaarverslag in de tweede helft van 2013 op orde te kunnen hebben.

6

Hoe ernstig is de onvolkomenheid in het financieel beheer Koninkrijksrelaties? In hoeverre heeft Nederland daar invloed op?

Antwoord: De onvolkomenheid in het financieel beheer heeft, in tegenstelling tot de vraag, betrekking op het financieel beheer van begrotingshoofdstuk IV Koninkrijksrelaties en daartoe zijn in het antwoord van de vraag 5 genoemde verbeterpunten opgepakt.

7

In hoeverre geldt het beleid ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies ook voor Koninkrijksrelaties?

Antwoord: Het departementale beleid ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik geldt voor het hele departement, dus ook voor Koninkrijksrelaties.

8

Hoe gaat u de controle op rechtmatigheid en doelmatigheid van subsidies verbeteren?

Antwoord: In het afgelopen jaar is er bij BZK een Kaderwet overige BZK-subsidies opgesteld. Daarnaast is een Kaderbesluit BZK-subsidies uitgewerkt. Tot slot zijn de subsidieregelingen aangepast uitgaande van de Kaderwet en het Kaderbesluit. Het is de bedoeling dat deze wetgeving vanaf 1 juli 2013 van kracht is.

In het Kaderbesluit is aangegeven hoe het subsidieproces verloopt (van toekenning tot aan vaststelling). Daarin zijn de nodige waarborgen voor doelmatigheid en rechtmatigheid opgenomen.

In het verlengde deze wetgeving is het subsidieproces opnieuw beschreven en vindt de implementatie plaats.

9

Gaat u subsidies die onrechtmatig zijn verstrekt, terugvorderen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord: Als er subsidies onrechtmatig zijn verstrekt worden die in beginsel teruggevorderd.

10

Kunt u de risico's van de tekortkomingen van het inkoopproces van de Rijksgebouwendienst nader toelichten? Welk effect heeft dit op het rijksvastgoedbeleid van het kabinet? Hoe beoordeelt u de consistentie en het realisme van de begrote verkoopopbrengsten?

Antwoord: Op het gebied van het inkoopproces van de Rijksgebouwendienst heeft de Algemene Rekenkamer geen onvolkomenheden geconstateerd. Er zijn door de AR enkele concrete aanbevelingen gedaan, die met name betrekking hebben op verbetering van het administratieve proces. De Rijksgebouwendienst neemt deze aanbevelingen over en is reeds begonnen met de implementatie van de daarmee samenhangende verbeterpunten. De Rijksgebouwendienst voorziet in dit opzicht daarmee verder geen concrete risico’s.

Er ligt geen relatie tussen de constateringen van de Algemene Rekenkamer op het terrein van het inkoopproces en het Rijksvastgoedbeleid.

Met betrekking tot de verkoopopbrengsten is in de begroting de best mogelijke raming opgenomen. Deze raming is gebaseerd op de verwachte toekomstige marktwaarde en onder meer afhankelijk van economische omstandigheden. Voor die panden waarbij de verwachte opbrengstwaarde lager ligt dan de in de balans van de Rgd opgenomen waardering vindt een afwaardering plaats.

11

Hoe gaat u actiever toezicht houden op de naleving van de Wet veiligheidsonderzoeken? Kunt u garanderen dat er vanaf nu geen vertrouwensfuncties op de ministeries meer worden ingevuld zonder dat hier een verklaring van geen bezwaar van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst aan vooraf is gegaan?

Antwoord: Het zijn de vakministers die verantwoordelijk zijn voor de het plaatsten van medewerkers op de vertrouwensfuncties op hun departement, noch de Rijks-BVA noch de AIVD zijn betrokken in de besluitvorming over de plaatsing van medewerkers. De minister voor W&R samen met MBZK zal het toezicht op de departementen gaan intensiveren, zoals nader toegelicht in het antwoord bij vraag 28 naar aanleiding van het departementaal jaarverslag van BZK over 2012.

12

Kunt u nader toelichten waarop de 50,9 miljoen euro is gebaseerd, mede in relatie tot de bedragen bij de posten inkomensoverdracht en ontvangsten in tabel 3 op blz. 40 van het jaarverslag van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?

Antwoord: Het totaalbedrag van € 50,9 miljoen in 2012 aan onrechtmatig uitbetaalde huurtoeslag is een extrapolatie van de uitkomsten van de jaarlijkse steekproef. Uit de steekproef blijkt dat 1,8% (afgerond) van de uitgekeerde huurtoeslagen onterecht is. Uitgaande van een gerealiseerd bedrag aan huurtoeslag over 2012 (€ 2,767 miljard) wordt de fout gesteld op € 50,9 miljoen.

Naar boven