33 580 Implementatie van de richtlijn 2011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad (PbEU L 335)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 7 mei 2013

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

INHOUDSOPGAVE

I. Algemeen

1

 

1. Inleiding

1

 

2. Inhoud en achtergrond van de EU-richtlijn

2

 

3. Seksuele gedragingen

7

 

4. Adviezen

8

II. Artikelsgewijs

9

I. Algemeen

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Misbruik van kinderen, die al naar hun aard in een kwetsbare positie verkeren, dient met kracht bestreden te worden. Dergelijk misbruik tekent deze kinderen en hun ouders voor de rest van hun leven. Bovendien worden afbeeldingen van het gepleegde misbruik dikwijls op internet gepubliceerd en verdwijnen niet meer na publicatie. Kindermisbruik is verwant met georganiseerde criminaliteit, waarbij kinderen vaak al op jonge leeftijd worden verhandeld en misbruikt. Deze leden nemen met afschuw kennis van dit soort praktijken en zijn van mening dat bij de bestrijding hiervan goede internationale samenwerking noodzakelijk is en dat het slachtoffer, het kind maar ook zijn of haar ouders, centraal moeten staan bij het bieden van nazorg. Goede zorg voor het kind is na geconstateerd misbruik in ieder geval geboden. Aan al deze uitgangspunten komt het voorliggende wetsvoorstel tegemoet.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij onderschrijven het uitgangspunt dat met de implementatie van de EU-richtlijn in Nederland en in de andere lidstaten van de Europese Unie (EU-lidstaten) het fundament voor een effectieve en integrale aanpak van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van kinderen wordt versterkt. Seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van kinderen kennen vele verschijningsvormen. Het gaat om een wereldwijd verschijnsel dat zowel nationaal als internationaal een krachtige aanpak behoeft.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van bovengenoemd wetsvoorstel en onderschrijven de strekking ervan.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel, waarmee de Nederlandse strafwetgeving wordt aangescherpt ter bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Met tevredenheid constateren deze leden dat er in de afgelopen jaren, zowel nationaal als Europees/internationaal bezien, een versnelling en intensivering heeft plaatsgevonden van beleidsontwikkeling op dit terrein, waarbij ook, meer dan voorheen, de slachtoffers centraal worden gesteld. Op nationaal niveau is er het Actieplan aanpak kindermishandeling, de Task Force kindermishandeling en de uitbreiding van de taken van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (NRM). Internationaal bezien is het op 1 juli 2010 voor Nederland inwerking getreden Verdrag van Lanzarote een belangrijke nadere stap inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik. Deze leden verwelkomen de verdere strafrechtelijke uitbreiding van de mogelijkheden om seksueel misbruik, seksuele uitbuiting en mishandeling van kinderen nog krachtiger te kunnen aanpakken, via de implementatie van de aan dit wetsvoorstel ten grondslag liggende EU-richtlijn.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van bovengenoemd wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven het doel van het wetsvoorstel en onderstrepen het belang van internationale samenwerking in de strijd tegen deze afschuwelijke misdrijven.

De leden van de fractie van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven de strekking hiervan.

2. Inhoud en achtergrond van de EU-richtlijn

De leden van de VVD-fractie merken op dat kindermisbruik en exploitatie van kinderen vaker plaatsvindt door de georganiseerde criminaliteit. Kan worden aangegeven om welke organisaties het gaat? Is deze criminaliteit over heel Europa verspreid of zijn personen die zich schuldig maken aan kindermisbruik of exploitatie van kinderen vaker aan een bepaald Europees land te koppelen? Als dat laatste het geval is, worden daar dan specifieke maatregelen voor getroffen? Wat is de omvang van het seksueel geweld tegen kinderen in Nederland? Hoeveel geld wordt er verdiend met de exploitatie en het misbruik van kinderen? Kan worden aangegeven of het ontnemen van dit wederrechtelijk verkregen voordeel in de praktijk succesvol is? Welk percentage van het totaalbedrag kan worden teruggevorderd? Komt dit ontnomen voordeel ten goede aan het slachtoffer?

Deze leden vragen of de regering kan aangeven in welke mate Nederlandse servers zijn vertegenwoordigd in het totaalaanbod van kinderporno op internet. Is de aanpak van kinderporno die zich op Nederlandse servers bevindt succesvol? Welke prioriteiten stelt het Openbaar Ministerie (OM) bij de opsporing en vervolging van kinderporno? Deelt de regering de mening dat de opsporing en vervolging niet alleen zouden moeten worden geconcentreerd ten aanzien van uploaders van kinderporno, maar ook ten aanzien van downloaders van kinderporno nu deze downloaders zich in de praktijk ook tot toekomstige kindermisbruikers zouden kunnen ontwikkelen?

Over welke capaciteit beschikken politie en OM voor de opsporing en de vervolging van verschillende vormen van kindermisbruik en exploitatie van kinderen? Hoe verhoudt dit zich tot het aantal slachtoffers van misbruik in Nederland? Kan hierbij voldoende aandacht worden geschonken aan preventie en het vroegtijdig signaleren van kindermisbruik of seksuele interesse voor kinderen? Welke rol speelt de omgeving van verdachten hierbij? Wordt in de praktijk effectief omgesprongen met eventuele signalen vanuit de omgeving van verdachten? Vormen dergelijke signalen voldoende reden over te gaan tot het plaatsen van internettaps en/of een doorzoeking van een woning? Wordt bij geconstateerd downloaden van kinderporno altijd door gerechercheerd?

Voornoemde leden vragen hoe de informatie-uitwisseling werkt in de praktijk tussen opsporingsinstanties van de verschillende EU-lidstaten. Draagt deze informatie-uitwisseling bij aan het oprollen van internationale kindermisbruiknetwerken of staat dit een snelle opsporing of vervolging juist in de weg? Kan in de praktijk effectief worden vervolgd voor kindermisbruik dat is gepleegd in de verschillende EU-lidstaten? Hoe wordt dit in de praktijk vormgegeven? Hoe staat het met de uitwisseling tussen de EU-lidstaten van de geconstateerde kinderporno en de uitwisseling van de geconstateerde niet-kinderporno in de individuele EU-lidstaten? Zijn de databanken nu op elkaar aangesloten en volgt iedereen dezelfde opslagmethodiek?

De aan het woord zijnde leden merken op dat personen die veroordeeld zijn voor seksueel misbruik worden begeleid ter voorkoming van recidive. Waaruit bestaan deze maatregelen specifiek? Is een dergelijke begeleiding effectief? Wat is in dit verband te verwachten van het in het regeerakkoord afgesproken levenslange toezicht op zedendelinquenten?

In hoeverre vergemakkelijkt deze implementatiewet de aanpak van rechtspersonen waarin in georganiseerd verband kindermisbruik wordt gepleegd, kinderporno wordt gedeeld of kinderen worden geëxploiteerd? Biedt dit wetsvoorstel ook aanknopingspunten om rechtspersonen voortaan aan te pakken die misbruik maken van kinderen?

De leden van de VVD-fractie merken op dat de EU-richtlijn is gebaseerd op de drie p’s: prevention, protection en prosecution. Dit stemt hen tevreden, aangezien deze aspecten van groot belang zijn voor de effectieve aanpak van kindermisbruik en de exploitatie van kinderen. In hoeverre zijn deze drie p’s al in voldoende mate in het Nederlandse beleid verwerkt? Wordt in het kader van prevention vereist dat iemand die met kinderen werkt een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) overlegt? Vindt in dat kader ook informatie-uitwisseling plaats met andere EU-lidstaten met betrekking tot het strafrechtelijk verleden van de betrokkene? Wat is het succespercentage van de aanpak die specifiek is gericht op reizigers van en naar landen waarin vaak sekstoerisme plaatsvindt? Vindt ten aanzien van deze personen ook onderzoek plaats of zij in Nederland slachtoffers hebben gemaakt? Op welke wijze wordt dit onderzoek vormgegeven? Deze leden voegen hieraan nog toe dat het vanzelfsprekend zou moeten zijn dat de EU-lidstaten die meer dan andere EU-lidstaten als bronland van mensenhandel en kinderporno gelden een bijzondere inspanning zouden moeten plegen op het gebied van prevention en protection. Onderschrijft de regering deze inspanning?

Deze leden constateren dat in 2009 de European financial coalition against commercial sexual exploitation of children online als pilotproject is opgericht. In de Verenigde Staten en, naar deze leden hebben begrepen, in sommige EU-lidstaten zoals Zweden, zijn deze financiële samenwerkingsverbanden een succes in de strijd tegen kinderporno. Zo werken creditcardmaatschappijen en internetproviders en zoekmachines in dit kader met de opsporingsdiensten samen teneinde signalen op te pakken en op te volgen. Kan de regering toelichten op welke wijze op dit moment in Europees verband invulling aan deze coalitie wordt gegeven en of, en zo ja, hoe in Nederland wordt samengewerkt door de genoemde partijen bij het bestrijden van kinderporno?

De leden van de PvdA-fractie zijn zich ervan bewust dat de ontwikkeling van de techniek, de toenemende digitalisering van de maatschappij en de daarmee gepaard gaande toename van het gebruik van internet en sociale media leiden tot nieuwe verschijningsvormen van misbruik van kinderen. Zij zijn van mening dat er maatregelen nodig zijn kinderen daartegen te beschermen. Deze leden staan dan ook de komst van een integraal beleid ter bescherming van kinderen tegen seksueel geweld voor. Zij vragen op welke wijze door de regering de kunstmatige scheiding in de uitvoering van beleid, wanneer het gaat over het fenomeen kinderpornografie dan wel het fenomeen seksueel geweld, wordt doorbroken. Deze leden zijn evenals de NRM van mening dat kinderpornografie als fenomeen niet los kan worden gezien van seksueel geweld.

Deze leden vragen hoe de EU-richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie zich verhoudt tot het Verdrag van Lanzarote inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik dat op 1 juli 2010 voor Nederland in werking is getreden. Verder merken deze leden op dat de onderhavige EU-richtlijn verwantschap vertoont met de richtlijn 2011/36/EU1 van het Europees Parlement en de Raad inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel, de bescherming van slachtoffers ervan, en ter vervanging van kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (PbEU L101, 15 april 2011). Zij vragen in dat verband op welke punten beide EU-richtlijnen overeenkomsten vertonen. Hoe wordt onnodige overlap met de werkzaamheden van de Raad van Europa voorkomen?

Voornoemde leden achten het van het grootste belang dat kinderen die slachtoffer zijn van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik de zorg en aandacht verdienen die zij voor de verwerking van het leed behoeven en niet verder getraumatiseerd raken door de wijze waarop zij in het strafproces worden bejegend. Zij vragen op welke deelnemers van het strafproces deze zin ziet. Gaat het om de officier van justitie, de rechtelijke macht of wordt hiermee gedoeld op de wijze waarop een aangever bijvoorbeeld wordt ondervraagd door de verdediging? Indien dat laatste het geval is vragen deze leden hoe zich dat verhoudt tot het in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) vastgelegde recht van de verdachte het slachtoffer als getuige te kunnen ondervragen.

De aan het woord zijnde leden zijn verheugd met de komst van een wettelijke grondslag voor de verstrekking van justitiële gegevens op verzoek van een andere EU-lidstaat ten behoeve van een procedure die verband houdt met het aannemen van personeel voor activiteiten waarbij de betrokkene rechtstreeks en geregeld in aanraking komt met kinderen. Hoe lang duurt gemiddeld de aanvraag tot informatie uit het strafregister over veroordelingen voor zedenmisdrijven in een ander EU-lidstaat? Verder vragen deze leden of en zo ja, op welke wijze deze wijziging concreet kan bijdragen aan het in de toekomst voorkomen van een verschrikkelijke zaak als de grootschalige zedenzaak in Amsterdam nu de veroordeelde reeds eerder in Duitsland is veroordeeld voor een zedendelict. Zij zijn in het licht van het voorgaande al jaren voorstander van een uniform Europees register betrekking hebbend op zedendelinquenten en vragen in deze het standpunt van de regering. Hoe wordt daar op Europees niveau over gedacht?

Welke beleidsmaatregelen neemt deze regering ten aanzien van het voorkomen van kindersekstoerisme? De actiedagen die regelmatig op luchthaven Schiphol worden gehouden zouden in maart 2013 geëvalueerd worden. De leden van de PvdA-fractie vragen wat de uitkomsten zijn van deze evaluatie.

Een deel van de verplichtingen die voortvloeien uit de EU-richtlijn, wordt geïmplementeerd door uitvoering in de praktijk. Kan de regering aangeven welke maatregelen zij neemt ter ondersteuning en bescherming van minderjarige slachtoffers, preventie en interventieprogramma’s? Daarnaast merkt de Afdeling advisering van de Raad van State niet voor niets op dat de EU-richtlijn, met betrekking tot bepalingen die strekken tot bescherming van het slachtoffer maar mogelijk ook voor de aanspraak op behandeling van verdachten, niet op alle punten voldoende geïmplementeerd worden. Wat is het standpunt van de regering hieromtrent?

De leden van de PVV-fractie vernemen graag van de regering waaruit blijkt dat de huidige wetgeving, die zij met dit wetsvoorstel voor ogen heeft, niet voldoende toereikend is. Kan worden aangegeven op welke terreinen een overlap van strafbepalingen is te verwachten? De regering geeft aan dat de Task Force kindermishandeling en seksueel misbruik zich onder andere zal concentreren op het versterken van de strafrechtelijke aanpak. Hoe gaat de regering hieraan concreet invulling geven? Hoe gaat deTask Force de strafrechtelijke aanpak versterken? Voorts willen deze leden graag weten op welke manier bovengenoemde EU-richtlijn aandacht schenkt aan de preventie van seksueel misbruik en kinderporno.

Aangezien de implementatietermijn van deze richtlijn op 18 december 2013 afloopt, willen zij graag weten wat de stand van zaken is met betrekking tot de implementatie van deze EU-richtlijn in de overige EU-lidstaten. Deze leden ontvangen graag een zo compleet mogelijk overzicht van de regering.

Kan worden nagegaan in hoeveel gevallen de rechter iemand op grond van richtlijn 2011/93/EU had willen straffen maar waaruit bleek dat dat niet mogelijk was? Wordt verwacht dat met de implementatie van bovengenoemde EU-richtlijn het aantal rechercheonderzoeken ter bestrijding van seksueel misbruik en kinderporno zal stijgen? Waaruit blijkt dat de werklast voor het OM en de rechtspraak niet zal stijgen? Zal het gevolg van de implementatie van bovengenoemde EU-richtlijn zijn dat we hulp krijgen uit het buitenland?

De leden van de SP-fractie constateren dat de EU-richtlijn diverse bepalingen bevat op het gebied van het strafrecht, maar ook bepalingen inzake bijstand en ondersteuning van slachtoffers, preventie in het algemeen, en preventieve interventieprogramma’s of -maatregelen in het bijzonder. Het wetsvoorstel ter implementatie van deze EU-richtlijn bevat slechts aanscherpingen van de strafwetgeving. Zijn op de andere gebieden, wat preventie en bescherming van slachtoffers betreft, geen aanvullende maatregelen noodzakelijk of mogelijk? Graag ontvangen deze leden hierop een toelichting van de regering. Zij constateren dat de EU-richtlijn inhoudelijk sterk is geïnspireerd op het Verdrag van Lanzarote (Trb. 2008, 58). Zijn er nog inhoudelijke verschillen aan te wijzen? Zo ja, welke?

De leden van de CDA-fractie constateren dat de EU-richtlijn maatregelen omvat om te voorkomen dat een persoon die is veroordeeld voor een van de in de EU-richtlijn omschreven strafbare feiten werkzaamheden kan uitoefenen waarbij sprake is van regelmatig contact met kinderen en dat Nederland zich tijdens de onderhandelingen over de EU-richtlijn heeft beijverd te voorzien in een regeling waarbij een verzoek om informatie uit het strafregister over veroordelingen voor zedenmisdrijven moet worden ingewilligd wanneer het verzoek verband houdt met een procedure die betrekking heeft op de toegang tot werkzaamheden waarbij sprake is van regelmatig contact met kinderen. Deze leden vragen de regering op welke wijze in de EU-lidstaten zeker wordt gesteld dat deze maatregelen daadwerkelijk worden gehandhaafd.

Voornoemde leden merken op dat op het gebied van de bestrijding van kindersekstoerisme een beleidsintensivering is gerealiseerd. Wat is de laatste stand van zaken aangaande de criminaliteitsbeeldanalyse, het barrièremodel en de samenwerking met bronlanden van kindersekstoerisme? Ook vragen deze leden naar de resultaten van het in het strafrechtelijk onderzoek naar kinderpornografie standaard in beslag nemen van digitale en analoge gegevensdragers bij personen die worden verdacht van seksueel geweld tegen kinderen. Voorts vragen zij in hoeverre deze gegevensdragers daadwerkelijk kunnen bijdragen aan het bewijs van door de verdachte gepleegd seksueel misbruik.

Aangegeven wordt dat begin 2012 een Nederlandse versie van het Britse programma «Stop it now!» voor de behandeling van (potentiële) plegers van zedenmisdrijven van start is gegaan. Zij vragen de regering wat de ervaringen met dit programma tot dusver hebben opgeleverd.

De leden van de D66-fractie waarderen de aanscherpingen en de integrale aanpak van de EU-richtlijn, waarin aandacht wordt gegeven aan preventie en aan de positie van slachtoffers. Deze leden delen de mening dat het noodzakelijk is dat kinderen die slachtoffer zijn van seksueel misbruik de nodige zorg en aandacht krijgen voor de verwerking van hun leed. Een zorgvuldige bejegening tijdens het strafproces is hiervoor vereist. Deze leden willen daarom vooral op de punten van preventie en de positie van slachtoffers een toelichting van de regering.

Voornoemde leden zijn benieuwd naar de operationele samenwerking op Europees niveau wat de preventieve maatregelen betreft. Artikel 10 van de EU- richtlijn voorziet in een wettelijke grondslag voor de verstrekking van justitiële gegevens op verzoek van een andere EU-lidstaat om te voorkomen dat veroordeelden voor de in de EU-richtlijn omschreven strafbare feiten, werkzaamheden kunnen uitoefenen waarbij er regelmatig contact met kinderen is. Hoe zorgt Nederland samen met andere EU-lidstaten ervoor dat naast de wettelijke grondslag ook de praktische uitvoering van informatie-uitwisseling tussen de verschillende landen goed op elkaar aansluit? Op welke termijn kunnen deze leden de nationale implementatie in de vorm van een wijziging van artikel 35 van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens verwachten? Samen met de Afdeling advisering van de Raad van State stellen de aan het woord zijnde leden het op prijs dat het wijzigingsbesluit ter consultatie aan het College Bescherming Persoonsgegevens wordt aangeboden. Het bestrijden van kindermisbruik en verspreiding van beelden op het internet vereist een Europese aanpak. Daarvoor is uitwisseling van gegevens tussen overheden nodig. Die uitwisseling kan alleen plaatsvinden op basis van een adequaat kader voor de bescherming van persoonsgegevens, zodat er onderling vertrouwen is tussen de landen. De leden van de D66-fractie vernemen graag of de regering bereid is zich hard te maken voor een EU-richtlijn persoonsgegevens voor gebruik van data door politie en justitie. Dit lijkt deze leden een absolute voorwaarde voor intensievere internationale samenwerking tussen hen.

Deze leden maken zich zorgen over de opmerkingen van de Afdeling advisering van de Raad van State aangaande de onvoldoende implementatie van maatregelen ter bescherming van slachtoffers. Uitgangspunt is dat de bejegening tijdens het strafproces het leed en de schade van het slachtoffer niet mag vergroten. Dit kan geregeld worden door bijvoorbeeld de ondervraging van het kindslachtoffer zo veel mogelijk door dezelfde persoon te verrichten en het aantal ondervragingen zo beperkt mogelijk te houden. De verantwoordelijkheid voor een correcte bejegening van het slachtoffer ligt bij de officier van justitie, maar hoe zorgt de regering ervoor dat de uitvoering van de EU-richtlijn daadwerkelijk plaatsvindt? Hoe wordt de privacy van het slachtoffer gewaarborgd? Deze leden willen tevens weten welke (andere) onderdelen van de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik en de Aanwijzing kinderpornografie nauwer moeten aansluiten op de bepalingen uit de EU-richtlijn.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de minimale maximumstraf is overgenomen bij de strafbaarheidsstelling van ontucht met misbruik van gezag. Deze leden vragen, nu de EU-richtlijn daar immers de ruimte voor biedt en gezien de ernst van het feit, waarom niet is gekozen voor een hogere maximumstraf.

Deze leden juichen in beginsel de wijzigingen toe. Deze zijn noodzakelijk om tot een daadkrachtig Europees netwerk te komen bij het tegengaan van zedenmisdrijven in sectoren waar met kinderen wordt gewerkt.

Hoe zal echter de uitwisseling van gegevens worden ingevuld waar het gaat om het strafrechtelijk sepot? Het sepot kan immers om verschillende redenen zijn verleend. Is overwogen een gedifferentieerd beleid te voeren op de verschillende gronden waarop het sepot kan berusten? Zij onderkennen de behoefte informatie te wisselen, maar zien met name inzake het technisch sepot een spanningsveld met de presumptie van onschuld. Voornoemde leden verzoeken de regering een toelichting te geven over de kaders waarbinnen deze uitwisseling van gegevens kan plaatsvinden in het geval dat sepot verleend is.

3. Seksuele gedragingen

De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering aangeeft dat de term seksuele gedraging niet nader hoeft te worden gedefinieerd nu dit door de jurisprudentie is bepaald en ook langs die weg kan worden ingevuld. Hoe verhoudt dit uitgangspunt zich tot het legaliteitsbeginsel dat vereist dat een gedraging slechts bestraft kan worden op grond van een op het moment van handelen bestaande wettelijke strafbepaling? Vormt de term seksuele gedraging niet een bepalende term voor het delict bezit, vervaardigen, verspreiden van kinderporno? Ziet de regering in dat verband aanleiding deze term alsnog wettelijk te definiëren?

De leden van de PVV-fractie merken op dat in de EU-richtlijn geen definitie van het begrip seksuele handelingen wordt gegeven om aan de EU-lidstaten ruimte te laten de betekenis en de reikwijdte van dit begrip op nationaal niveau te bepalen. Deze leden vragen waarom de strafbaarstellingen uit de huidige zedentitel van het Wetboek van Strafrecht niet voldoende bescherming bieden de verplichtingen uit de EU-richtlijn te waarborgen? Wanneer verwacht de regering het aangekondigde wijzigingsbesluit justitiële en strafvorderlijke gegevens naar de Kamer te sturen?

4. Adviezen

De leden van de SP-fractie waarderen het dat de regering zich tijdens de onderhandelingen over de EU-richtlijn heeft ingezet voor een regeling waardoor informatie over veroordelingen voor zedenmisdrijven beter kan worden uitgewisseld. Dit is van belang te voorkomen dat zedendelinquenten (opnieuw) werkzaamheden gaan verrichten waarbij zij in aanraking komen met kinderen. Graag ontvangen deze leden een toelichting van de regering hoe dit concreet in zijn werk gaat en waar mogelijk nog verbeteringen te behalen zijn. Wanneer een EU-onderdaan solliciteert naar een functie in Nederland waarbij de VOG verplicht is, moet dan aan alle andere EU-lidstaten een verzoek worden gedaan tot informatie? En omgekeerd, wanneer een Nederlander in een ander land solliciteert naar een functie, moet dan de potentiële werkgever in het andere land een document vergelijkbaar met de Nederlandse VOG vereisen, waarna een verzoek kan worden gedaan aan Nederland en/of andere landen? Hoe waterdicht is dit systeem, en waar zijn nog verbeteringen mogelijk? Deze leden wijzen in dit verband op de opmerkingen van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR), die stelt dat het bij sollicitatieprocedures op voorhand niet duidelijk is in welke andere EU-lidstaat gegevens opgevraagd moeten worden.

De wettelijke basis op zichzelf voorkomt nog geen kindermisbruik, het hangt af van de juiste en zorgvuldige toepassing in de praktijk. In hoeverre gebeurt dit geautomatiseerd, dan wel handmatig? Indien het gaat om een niet-EU-onderdaan / derdelander, wat is dan de procedure?

Wat is het antwoord op de vraag die het College van procureurs-generaal opwerpt of alleen onherroepelijke veroordelingen worden meegenomen of dat ook informatie over buitengerechtelijke afdoeningen gedeeld kan worden met buitenlandse autoriteiten?

De aan het woord zijnde leden zijn het eens met de nadruk die de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) legt op het belang van preventieve maatregelen en behandelprogramma’s, zoals de programma’s die gericht zijn op het behandelen van personen met pedoseksuele neigingen. Een alomvattend beleid, dus strafrecht en preventieve maatregelen, is noodzakelijk. Terecht wijst de regering op het Meldpunt Kinderporno en het programma «Stop it now!». In het recente verleden was de financiering van dit meldpunt en het programma nog een probleem. Wat is op dit moment de stand van zaken? Deelt de regering de mening dat adequate financiering noodzakelijk is teneinde effectief invulling te geven aan de plicht preventieve maatregelen te treffen en behandelprogramma’s toegankelijk te maken voor mensen die daar baat bij hebben? Deelt de regering de mening van de NOvA dat behandelprogramma’s om delinquenten te behandelen belangrijk zijn in de preventieve sfeer (voorkomen van nieuw misbruik) maar dat een werkelijk preventief beleid (voordat een strafbaar feit gepleegd wordt) ontbreekt? Zijn er meer mogelijkheden om uitbuiting van kinderen en kindermisbruik te voorkomen?

De leden van de SP-fractie delen de mening van de NRM dat de aanpak van kindersekstoerisme belangrijk is en dat Nederland verantwoordelijk is voor zedendelinquenten die naar landen vertrekken waar sprake is van kindersekstoerisme. De regering wijst op een beleidsintensivering. Wat houdt dat in? Op welke wijze wordt de samenwerking met bronlanden verbeterd? Zijn er reeds Nederlanders vervolgd die zich aan kindersekstoerisme hebben schuldig gemaakt in Nederland? Wordt zo nodig meegeholpen met het verzamelen van bewijs in het andere land? Graag ontvangen deze leden een toelichting van de regering hierop.

Het is voornoemde leden niet geheel duidelijk waarom de tekst van de EU-richtlijn op het punt van de kwetsbaarheid van het kind niet geheel is gevolgd. De richtlijn spreekt van een strafverzwarende omstandigheid, indien het feit is gepleegd tegen een kind in een bijzonder kwetsbare positie (zoals een handicap of een stoornis). Het wetsvoorstel bevat de formulering dat misbruik moet zijn gemaakt van de kwetsbare positie van de minderjarige. Dat lijkt toch een beperktere implementatie dan de EU-richtlijn voorschrijft, nu op grond van de gekozen formulering het misbruik maken van de kwetsbare positie bewezen moet worden. Ook het OM wijst hierop. Waarom is daarvoor gekozen?

Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State heeft de regering ook het College Bescherming Persoonsgegevens geraadpleegd over het wijzigingsbesluit justitiële en strafvorderlijke gegevens. De leden van de SP-fractie zijn benieuwd naar de reactie van het College Bescherming Persoonsgegevens op deze consultatie.

De leden van de D66-fractie vragen evenals de NOvA aandacht voor preventieve maatregelen zoals het behandelprogramma «Stop it now!», dat probeert (potentiële) plegers van zedenmisdrijven ervan te overtuigen hulp te zoeken en zich te laten behandelen. Deze leden willen weten of, en hoe, de financiering voor dit programma op de lange termijn wordt gegarandeerd. Welke andere preventieve maatregelen is de regering van plan in te zetten en welk budget stelt zij hiervoor beschikbaar? Zij ontvangen graag een gedetailleerd overzicht van de preventieve maatregelen, zoals de programma’s en de bewustwordingscampagnes, inclusief de financiering.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de verplichting standaard over te gaan tot inbeslagname en controle van de aanwezige gegevensdragers zal worden opgenomen in een wettelijke regeling of in een beleidsregel, zij verwijzen hierbij naar de toezegging op het advies van de NRM.

Net als het College van procureurs-generaal vragen voornoemde leden waarom in artikel I, onderdeel B, niet de dreiging van geweld is opgenomen als strafverzwarende omstandigheid. Deze leden constateren dat de preventieve maatregelen die uit de EU-richtlijn voortvloeien in Nederland slechts een looptijd hebben tot 2016. Zij vragen hoe geborgd wordt dat dit beleid ook daarna invulling krijgt.

II. Artikelsgewijs

De leden van de SP-fractie constateren dat artikel 25 van de EU-richtlijn de bepaling bevat dat de lidstaten de nodige maatregelen nemen om te zorgen voor de onverwijlde verwijdering van webpagina's die kinderpornografie bevatten of verspreiden en die op hun grondgebied worden gehost, en om de verwijdering te verkrijgen van dergelijke webpagina's die buiten hun grondgebied worden gehost. Dat is geen facultatieve bepaling en evenmin een inspanningsverplichting. De EU-lidstaten worden verplicht te zorgen voor verwijdering van webpagina’s met kinderpornografische content. Hoe verhoudt dit duidelijke voorschrift zich tot de recente berichtgeving dat ruim een derde van alle wereldwijd gemelde kinderporno op Nederlandse servers staat, en dat in de top tien van bedrijven die kinderporno op hun server hebben staan, drie Nederlandse hosting-bedrijven staan? (bron: http://nos.nl/artikel/493665-veel-kinderporno-via-servers-nl.html )? Graag ontvangen deze leden een uitgebreide reactie van de regering hierop, alsmede op de vraag hoe uitvoering wordt gegeven aan artikel 25 van de EU-richtlijn.

De leden van de CDA-fractie vragen of is overwogen de gelegenheid van de implementatie aan te grijpen teneinde de strafmaat van de artikelen 242 t/m 246 Sr te verhogen.

Seksuele uitbuiting en seksueel geweld tegen kinderen is immers een ernstig misdrijf, zeker als het gaat om zeer jonge kinderen en zeker als er sprake is van kinderverkrachting. Deze leden kunnen zich voorstellen dat in verband daarmee de strafmaat in de genoemde artikelen zal worden verhoogd naar bijvoorbeeld 15 jaar gevangenisstraf. De EU-richtlijn biedt immers de mogelijkheid daartoe, aangezien in de EU-richtlijn wordt gesproken van een minimum maximumstraf van ten minste tien jaren gevangenisstraf. Graag vernemen zij de visie van de regering hierop.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat artikel I, onderdeel B, beoogt artikel 248, derde lid, Sr zo te wijzigen dat ook «misbruik» van een kwetsbare positie van het kind moet worden bewezen. Deze leden vragen of enkel het bestaan van een kwetsbare positie niet reeds voldoende is om een strafverzwarende omstandigheid toe te laten. Zij vragen voorts of de betreffende wijziging niet een onnodige dubbele bewijslast met zich meebrengt. Misbruik zou besloten liggen in het plegen van het strafbare feit. Is het dan verstandig het woord «misbruik» te schrappen?

De voorzitter van de commissie, Jadnanansing

Adjunct-griffier van de commissie, Tielens-Tripels

Naar boven