Artikel I van het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
In onderdeel A wordt artikel 7 als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel e, komt de zinsnede «, voor zover het feit oplevert
dwang tot het aangaan van een huwelijk» te vervallen.
2. In het derde lid wordt na «alsmede» ingevoegd:, voor de toepassing van het eerste
en tweede lid,.
Toelichting
Met deze nota van wijziging wordt het wetsvoorstel in overeenstemming gebracht met
de recente aanpassingen van de strafwetgeving ten gevolge van de Wet verruiming mogelijkheden
tot strafrechtelijke aanpak van huwelijksdwang, polygamie en vrouwelijke genitale
verminking (Stb. 2013, 95). Deze wetgeving heeft ten aanzien van de mogelijkheden tot het uitoefenen van extraterritoriale
rechtsmacht twee verruimingen doorgevoerd. In de eerste plaats geldt voor de vreemdeling
die in Nederland zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft en die zich in het buitenland
schuldig heeft gemaakt aan het misdrijf van artikel 237 Sr niet meer het vereiste
van dubbele strafbaarheid (vgl. huidig artikel 5a, eerste lid, onder 6°, Sr). Ook
wanneer op dit delict in het land waarin het begaan is geen straf is gesteld, kan
Nederland tegen deze persoon strafvervolging instellen. In de tweede plaats heeft
genoemde wet de uitoefening van extraterritoriale rechtsmacht ten aanzien van het
misdrijf van artikel 284 Sr (dwang) op de grondslag van het actieve personaliteitsbeginsel
in ruime zin mogelijk gemaakt. Anders dan in onderhavig voorstel van wet is door amendering
van het voorstel dat geleid heeft tot de nieuwe wet de clausule dat het moet gaan
om dwang «tot het aangaan van een huwelijk» komen te vervallen (vgl. Kamerstukken
II 2012/13, 32 840, nr. 8). Deze nota van wijziging past het wetsvoorstel aan – hetgeen eerder abusievelijk
achterwege is gebleven – aan deze aldus reeds bestaande mogelijkheden tot het uitoefenen
van extraterritoriale rechtsmacht. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de gelijkstelling
tussen Nederlanders en vreemdelingen met een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
ook door te voeren ten aanzien van de categorie van delicten, genoemd in artikel 7,
tweede lid, onderdeel a, Sr. Er is geen reden – nu als uitgangspunt voor de nieuwe
wetgeving gekozen is voor gelijkschakeling op het punt van het actieve personaliteitsbeginsel
– de positie van de Nederlandse ingezetene ten opzichte van de Nederlanders ter zake
van deze feiten afwijkend te doen zijn.
De Minister van Veiligheid en Justitie,
I.W. Opstelten
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven