33 572 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de herziening van de regels over werking van de strafwet buiten Nederland (herziening regels betreffende extraterritoriale rechtsmacht in strafzaken)

Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 6 november 2013

Artikel I van het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

In onderdeel A wordt artikel 7 als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel e, komt de zinsnede «, voor zover het feit oplevert dwang tot het aangaan van een huwelijk» te vervallen.

2. In het derde lid wordt na «alsmede» ingevoegd:, voor de toepassing van het eerste en tweede lid,.

Toelichting

Met deze nota van wijziging wordt het wetsvoorstel in overeenstemming gebracht met de recente aanpassingen van de strafwetgeving ten gevolge van de Wet verruiming mogelijkheden tot strafrechtelijke aanpak van huwelijksdwang, polygamie en vrouwelijke genitale verminking (Stb. 2013, 95). Deze wetgeving heeft ten aanzien van de mogelijkheden tot het uitoefenen van extraterritoriale rechtsmacht twee verruimingen doorgevoerd. In de eerste plaats geldt voor de vreemdeling die in Nederland zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft en die zich in het buitenland schuldig heeft gemaakt aan het misdrijf van artikel 237 Sr niet meer het vereiste van dubbele strafbaarheid (vgl. huidig artikel 5a, eerste lid, onder 6°, Sr). Ook wanneer op dit delict in het land waarin het begaan is geen straf is gesteld, kan Nederland tegen deze persoon strafvervolging instellen. In de tweede plaats heeft genoemde wet de uitoefening van extraterritoriale rechtsmacht ten aanzien van het misdrijf van artikel 284 Sr (dwang) op de grondslag van het actieve personaliteitsbeginsel in ruime zin mogelijk gemaakt. Anders dan in onderhavig voorstel van wet is door amendering van het voorstel dat geleid heeft tot de nieuwe wet de clausule dat het moet gaan om dwang «tot het aangaan van een huwelijk» komen te vervallen (vgl. Kamerstukken II 2012/13, 32 840, nr. 8). Deze nota van wijziging past het wetsvoorstel aan – hetgeen eerder abusievelijk achterwege is gebleven – aan deze aldus reeds bestaande mogelijkheden tot het uitoefenen van extraterritoriale rechtsmacht. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de gelijkstelling tussen Nederlanders en vreemdelingen met een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland ook door te voeren ten aanzien van de categorie van delicten, genoemd in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, Sr. Er is geen reden – nu als uitgangspunt voor de nieuwe wetgeving gekozen is voor gelijkschakeling op het punt van het actieve personaliteitsbeginsel – de positie van de Nederlandse ingezetene ten opzichte van de Nederlanders ter zake van deze feiten afwijkend te doen zijn.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Naar boven