33 604 (R2003) Briefwisseling houdende een verdrag betreffende toestemming tot overvlucht tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bolivariaanse Republiek Venezuela; Caracas, 4 juli 2012

A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 5 april 2013.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao of Sint Maarten te kennen worden gegeven uiterlijk op 5 mei 2013.

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 maart 2013

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 4 juli 2012 te Caracas tot stand gekomen verdrag betreffende toestemming tot overvlucht tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bolivariaanse Republiek Venezuela (Trb. 2012, 147).

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor het gehele Koninkrijk gevraagd.

Aan de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en Sint Maarten is verzocht eerdergenoemde stukken op 5 april 2013 over te leggen aan de Staten van Aruba, de Staten van Curaçao en de Staten van Sint Maarten.

De Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten zijn van deze overlegging in kennis gesteld.

De minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

TOELICHTENDE NOTA

1. Inleiding

Iedere staat heeft volledige en exclusieve soevereiniteit over het luchtruim boven het eigen grondgebied. Staatsluchtvaartuigen kunnen niet zondermeer door het luchtruim van een andere staat vliegen; hiervoor dient vooraf autorisatie gevraagd te worden. Deze regel is vastgelegd in artikel 3 van het op 7 december 1944 te Chicago totstandgekomen Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (hierna te noemen Verdrag van Chicago). Het onderhavige verdrag voorziet in de autorisatie van overvluchten van staatsvliegtuigen van het Koninkrijk der Nederlanden en de Bolivariaanse Republiek Venezuela door het luchtruim van de andere staat.

De aanvraag voor autorisatie geldt uitsluitend voor wat betreft het territoriale luchtruim en niet voor het vliegen hierbuiten. Derhalve zijn de bepalingen van het onderhavige verdrag niet van toepassing op die delen van de door Venezuela beheerde vluchtinformatieregio (Flight Information Region, FIR) van Maiquetiá die zich in internationaal luchtruim bevinden. Binnen de vluchtinformatieregio Maiquetiá wordt door de luchtverkeersleiding van Venezuela het luchtverkeer geïnformeerd en gecoördineerd.

Voor wat betreft de term grondgebied diene, dat hiervoor aansluiting is gezocht bij artikel 2 van het Verdrag van Chicago. Dat artikel stelt: «Voor de toepassing van dit Verdrag wordt het grondgebied van een Staat geacht te omvatten de grondgebieden en de daaraan grenzende territoriale wateren, welke staan onder de soevereiniteit, suzereiniteit, bescherming of het mandaat van die Staat.». Het verdrag zal van toepassing zijn op het gehele grondgebied van het Koninkrijk.

Binnen het Koninkrijk bestaat voor het Europese deel van het land Nederland een regeling ten aanzien van het toelaten van staatsluchtvaartuigen. Het betreft het Besluit van 9 september 1959 tot regeling van de toelating van vreemde militaire luchtvaartuigen binnen Nederlands rechtsgebied.1 Voor Caribisch Nederland kunnen, ingevolge artikel 68 van de Luchtvaartwet BES,2 gelijksoortige regels worden gesteld. Voor de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten blijft het Koninklijk Besluit van 26 juni 1935, houdende bepalingen op de toelating van vreemde luchtvaartuigen (Toelatingsbesluit vreemde militaire luchtvaartuigen) van toepassing.3

2. Verdrag

Punt 1 en 2

In deze onderdelen wordt tot uitdrukking gebracht onder welke voorwaarden staatsluchtvaartuigen van elkaars luchtruim gebruik kunnen maken. Als voorwaarde wordt onder andere gesteld dat het staatsluchtvaartuigen betreffen die zijn opgenomen in Bijlage I van het verdrag. Verder dienen deze luchtvaartuigen de luchtroutes te volgen zoals opgenomen in Bijlage II.

Punt 3, 4, 5, 6 en 9

In het verdrag wordt onderscheid gemaakt tussen competente organen en competente autoriteiten. Namens het Koninkrijk der Nederlanden treedt het ministerie van Buitenlandse Zaken op als het competente orgaan. De functie van de organen is het zeker stellen dat wordt voldaan aan het gestelde in het verdrag (punt 9).

Een andere rol is weggelegd voor de verschillende competente autoriteiten. Inlichtingen ten aanzien van luchtvaartuigen, routes en verdere relevante informatie worden door deze autoriteiten gedeeld. Binnen het Koninkrijk zijn dit feitelijk de luchtverkeersdienst- verleningsorganisaties van de betrokken landen van het Koninkrijk.

Punt 8

Dit onderdeel maakt duidelijk dat voor staatsvliegtuigen, vliegbewegingen of -routes die niet onder dit verdrag vallen, de normale toestemmingsprocedure van kracht blijft. Hierbij dient minimaal 48 uur van tevoren toestemming verkregen te zijn voor een staatsvliegtuig om door het luchtruim van de andere partij te kunnen vliegen.

Punt 10

Punt 10 maakt onderscheid tussen het amenderen van de hoofdtekst en de bijlagen. Verdragen tot wijziging van het verdrag zullen ter parlementaire goedkeuring worden aangeboden. De bijlagen vormen een integrerend onderdeel van het verdrag en zijn aan te merken als zijnde van uitvoerende aard. Verdragen tot wijziging van de bijlagen behoeven op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring terzake voorbehouden.

In bijlage III wordt verwezen naar de organisatie «Netherlands Antilles Air Traffic Control» (NAATC) als zijnde de bevoegde autoriteit voor Bonaire, Aruba en Curaçao. Kort nadat onderhavig verdrag tot stand werd gebracht, voerde NAATC een naamsverandering door als gevolg van de staatkundige hervorming van 10 oktober 2010. De naam NAATC is gewijzigd in «Dutch Caribbean Air Navigation Service Provider» (DC-ANSP) en derhalve zal in bijlage III in de plaats van NAATC moeten worden gelezen DC-ANSP. Er zal contact met Venezuela worden opgenomen met betrekking tot deze wijziging.

Punt 11 en 12

Het verdrag zal voor een periode van drie jaar gelden. Het verdrag wordt hierna automatisch verlengd met overeenkomstige tijdsvakken, tenzij een van de partijen minimaal drie maanden voor de afloop van een dergelijke periode aangeeft het verdrag niet willen te verlengen. Tevens kan het verdrag te allen tijde worden opgezegd, waarbij een opzegtermijn van drie maanden in acht dient te worden genomen.

3. Koninkrijkspositie

Wat het Koninkrijk betreft, zal dit verdrag voor het gehele Koninkrijk gelden.

De minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert

De minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans


X Noot
3

PB. 1936, 76

Naar boven