33 551 Staat van de Europese Unie 2013

22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

F BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 juni 2013

Met deze brief en de bijgaande inventarisatie, geeft het kabinet uitvoering aan het voornemen uit het regeerakkoord om in Europees verband voorstellen te doen inzake de overdracht van beleidsterreinen aan nationale overheden, ook wel aangeduid als de Nederlandse «subsidiariteitsexercitie».

De Europese integratie is een stapsgewijs proces waarbij tot samenwerking wordt besloten als de noodzaak daartoe aanwezig is en/of als dit in het belang is van de deelnemende landen. Zo is een van de lessen van de financieel-economische crisis dat meer Europees toezicht, monitoring en handhaving nodig is om de eurozone goed te laten functioneren. Ook op andere terreinen, zoals energie, klimaat, asiel en migratie en de vervolmaking van de interne markt, maar ook bijvoorbeeld de aanpak van belastingfraude en ontduiking of samenwerking op het vlak van defensie, is Europese samenwerking hard nodig. De tijd van een «ever closer union» op alle mogelijke beleidsterreinen is echter voorbij, zo is de stellige overtuiging van het kabinet. Al tijdens het referendum in 2005 werd het onbehagen van de Nederlandse bevolking duidelijk met een Unie die als een doel op zich steeds verder uitdijt en steeds bemoeizuchtiger wordt. In plaats daarvan dienen we steeds opnieuw de afweging te maken of onze beleidsdoelstellingen voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kunnen worden verwezenlijkt. Dat zijn immers de bestuurslagen die het dichtst bij de burger staan. Alleen indien er goede argumenten zijn voor ingrijpen op Europees niveau (bijvoorbeeld omwille van het creëren van een gelijk speelveld, het bevorderen van eerlijke concurrentie of terugbrengen van handelsbelemmeringen binnen de interne markt of vanwege de effectiviteit van een grensoverschrijdende aanpak van grensoverschrijdende problemen) is Europese regelgeving gerechtvaardigd. Als leidend motto daarbij geldt: «Europees wat Europees moet, nationaal wat nationaal kan».

Er zijn diverse mogelijkheden om de taken en bevoegdheden van het Europese en nationale niveau te herschikken. Bevoegdheden kunnen terugvloeien naar lidstaten door de beleidsterreinen waarop de Unie bevoegd is in te perken. Ook kunnen lidstaten met zogenaamde opt-outs bedingen dat zij bevoegdheden behouden. Beide varianten vereisen een wijziging van de EU-verdragen. Het kabinet acht dat geen begaanbare en ook geen wenselijke weg. Veeleer dient kritisch gekeken te worden naar de Europese regelgeving zelf zoals deze de afgelopen decennia is geaccumuleerd in wat wel het acquis van de Unie wordt genoemd. Deze kan in samenspraak tussen de lidstaten worden herzien of bijgesteld. Ook kunnen de lidstaten in onderlinge samenspraak komen tot politieke afspraken over toekomstige prioriteiten voor Europese regelgeving. Dat is de aanpak waar het kabinet met deze exercitie voor kiest.

Nederland is een van de meest actieve landen in de EU op het gebied van het toetsen van subsidiariteit en proportionaliteit van EU-regelgeving. We houden sinds jaar en dag consequent de subsidiariteit en proportionaliteit van alle nieuwe initiatieven van de Europese Commissie tegen het licht. Met onze «BNC-fiches» lopen we op dit punt voorop in Europa. Het systeem van de gele en oranje kaarten is in het Verdrag van Lissabon gekomen doordat daartoe mede vanuit Nederland het initiatief is genomen. Het Nederlandse parlement behoort tot de meest actieve en betrokken nationale parlementen op dit vlak. Nederlandse parlementariërs voeren vaak een effectieve lobby voor het uitvoeren van subsidiariteitstoetsen op nieuwe voorstellen van de Commissie. Nederland maakt daarmee ten volle gebruik van de bepalingen die in het Verdrag van Lissabon, en met name in Protocol 2 bij de verdragen, zijn vastgelegd over de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Het lukt Nederland in de praktijk vaak om tijdens het onderhandelingsproces tussen regeringsvertegenwoordigers in de Raad bezwaren uit hoofde van subsidiariteit en proportionaliteit in te brengen en die voorstellen vanuit dat perspectief aangepast te krijgen, zo bleek ook tijdens deze exercitie. Zo is het bijvoorbeeld gegaan met de voorstellen voor een Europese «APK» en de richtlijn over optische straling voor werknemers die in de buitenlucht werken («ambre solaire-richtlijn»). Ook zijn diverse voorstellen om deze redenen uiteindelijk niet aangenomen door de Raad of niet in de aangekondigde vorm ingebracht door de Commissie. Een goed voorbeeld van die laatste categorie is de aangekondigde herziening van de pensioenfondsenrichtlijn (IORP). Uit de inventarisatie, en met name ook uit de consultaties met organisaties van experts en belanghebbenden, is overigens ook duidelijk geworden dat er vaak juist uitdrukkelijke steun bestaat voor regelgeving op EU-niveau, bijvoorbeeld daar waar het gaat om controle en toezicht op EU-breed gemaakte afspraken ter vervolmaking van de interne markt.

Met deze exercitie onderstreept Nederland dat het vindt dat bestaande regelgeving opnieuw op de agenda moet kunnen worden gezet (herziening). Naar de mening van het kabinet is de Commissie te terughoudend bij het moderniseren van wet- en regelgeving. Ook vindt Nederland dat lidstaten politieke afspraken moeten kunnen maken met de Europese Commissie op welke deelterreinen zij voorlopig liever geen nieuwe initiatieven van de Commissie zien. Waarom dient de Commissie op elk beleidsterrein waar zij bevoegd is, ook steevast met nieuwe regelgeving te komen? Vooruitlopend op het aantreden van een nieuwe Commissie eind 2014, zouden daarover nu tussen de lidstaten afspraken gemaakt kunnen worden.

Alle departementen hebben, mede door raadpleging van een groot aantal organisaties van experts en belanghebbenden, gewerkt aan een lijst van waar het wat Nederland betreft op dit moment op het gebied van Europese regelgeving concreet aan schort. De uitkomst van deze exercitie is de bijgevoegde lijst van 54 Nederlandse actiepunten. Na de bespreking met het Parlement zal Nederland de actiepunten in EU-verband inbrengen. Daarvoor zal in contact worden getreden met de Europese Commissie en zal steun worden geworven onder de andere lidstaten in de Raad, onder meer om vooruitlopend op het aantreden van de nieuwe Europese Commissie tot de hierboven genoemde politieke afspraken te komen.

Uit de lijst komt een aantal terreinen naar voren waarop de EU zich volgens Nederland op basis van het subsidiariteitsbeginsel terughoudender zou moeten opstellen, zoals strafprocesrecht, directe belastingen en sociale zekerheid. Aan een aantal wetsvoorstellen heeft Nederland eenvoudig geen behoefte. Daarnaast zijn er terreinen waar weliswaar Europese wetgeving nodig is, maar waar deze wetgeving meer ruimte dient te laten aan de lidstaten en hen met minder administratieve lasten dient op te zadelen. Op deze punten heeft Nederland bezwaren die samenhangen met het proportionaliteitsbeginsel. In de uitgewerkte lijst van Nederlandse actiepunten wordt dit verder toegelicht.

Het kabinet ziet deze lijst als een eerste aanzet voor een discussie met lidstaten en instellingen over een Europa dat bescheidener, soberder en tegelijkertijd effectiever is.

In samenhang met deze exercitie is het ministerie van Economische Zaken bezig met een inventarisatie die specifiek gericht is op EU-regels die in Nederland leiden tot onnodige regeldruk voor ondernemingen, waaronder het mkb. De exercitie van het ministerie van Economische Zaken kan worden gezien als een verdieping van de subsidiariteitsexercitie op het punt van regeldruk, mede op basis van input van het bedrijfsleven. De bevindingen die de minister van Economische Zaken op korte termijn zal inbrengen richting de Europese Commissie zullen, zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg op 13 februari jl. over de Raad voor Concurrentievermogen, tevens separaat aan uw Kamer worden gestuurd.

De minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

Inventarisatie EU-regelgeving op subsidiariteit en proportionaliteit – Nederlandse lijst van actiepunten

Inleiding

Naar aanleiding van de bepaling hierover in het regeerakkoord, hebben alle departementen een analyse gemaakt van de bestaande en verwachte toekomstige EU-regelgeving op hun beleidsterrein. Daarbij zijn de in de bijlage vermelde organisaties van experts en belanghebbenden geconsulteerd. De inventarisatie richtte zich zowel op regelgeving waarvan we in Nederland willen dat die voortaan (weer) op nationaal niveau wordt ingevuld – op basis van het beginsel van subsidiariteit –, als op regelgeving die in onze ogen is ingevuld of dreigt te worden ingevuld op een wijze die verder gaat dan nodig is om de doelstellingen te bereiken – op basis van het beginsel van proportionaliteit.

De uitkomsten van deze inventarisatie heeft het kabinet vervat in de onderstaande lijst van actiepunten, die na bespreking met het parlement in EU-verband zullen worden ingebracht. Daarvoor zal in contact worden getreden met de Europese Commissie en zal steun worden geworven onder de andere lidstaten in de Raad. Het gaat om een lijst van zaken waarvan Nederland zou willen dat ze anders worden ingericht of aangepakt. Overigens betekent dit niet dat Nederland uitsluitend negatief is over regelgeving op EU-niveau: de genoemde consultaties toonden aan dat er op veel terreinen juist steun bestaat voor Europese regelgeving en dat Nederland er vaak in de onderhandelingen daarover al in slaagt belangrijke bezwaren weg te nemen.

Daarnaast heeft het kabinet op basis van deze exercitie een aantal algemene aanbevelingen geformuleerd, die bij het tot stand brengen van nieuwe EU-regelgeving in acht zouden moeten worden genomen. Ook voor deze aanbevelingen zal in EU-verband aandacht worden gevraagd en draagvlak worden gezocht.

Aanbevelingen:

  • i. Elk optreden van de EU dient te worden gemotiveerd op basis van een duidelijke rechtsgrondslag in de Verdragen. De grondslag dient klip en klaar geschreven en bedoeld te zijn voor het optreden dat wordt voorgesteld. De Europese Commissie dient zich te onthouden van voorstellen waarvoor het verband met die rechtsgrondslag te indirect en onzeker is («creeping competences»).

  • ii. Als voor een bepaald beleidsterrein in de Verdragen geen bevoegdheid voor de EU is vastgelegd en de Europese Commissie derhalve geen wet- en regelgeving kan voorstellen, dient de Commissie in beginsel ook af te zien van het uitbrengen van – niet bindende – mededelingen of aanbevelingen of op een andere manier activistisch te zijn op dat beleidsterrein.

  • iii. Daar waar onder de lidstaten in de Raad breed gedeelde bezwaren bestaan tegen EU-regelgeving, bijvoorbeeld uit hoofde van subsidiariteit, kunnen zonder dat het acquis behoeft te worden aangepast politieke afspraken worden gemaakt tussen de Raad en de Commissie, waarin wordt vastgelegd dat laatstgenoemde zal afzien van nadere initiatieven op het betreffende terrein.

  • iv. EU-regelgeving dient zich waar mogelijk te richten op hoofdlijnen en op te bereiken doelen in plaats van gedetailleerd voor te schrijven hoe die doelen bereikt moeten worden. Een te grote mate van detail en een te grote nadruk op uniformiteit in EU-regelgeving kunnen leiden tot onnodige en ongewenste impact op nationale uitvoeringsmodaliteiten en -kosten. Waar mogelijk dienen lidstaten ruimte te hebben voor het gebruik van middelen die in hun specifieke situatie het meest effectief zijn ten opzichte van het te bereiken resultaat.

  • v. De (uitvoerings-)kosten die voortvloeien uit EU-regelgeving, zowel op EU-niveau als op nationaal niveau, dienen door de Commissie in haar voorstellen zo expliciet mogelijk te worden uitgewerkt.

  • vi. Om zeker te stellen dat EU-regelgeving in de juiste verhouding staat tot het doel dat ermee wordt beoogd (proportionaliteit), kan nog beter en structureler gebruik worden gemaakt van impact assessments en dienen waar nodig horizon- en evaluatiebepalingen te worden ingebouwd, zodat eventuele onvoorziene nadelige gevolgen kunnen worden «bijgestuurd».

  • vii. Lidstaten dienen maximaal betrokken te worden zodra voor hen relevante EU-regelgeving tot stand komt via uitvoeringshandelingen, gedelegeerde handelingen of uitvoering en uitwerking door agentschappen. Daarbij dient zoveel mogelijk rekening gehouden te worden met de uitvoeringspraktijk in lidstaten. Er blijven voorbeelden van regelgeving met grote gevolgen voor lidstaten, waarbij die betrokkenheid op lidstaatniveau onvoldoende is.

  • viii. Als het EU-Hof van Justitie EU-regelgeving op een wijze interpreteert die door de EU-wetgever niet was voorzien en/of niet was bedoeld, dan dient dit zo veel als mogelijk te worden geadresseerd door aanpassing van de EU-regelgeving waarop het Hof zijn uitspraak baseert. Het komt ook voor dat uit een uitspraak van het Hof blijkt dat er een spanning zit tussen beleidsdoelstellingen van de Unie en de lidstaten (een voorbeeld is de Hofuitspraak inzake studiefinanciering, opgenomen in de lijst van Nederlandse actiepunten). Dergelijke situaties dienen zoveel mogelijk te worden voorkomen en aangepakt door een proactieve houding van partijen in zowel het nationale als het EU-wetgevingsproces.

  • ix. Het aantreden van een nieuwe Europese Commissie, in 2014, dient aangegrepen te worden voor een herbezinning op de prioritering van de taken van de EU als geheel. De door Nederland geformuleerde actiepunten zouden, samen met deze aanbevelingen, kunnen worden omgezet in een verder uit te werken «agenda» gericht op een bescheidenere, soberdere en tegelijkertijd effectievere EU, met als uitgangspunt: «Europees wat moet, nationaal wat kan». Het Nederlandse EU-voorzitterschap de eerste helft van 2016 zou daarin een rol kunnen vervullen.

Lijst van actiepunten (gerangschikt per Raadsformatie):

Algemene Zaken

1. Verordening statuut en financiering Europese politieke partijen

Het kabinet staat positief tegenover de aanpassing van het statuut en de mogelijkheid voor Europese politieke partijen om een Europese rechtspersoon te worden. Het kabinet plaatst echter fundamentele kanttekeningen bij enkele onderdelen van het voorstel die verder gaan dan noodzakelijk. Het kabinet heeft principiële bezwaren tegen het verbinden van inhoudelijke en interne organisatorische voorwaarden aan de registratie van politieke partijen en tegen de voorgestelde rol van het Europees Parlement daarbij. De opvattingen en organisatie van een politieke partij (tenzij in strijd met de wet) worden getoetst door de kiezer.

→ Nederland spant zich er tijdens de nog lopende onderhandelingen over deze verordening voor in de genoemde onderdelen, die wat Nederland betreft te ver gaan, uit het voorstel te krijgen.

2. Salarisstijging EU-ambtenaren

De Commissievoorstellen voor de jaarlijkse salarisstijging van EU-ambtenaren voldoen de laatste jaren volgens Nederland niet aan de proportionaliteitstoets, ook omdat geen rekening is gehouden met de financiële crisis. In de Europese Raad van februari 2013 is inmiddels afgesproken dat de EU-salarissen voor 2 jaar zullen worden bevroren. Daarnaast zet Nederland in op aanpassing van de EU-salarismethode in het nieuwe EU-ambtenarenstatuut.

→ Nederland zet zich in de jaarlijkse onderhandelingen in voor salarissen op EU-niveau die in lijn zijn met de actuele salarisontwikkeling op lidstaatniveau en zal dat blijven doen, onder meer via aanpassing van de EU-salarismethode in het nieuwe EU-ambtenarenstatuut.

3. EU-agentschappen

In de zgn. Gemeenschappelijke Aanpak voor EU-agentschappen (een politiek akkoord tussen Raad, Commissie en Europees Parlement uit 2012) zijn basisvoorwaarden vastgelegd inzake o.a. oprichting en vestiging, personeelsbeleid, transparantie en verantwoording voor EU-agentschappen. Nederland is in algemene zin kritisch ten aanzien van de uitbreiding van taken van agentschappen en ten aanzien van de toename van het budget van agentschappen. Tevens heeft Nederland een kritische basishouding ten aanzien van het creëren van nieuwe EU-agentschappen.

→ Nederland dringt vanuit genoemde kritische basishouding erop aan dat de basisvoorwaarden voor EU-agentschappen strikt worden nageleefd. We pleiten voor terughoudendheid waar het gaat om het creëren van nieuwe agentschappen. In ieder geval dient duidelijk te worden aangetoond wat de toegevoegde waarde is.

4. EU-begroting

Er zijn diverse EU-programma’s waarvan de subsidiariteit en/of proportionaliteit is bekritiseerd door Nederland. Wat Nederland betreft dienen programma’s die uit de EU-begroting worden gefinancierd een aantoonbare meerwaarde te hebben. Dat geldt bijvoorbeeld niet voor het Globaliseringsfonds en niet zonder meer voor de besteding van structuurfondsen buiten de armste regio’s in de armste lidstaten. Bovendien dient de ontwikkeling van de EU-begroting in de pas te lopen met de nationale begrotingen. Inmiddels zijn in de Europese Raad afspraken gemaakt over de maximale omvang van de EU-uitgaven in 2014–2020 (MFK).

→ Nederland is tevreden over de uitkomsten van de Europese Raad over het MFK 2014–2020. Nederland zal zich er voor inzetten dat bij de tussentijdse review van het huidige MFK kritisch wordt gekeken naar de doelmatigheid en de samenstelling van de EU-begroting (in lijn met de motie Servaes/Verheijen daarover).

Buitenlandse Zaken

5. Verordening tot oprichting van een Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening «EU Aid Volunteers»

Nederland acht de door de Commissie voorgestelde uitvoeringsmodaliteit te zwaar, zowel wat betreft de structuur als het budget.

→ Nederland zet zich er in de nog lopende onderhandelingen voor in dat de beleids- en beheerstructuur zo licht mogelijk worden gehouden; het optuigen van een zware bureaucratische organisatie dient vermeden te worden. Ook dringt Nederland er in de onderhandelingen op aan dat de financiële implicaties worden beperkt, worden opgevangen binnen het EU-budget voor humanitaire hulp en niet zullen leiden tot additionele afdrachten. Duplicatie met andere vrijwilligersorganisaties, zoals met name de UN Volunteers, dient te worden vermeden.

6. Richtlijn consulaire bescherming voor EU-burgers in het buitenland

Dit voorstel van de Commissie schrijft in de ogen van Nederland op een aantal punten te strikte en te specifieke normen voor. Consulaire bijstand vereist maximale flexibiliteit om in te kunnen spelen op verschillende situaties.

→ Nederland dringt er in de nog lopende onderhandelingen op aan dat er voldoende ruimte behouden blijft voor nationale invulling (conform het recht op consulaire bijstand zoals neergelegd in de Verdragen en het Handvest) op basis van de voorwaarden die een lidstaat zelf heeft gesteld.

Concurrentievermogen (Interne Markt, Industrie, Onderzoek en Ruimtevaart)

7. Verordening douanewetboek

De verordening over het communautair douanewetboek wordt momenteel herzien. Hierbij waakt Nederland ervoor dat lidstaten voldoende ruimte houden om hun uitvoeringsstaken vorm te kunnen geven. Een mate van flexibiliteit is van belang opdat lidstaten die middelen kunnen inzetten die in hun specifieke situatie het meest effectief zijn ten opzichte van het te bereiken resultaat.

→ Nederland zal er kritisch op letten, dat na de vaststelling van het nieuwe douanewetboek de uitoefening van de gedelegeerde bevoegdheden door de Commissie binnen de daarvoor geldende kaders blijft. In het algemeen is het voor Nederland van belang dat in het douanewetboek een juiste balans blijft bestaan tussen uniformiteit en flexibiliteit. Dat is in het belang van de facilitering van de internationale handel en het is voor Nederland altijd een belangrijk punt geweest.

8. Verordening statistiek intracommunautaire handel

Bij statistieken op het terrein van de intracommunautaire handel, schrijft de EU in detail voor op welke wijze de gegevens uitgevraagd en verzameld dienen te worden. Dit acht Nederland ongewenst, mede doordat deze statistiekverplichting verantwoordelijk is voor de helft van de administratieve lasten van het CBS en er tegenwoordig ook modernere manieren zijn voor dataverzameling, die tot minder administratieve lasten leiden.

→ Hoewel Nederland oorspronkelijk een positief proportionaliteitsoordeel heeft gegeven, pleit het nu actief voor aanpassing van de verordening hierover uit 2004. De Commissie werkt reeds aan voorstellen daartoe.

9. Verordening inzake geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten

De verordening bouwproducten kent als opvolger van de richtlijn bouwproducten meer verplichtingen voor bedrijven voor wat betreft de CE-markering op bouwproducten. Tevens is met de nieuwe regels het toezicht door de overheid op uitvoering van de regelgeving aangescherpt. Nederland onderschrijft de subsidiariteit van de verordening, om te komen tot een interne markt voor bouwproducten, maar heeft wel zorgen over de uitwerking van de verordening in de praktijk (proportionaliteit). De nieuwe regels leiden tot een wat Nederland betreft ongewenste toename van administratieve lasten voor bedrijven m.b.t. het opstellen, archiveren en versturen van de prestatieverklaring van de CE-markering naar eindgebruikers.

→ Nederland zal samen met andere lidstaten bij de Europese Commissie er op aandringen maatregelen te treffen om te komen tot een vermindering van administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Dit kan worden bereikt door de gedelegeerde handelingen die op basis van de verordening zijn vastgesteld aan te passen. De Raad kan eventueel besluiten de bevoegdheidsdelegatie in te trekken.

Economische en Financiële Zaken

10. Financial Transaction Tax (FTT)

Het huidige Commissievoorstel voldoet niet aan de voorwaarden die in het regeerakkoord zijn gesteld, te weten vrijwaring van de pensioenfondsen, geen disproportionele samenloop met de huidige bankenbelasting en terugvloeien van de inkomsten naar de lidstaten. De FTT is zo vormgegeven dat ook partijen buiten de FTT-zone, zoals Nederlandse pensioenfondsen, belast worden wanneer zij handelen in financiële instrumenten die zijn uitgegeven in FTT-landen. Daarnaast zullen partijen uit de FTT-zone, indien zij financiële instrumenten kopen die zijn uitgegeven buiten de zone, een opslag vragen voor het feit dat zij vanuit hun thuisland belast worden. Hierdoor kan ook financiering voor partijen buiten de FTT-zone (zoals private en staatsschuld) duurder worden.

→ Op basis van het nieuwe Commissievoorstel zal verder worden onderhandeld. Nederland zal zich er voor blijven inzetten om de Nederlandse wensen onder de aandacht te brengen bij de Commissie en de overige lidstaten.

11. «Schokabsorptiefonds» voor Eurolanden

De Europese Commissie heeft in een recente mededeling aangegeven voorstander te zijn van het op lange termijn introduceren van een Eurozonebegroting met een conjuncturele stabilisatiefunctie. Nederland is daar tegen. Conjuncturele stabilisatie kan het beste plaatsvinden op nationaal niveau, binnen de grenzen van de afspraken van het Stabiliteits- en Groeipact. Nadelig gevolg van het voorgestelde mechanisme zou kunnen zijn dat landen de risico’s van onvoldoende hervormingen afwentelen op het Europese niveau.

→ Nederland is tegen dit idee van de Commissie. Conjuncturele stabilisatie kan het beste plaatsvinden op nationaal niveau.

12. Directe belastingen

Nederland acht dit een nationale aangelegenheid. Commissievoorstellen op dit terrein zijn ook in het verleden vaak met een negatieve subsidiariteitstoets beoordeeld, zoals de CCCTB (heffingsgrondslag voor vennootschapsbelasting, 2011). Binnen de directe belastingen zijn er overigens ook specifieke gebieden waarvan de subsidiariteit wel positief wordt beoordeeld, zoals bijvoorbeeld belastingfraude en ontduiking waarbij grensoverschrijdende aspecten een doorslaggevende rol spelen.

→ Nederland is van mening dat de Commissie in beginsel geen initiatieven dient te nemen op het gebied van directe belastingen. Als er desalniettemin initiatieven worden genomen, is het EU-niveau wat Nederland betreft daarvoor slechts aangewezen als het daadwerkelijk gaat om het aanpakken van grensoverschrijdende aspecten.

13. Niet-geharmoniseerde indirecte belastingen

Wat betreft de niet-geharmoniseerde indirecte belastingen (dus met name die op auto’s) wil Nederland nationale beleidsvrijheid behouden. In 2005 heeft onder andere Nederland een negatief subsidiariteitsoordeel gegeven over een voorgestelde richtlijn inzake de belasting op personenauto’s. Over dat voorstel is dan ook geen unanimiteit bereikt in de Raad, waarop de Europese Commissie in 2012 een mededeling heeft gepubliceerd over fiscale obstakels voor personenauto’s. Ook over die mededeling heeft Nederland een overwegend negatief oordeel gegeven.

→ Nederland is geen voorstander van initiatieven voor EU-regelgeving op dit terrein.

14. Inbreukprocedures fiscaliteit

De Commissie probeert soms om via inbreukprocedures lidstaten te dwingen om verschillen in (directe) belastingstelsels aan te pakken. Een dergelijke werkwijze is wat Nederland betreft onwenselijk. Verschillen in belastingstelsels zijn immers geoorloofd en de negatieve gevolgen daarvan kunnen ook op een andere wijze worden aangepakt, bv. via bilaterale belastingverdragen. Een storend element hierbij is dat de Commissie niet altijd gelijktijdig tegen alle betreffende lidstaten actie onderneemt. Daardoor is er onvoldoende level playing field op dit punt. De budgettaire consequenties kunnen daarnaast groot zijn. Nederland acht de inmenging in de nationale autonomie op dit punt onwenselijk.

→ Nederland dringt er bij de Commissie op aan de nationale autonomie van de lidstaten op het terrein van belastingen te respecteren en verschillen in (directe) belastingstelsels niet langer via inbreukprocedures aan te pakken.

15. Verzekering tegen natuurlijke en door de mens veroorzaakte rampen

De Commissie oriënteert zich via een groenboek op regelgeving op dit terrein, dat op het snijvlak ligt van de interne (verzekerings-)markt, milieubeleid en humanitaire hulp. De situaties in de EU-lidstaten zijn echter zodanig verschillend (kwetsbaar voor andersoortige rampen, verschillend niveau van rampenpreventie, andere betrokkenheid verzekeringssector/publieke sector), dat het zeer moeilijk zal zijn om hiervoor op EU-niveau met maatregelen te komen die in alle lidstaten werkbaar en effectief zijn.

→ Nederland is geen voorstander van initiatieven voor EU-regelgeving op dit terrein.

16. Garantiestelsel voor verzekeringsnemers

De Europese Commissie heeft onlangs de interesse van lidstaten voor Europees beleid aangaande de afwikkeling van verzekeraars in financiële problemen gepeild, met als potentieel onderdeel een garantiestelsel voor verzekeringsnemers. Gezien de beperkte risico’s van verzekeraars voor de financiële stabiliteit (er kan in tegenstelling tot bij banken geen overnight run op verzekeraars ontstaan), zou introductie van een dergelijk stelsel disproportioneel kunnen uitpakken. Individuele lidstaten hebben daarnaast vaak reeds adequate faciliteiten voor de bescherming van deelnemers bij specifieke verzekeringen.

→ Nederland is geen voorstander van initiatieven voor EU-regelgeving op dit terrein en zal derhalve voorstellen omtrent een garantiestelsel voor verzekeraars zeer kritisch bezien.

17. Richtlijn betaalrekeningen

De Commissie heeft onlangs een richtlijnvoorstel gepubliceerd met als doel om de vergelijkbaarheid van de kosten van betaalrekeningen te verbeteren, het overstappen tussen aanbieders van betaalrekeningen te vergemakkelijken en de toegankelijkheid voor het afsluiten van basisbetaalrekeningen te vergroten. Hoewel Nederland de doelstellingen van de Commissie onderschrijft, is Nederland van mening dat niet overtuigend is aangetoond dat hier sprake is van een Europees probleem. Het is derhalve zeer de vraag over een overkoepelende Europese aanpak noodzakelijk is.

→ Nederland zal bij de Commissie aandringen op een heldere onderbouwing van de voorstellen en kritisch bezien of de kosten opwegen tegen de baten.

Justitie en Binnenlandse Zaken

18. Richtlijn gezinshereniging

De richtlijn gezinshereniging biedt voor Nederland, waar gezinshereniging de grondslag is voor een substantiële migratiestroom, te weinig ruimte om nationaal beleid te kunnen voeren, bijvoorbeeld met betrekking tot het hanteren van een leeftijdseis en eisen voor integratie. Om die reden zet Nederland vraagtekens bij de proportionaliteit van de richtlijn.

→ Nederland zet in op versoepeling van enkele bepalingen uit de richtlijn. Nederland zet zich daar in EU-verband voor in, onder meer door een actieve bijdrage te leveren aan de werkgroep die input levert voor door de Commissie uit te brengen richtsnoeren.

19. Richtlijn toelating onderdanen uit derde landen bij onderzoek, studie, scholierenuitwisseling, etc.

De Commissie heeft recentelijk een voorstel uitgebracht inzake een meer uniforme toelatingsprocedure voor toelating en verblijf van onderzoekers, studenten, scholieren in uitwisselingsprogramma’s, betaalde en onbetaalde stagiairs, vrijwilligers en au pairs. Nederland heeft enkele bedenkingen met betrekking tot zowel de subsidiariteit als de proportionaliteit. Het doel van een dergelijke EU-regeling op het terrein van arbeidsmigratie is wat Nederland betreft de (lidstaat overstijgende) meerwaarde voor de kenniseconomie. Dit is echter niet van toepassing op de categorieën scholieren in uitwisselingsprogramma’s, onbetaalde stagiairs, vrijwilligers en au pairs. Voor die categorieën is de subsidiariteit wat Nederland betreft negatief. Een richtlijn als instrument is hier, voor zover gewenst, wat Nederland betreft slechts proportioneel als deze lidstaten voldoende ruimte biedt voor nationaal beleid.

→ Nederland zal zich er tijdens de onderhandelingen over deze richtlijn voor inspannen om de categorieën die in onze ogen te ver gaan uit het voorstel te krijgen, dan wel de bepalingen over deze categorieën een zo min mogelijk verplichtend karakter te laten hebben.

20. Voorstellen tot harmonisatie van strafprocesrecht

Door de Commissie zijn verschillende voorstellen aangekondigd die strekken tot harmonisatie van onderdelen van het strafprocesrecht (zoals regels over de rechten van kwetsbare verdachten, de onschuldpresumptie en het vergaren van bewijs). Het strafprocesrecht is wat Nederland betreft primair een zaak voor de lidstaten. Alleen wanneer uit praktijkervaringen blijkt dat er behoefte bestaat aan regels op het terrein van het strafprocesrecht ten behoeve van een efficiënte strafrechtelijke samenwerking, kan regelgeving op EU-niveau worden overwogen. In algemene zin is Nederland bovendien van oordeel dat geen herziening van reeds bestaande Europese regelgeving dient plaats te vinden zo lang daartoe geen noodzaak is gebleken (dus geen «Lisbonisation» puur omwille van het Verdrag van Lissabon). Die noodzaak zal pas blijken nadat met de bestaande regelgeving ruime ervaring is opgedaan.

→ Nederland dringt erop aan dat de EU zich concentreert op het opheffen van eventuele lacunes in de strafrechtelijke samenwerking, zodat deze samenwerking – die noodzakelijk is om (grensoverschrijdende) strafzaken rond te krijgen – wordt versterkt. Daarnaast neemt Nederland stelling tegen het indienen van voorstellen voor regelgeving uitsluitend omdat in de Raad van Europa reeds regelgeving op het betreffende terrein tot stand is gekomen.

21. Voorstellen tot harmonisatie van materieel strafrecht

Door de Commissie zijn verschillende voorstellen aangekondigd die strekken tot harmonisatie van onderdelen van het materieel strafrecht (zoals strafrechtelijke handhaving van identiteitsfraude en inbreuken op douaneregelgeving). Het materieel strafrecht is wat Nederland betreft primair een zaak van de lidstaten.

→ Ook hier stelt Nederland dat de EU zich moet concentreren op het opheffen van eventuele lacunes in de strafrechtelijke samenwerking. Voor wat betreft de bevoegdheid van artikel 83, lid 2 VWEU meent Nederland overigens dat wanneer blijkt dat de verschillen in rechtshandhaving ten aanzien van de geharmoniseerde beleidsterreinen dermate groot zijn dat «safe havens» ontstaan, harmonisatie van strafrechtelijke sancties kan worden overwogen.

Zoals hierboven aangegeven staat Nederland voorts afwijzend tegenover herziening van reeds bestaande Europese regelgeving zo lang daartoe geen noodzaak is gebleken. Op het gebied van materieel strafrecht kan hier als negatief voorbeeld worden vermeld de herziening van het kaderbesluit voor strafrechtelijke handhaving witwassen.

22. Sectorale dialoog «Centrale Overheden»

Op dit moment zijn er veertig Europese sectorale comités voor de sociale dialoog, waaronder ook een comité dat ziet op de centrale overheidssector. De centrale overheidssector, inclusief zijn publiekrechtelijke werknemers, is in de ogen van Nederland echter een aangelegenheid voor de lidstaten zelf. Nederland ziet niet in wat de toegevoegde waarde is van deze dialoog op EU-niveau voor de centrale overheden.

→ Nederland zal zich ervoor inzetten dat de interne beslissing van de Europese Commissie om een sectorale sociale dialoog voor centrale overheden in te stellen en om de werkgeverskoepel EUPEA als representatief voor de centrale overheidswerkgevers te beschouwen, wordt ingetrokken.

Landbouw en Visserij

23. Mogelijke wetgeving aangaande een pan-Europees bossenverdrag

Nederland vindt het beleid ten aanzien van bosbeheer primair een zaak van nationale overheden.

→ Nederland is geen voorstander van EU-regelgeving op dit terrein en zal als er toch een voorstel komt daarover waarschijnlijk een negatief subsidiariteitsoordeel vellen.

24. Uitvoeringsverordening voor handelsnormen voor olijfolie

Deze verordening, waarin de regels uit de verordening voor de integrale gemeenschappelijke marktordening worden uitgewerkt voor olijfolie, is een goed voorbeeld van uitvoeringsregelgeving waarbij proportionaliteitsrisico’s ontstaan. De bepaling voor de wijze waarop olijfolie in de horeca gepresenteerd mocht worden, die inmiddels weer is ingetrokken door de Commissie, toont aan dat hierbij ook de administratieve lasten makkelijk onevenredig kunnen groeien. Naar verwachting wordt bovendien de mogelijkheid voor de lidstaten om bij te sturen minder indien deze regelgeving door het gebruik van gedelegeerde handelingen – bevoegdheid bij de Commissie voor nadere uitwerking – tot stand komt.

→ Nederland is voorstander van een nadrukkelijkere betrokkenheid van de lidstaten bij de totstandkoming van regels op dit terrein. Het introduceren van gedelegeerde handelingen zou daar niet aan bijdragen.

25. EU-programma’s voor schoolmelk en schoolfruit

Nederland steunt inhoudelijk de EU-programma’s voor subsidiëring / cofinanciering van de verstrekking van zuivelproducten en groenten en fruit aan scholieren, met name vanuit het oogpunt van gezonde voeding. Zo lang de programma’s bestaan, zal Nederland er ook zeker gebruik van willen blijven maken. Dat neemt echter niet weg, dat dergelijke programma’s wat Nederland betreft beter op nationaal niveau kunnen worden opgezet en uitgevoerd. Er is geen grensoverschrijdende dimensie aan.

→ Nederland bepleit het afbouwen van de EU-programma’s voor schoolmelk en schoolfruit.

Milieu

26. Richtlijn omgevingslawaai

Deze richtlijn adresseert niet een probleem met een grensoverschrijdend/EU-breed karakter. De nadruk dient wat Nederland betreft te liggen op bronbeleid (voertuigen, spoormaterieel) om via die weg een level playing field vorm te geven. Er is samenhang met het recente voorstel over lawaai van luchthavens waarover de Tweede Kamer een negatief subsidiariteitsoordeel heeft gegeven.

→ Er is volgens Nederland geen EU-regelgeving nodig op dit terrein, omdat het niet gaat om een probleem met een grensoverschrijdend/EU-breed karakter. Een level playing field dient te worden gewaarborgd via bronbeleid.

27. milieueffectrapportages

In de ogen van Nederland kent de EU-regelgeving op dit terrein een grote mate van detail en teveel middelvoorschriften in plaats van doelvoorschriften, hetgeen kan leiden tot ongewenste impact op nationale uitvoeringsmodaliteiten en -kosten.

→ Nederland pleit voor minder gedetailleerde EU-regelgeving op het terrein van milieueffectrapportages.

28. Kaderrichtlijn water

Vanwege de toepassing van het one-out-all-out principe bij beoordeling van de ecologische kwaliteit van oppervlaktewater wordt volgens Nederland geen realistisch beeld gegeven van de waterkwaliteit en de daarvoor verrichte inspanningen. In een integraal oordeel zou niet een te hoge waarde van één enkele parameter, die bovendien kan zijn veroorzaakt door emissies elders in het stroomgebied, bepalend mogen zijn.

→ Nederland pleit ervoor bij een eventuele herziening van de richtlijn of haar bijlagen de lidstaten meer flexibiliteit te bieden voor een integraal oordeel.

29. Richtlijn luchtkwaliteit (fijnstof)

Vanwege een rigide beoordelingssysteem van meetresultaten wordt Nederland ertoe gedwongen om op een beperkt aantal punten in stedelijk gebied (hotspots) – in het bijzonder bij fijnstof – toch zeer ingrijpende locale maatregelen te nemen om aan de luchtkwaliteitseisen te voldoen, terwijl het merendeel van de verontreinigende stoffen geen locale oorsprong heeft.

→ Nederland pleit ervoor bij een eventuele herziening van de richtlijn of haar bijlagen de lidstaten meer flexibiliteit te bieden voor het interpreteren van de meetresultaten en de gevolgen van overschrijdingen op hotspots.

30. Richtlijnvoorstel maritieme ruimtelijke ordening en geïntegreerd kustbeheer

Kustbeheer is in beginsel geen kwestie met een grensoverschrijdend karakter. En waar dat wel het geval is, betreft het hooguit een bilaterale kwestie, waarvoor de voorzieningen al bestaan. Ruimtelijke ordening op zee kan wel grensoverschrijdend zijn (bv. windmolens en scheepvaartroutes), maar op dit punt heeft Nederland twijfels bij de in het voorstel gegeven onderbouwing voor de bevoegdheid van de EU. Bovendien zou met dit voorstel een opening kunnen worden gecreëerd voor meer initiatieven vanuit de EU op het gebied van ruimtelijke ordening. Daar is Nederland geen voorstander van. Bovendien bevat het Richtlijnvoorstel onderdelen die verder gaan dan nodig is om het beoogde doel te bereiken, zoals de opgenomen inhoudelijke resultaatverplichtingen.

→ Nederland zet zich tijdens de onderhandelingen over dit voorstel in voor een richtlijn alleen voor maritieme ruimtelijke ordening (MRO), en dus voor het schrappen van alle bepalingen over geïntegreerd kustbeheer. Op het terrein van MRO dient de richtlijn wat Nederland betreft slechts afstemming voor te schrijven, en geen inhoudelijke bepalingen te bevatten.

31. Kaderrichtlijn bodem

Bodem lijkt een beleidsveld dat primair op lokale en regionale schaal ingevuld dient te worden. Desalniettemin onderschrijft Nederland dat Europees beleid gewenst is. Nederland heeft er belang bij dat ook in andere Europese landen een duurzaam bodembeleid gevoerd wordt, o.a. vanwege een level playing field (bodemverontreiniging), de grensoverschrijdende gevolgen (met name waterhuishouding, kwalitatief en kwantitatief) en de voedselveiligheid. Ook draagt een gezamenlijke strategie bij aan het realiseren van doelen van het internationale biodiversiteitsbeleid, de kaderrichtlijn water, de toekomstige grondwaterrichtlijn, de nitraatrichtlijn en de klimaatdoelstellingen. Het instrument van een richtlijn vindt Nederland disproportioneel. Bodembeheer is bij uitstek een beleidsveld dat op nationale, regionale en lokale schaal ingevuld moet worden, met slechts beperkte internationale aspecten. De strategie voldoet dus volgens Nederland wel aan de proportionaliteitstoets, maar de richtlijn niet. Omdat er een blokkerende minderheid is, van landen die meestal om dezelfde reden tegen een bodemrichtlijn zijn, zijn de onderhandelingen over het Commissievoorstel inmiddels vastgelopen. De Commissie evenwel grijpt iedere gelegenheid aan om het dossier weer in beweging te krijgen.

→ Nederland wil dat de Europese Commissie af ziet van nieuwe initiatieven om alsnog te komen tot een bodemrichtlijn. Bodembeheer is een beleidsveld met slechts beperkte internationale aspecten.

32. Richtlijn overstromingsrisico’s

Deze richtlijn beperkt zich niet tot grensoverschrijdende wateren, maar heeft ook effecten voor kleinere, regionale wateren omdat het complete stroomgebied van rivieren op detailniveau wordt bestreken. Er is over te twisten of dit een vraag is van subsidiariteit of proportionaliteit. Feit is wel dat met de Richtlijn er nauwelijks extra verplichtingen zijn ontstaan bovenop hetgeen we in Nederland al deden op dit vlak, met uitzondering van de verplichte bundeling van bestaande plannen in een overstromingsrisicobeheersplan per stroomgebied. Mede op basis van de recente praktijkervaringen met deze richtlijn, is Nederland van mening dat de EU zich beter niet met kleinere wateren kan bezighouden, maar dat geconcentreerd moet worden op de hoofdstroom, met daarbij ruimte voor afwijkende types.

→ Nederland bepleit in EU-verband beperking van deze richtlijn in bovengenoemde zin: minder onnodig detail en focus op het hoofddoel van de richtlijn.

33. Klimaat, hernieuwbare energie en biobrandstoffen

Het doel van het biobrandstoffenbeleid is naast energieonafhankelijkheid het terugdringen van de CO2-uitstoot. Sommige van de conventionele biobrandstoffen zijn maar beperkt succesvol, onder meer omdat de productie ervan energie kost, gepaard gaat met de uitstoot van overige broeikasgassen of er gevolgen zijn voor voedselproductie en landgebruik. Bovendien zijn de administratieve lasten van de het Europese biobrandstoffenbeleid relatief hoog, omdat de herkomst en het gebruik van biobrandstoffen gedetailleerd moet worden bijgehouden. De bestaande Richtlijn voor Hernieuwbare Energie schrijft voor dat in 2020 het aandeel duurzame energie minimaal 10% in het wegverkeer moet zijn. Om zeker te stellen dat geavanceerde biobrandstoffen (die de genoemde nadelen niet kennen) hiervan een significant aandeel uitmaken, zijn recent wijzigingsvoorstellen uitgebracht. De kern ervan is dat aan het gebruik van conventionele biobrandstoffen een maximum wordt gesteld en dat geavanceerde biobrandstoffen meervoudig mogen meetellen. Dit verhoogt evenwel de kosten voor het behalen van de doelstelling hernieuwbare energie van 16% in 2020 met enkele tientallen miljoenen per jaar, omdat het meervoudig meetellen hiervoor niet geldt.

→ Nederland zal in de onderhandelingen inzetten voor een bijgesteld regime waarin de conventionele biobrandstoffen met een slechte klimaatscore worden ontmoedigd, de geavanceerde biobrandstoffen in gelijke mate meetellen voor de doelstelling hernieuwbare energie van 16% en de administratieve lasten worden beperkt.

Onderwijs/Jeugdzaken/Cultuur/Sport

34. Vrijheid en pluralisme van de media

Een door de Europese Commissie ingestelde onafhankelijke groep deskundigen, de High Level Group on Media Freedom and Pluralism, bracht recentelijk een rapport uit aan Commissaris Kroes. Hierop is een consultatie van de Commissie gevolgd over dit thema. In een aantal aanbevelingen die genoemde groep doet, waaronder de aanbeveling dat toezichthouders op vrije media boetes moeten kunnen opleggen aan media/journalisten of iemand zijn journalistieke status moeten kunnen ontnemen, kan Nederland zich niet vinden.

→ Nederland wil op dit terrein geen EU-wetgeving. Eventuele andersoortige initiatieven van de Europese Commissie op dit terrein, zullen door Nederland zeer kritisch worden bezien, waarbij de vrijheid van meningsuiting in beginsel leidend zal zijn.

35. Hofuitspraak meeneembare studiefinanciering

De uitspraak van het EU-Hof in 2012 in de zaak Commissie/Nederland (C 542/09) inzake het Nederlandse systeem van meeneembare studiefinanciering laat zien dat er een spanning kan ontstaan tussen enerzijds maatregelen die de mobiliteit van studenten stimuleren (een beleidsdoelstelling van zowel de EU als Nederland) en anderzijds het vrij verkeer van werknemers. Nederland is van mening dat meeneembare studiefinanciering, gelet op het doel en de financiële houdbaarheid, ten goede moet komen aan studenten die een band hebben met Nederland en zich naar een ander land verplaatsen voor hun studie.

→ Nederland vindt dat het belang van studentenmobiliteit en het belang van het vrij verkeer van werknemers elkaar niet in de weg moeten zitten en zet zich er voor in om samen met andere lidstaten een oplossing te vinden.

Vervoer/Telecommunicatie/Energie

36. Richtlijn tunnelveiligheid

De meeste tunnels in de EU zijn niet grensoverschrijdend en daarom betreft het geen EU-breed probleem, hooguit bilateraal. Er is geen sprake van onderlinge afhankelijkheid tussen lidstaten en de overweging dat een level playing field moet worden gecreëerd is niet aan de orde.

→ Om de genoemde redenen dient dit onderwerp volgens Nederland niet op EU-niveau geregeld te worden. Voor grensoverschrijdende tunnels kunnen bilateraal afspraken worden gemaakt.

37. Marktwerking spoor personenvervoer (4e spoorpakket)

Nederland is er vooralsnog niet van overtuigd dat de introductie/het verder doorvoeren van marktwerking een duidelijke meerwaarde heeft voor reizigers in termen van prijzen en kwaliteit van dienstverlening. Een nationaal impact assessment loopt nog. Bovendien kennen de voorstellen van de Europese Commissie slechts een geringe mate van flexibiliteit voor lidstaten om de zaken naar hun eigen specifieke situatie en omstandigheden in te richten.

→ Nederland pleit er in de onderhandelingen over deze voorstellen voor lidstaten meer ruimte te bieden voor het gebruik van maatregelen die in hun specifieke situatie het meest effectief zijn ten opzichte van het te bereiken resultaat.

38. Voorkeur voor mondiale regelgeving boven EU-regelgeving

Op enkele terreinen speelt de vraag of regelgeving op mondiaal niveau de voorkeur verdient boven EU-regelgeving, zoals bijvoorbeeld bij de dossiers CO2 uitstoot zeescheepvaart (nog geen Europese regelgeving), Verordening ETS luchtvaart en Verordening Eco-audit (EMAS). Overigens kan het uitblijven van internationale regelgeving een legitieme reden zijn om EU-regelgeving op te stellen. Ook kan er anderszins een noodzaak bestaan voor aanvullende Europese regelgeving. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de dossiers maritieme sociale agenda, uitrusting zeeschepen en sloopschepen. Dubbele regelgeving kan ook nadelen hebben zoals onduidelijkheden in de uitvoering en extra (uitvoerings)lasten voor lidstaten en bedrijven.

→ Nederland zal zich er voor inzetten om waar dat wenselijk is onderwerpen te regelen op mondiaal niveau en probeert hier onder andere lidstaten steun voor te verwerven.

39. Telecompakket

Dit omvangrijke pakket had voor het overgrote deel de steun van Nederland, maar bevatte ook een vetobevoegdheid voor de Europese Commissie op uitspraken van de nationale toezichthouders (zoals bij de herziening EU-regelingskader voor elektronische communicatienetwerken en diensten).

→ Nederland vond en vindt dit nog steeds disproportioneel, omdat op deze manier de onafhankelijke rol van de toezichthouders (oordelen op basis van feiten en deskundigheid los van marktpartijen en politiek) onder druk kan komen te staan. Daarnaast is Nederland van mening dat harmonisatie van de uitvoeringspraktijk van toezichthouders door middel van gedelegeerde regelgeving belangrijk is, maar daarbij moet er voor toezichthouders voldoende ruimte blijven om rekening te kunnen houden met specifieke nationale omstandigheden.

40. Verordening kostenreductie aanleg Breedband

Dit voorstel, dat beoogt de kosten van aanleg van breedband omlaag te brengen door gebruik te maken van bestaande fysieke infrastructuur, laat in de ogen van Nederland te weinig ruimte aan de lidstaten om dit naar nationale behoefte in te voeren. Hierdoor ontstaan onnodige financiële en administratieve lasten.

→ Nederland pleit er in de onderhandelingen voor dat er meer ruimte komt voor lidstaten om de betreffende kostenreducerende maatregelen proportioneel en flexibel in te kunnen vullen, waardoor onder meer de kosten en administratieve lasten voor die lidstaten substantieel gereduceerd kunnen worden.

41. Richtlijn toegankelijkheid overheidswebsites

Er is volgens Nederland geen noodzaak tot het door de EU vaststellen van de toegankelijkheidsvereisten en de daarop gebaseerde conformiteitsnormen voor websites van overheden ter bevordering van de werking van de interne markt. Het kabinet heeft een kritische houding ten aanzien van eventuele nadere of afwijkende eisen die vanuit de EU voor de invulling van (het toezicht op de naleving van) de internationale toegankelijkheidsnormen worden gesteld. Nederland verzet zich ertegen dat deze leiden tot additionele kosten voor de lidstaten.

→ Nederland is niet overtuigd van de noodzaak van regelgeving op EU-niveau over dit onderwerp, en zal zich daarom tijdens de onderhandelingen kritisch opstellen.

42. Richtlijn energieprestaties gebouwen

Nederland is hard bezig met het verbeteren van de energieprestatie van de gebouwde omgeving. Om het energielabel en de minimumeisen een nuttige rol te laten spelen wil Nederland graag ruimte, om te zorgen voor een daadwerkelijke bewustwording en investeringen van de particuliere woningeigenaar in de energieprestatie van zijn woning. Op basis van de uitvoering van de vorige richtlijn energieprestatie van gebouwen (richtlijn 2002/91/EG) is de verwachting dat gedetailleerde verplichte maatregelen niet tot het gewenste resultaat zullen leiden. Deze maatregelen zullen echter wel leiden tot een stijging van de administratieve lasten voor de particuliere woningeigenaar. Verwacht mag worden dat het stimuleren van energiebesparende maatregelen in woningen een groter effect op het handelen van de burger zal hebben dan het voorschrijven van maatregelen waarvan het directe resultaat voor hen niet duidelijk is. Ook moet de wijze van uitwerking om de energiebesparingsdoelstellingen van de richtlijn te behalen, gezien de per land sterk verschillende situaties, meer aan de individuele landen worden overgelaten. Het is nodig om alternatieven te ontwikkelen die wel het beoogde effect zullen opleveren.

→ Nederland werkt actief mee om alternatieve oplossingen aan te dragen. Bij een eventuele aanvullende impact assessment zal Nederland ervoor pleiten om ook stimuleringsmaatregelen als alternatief in beschouwing te nemen.

43. Energie-efficiëntie

Omdat het streefdoel van 20% energiebesparing op EU niveau niet gehaald leek te worden, had de EU reden dit aan de orde te stellen. Over de verplichtende maatregelen (de voorbeeldrol van de overheid bij energiebesparing in de huisvesting van overheidsorganisaties, maatregelen over energiecentrales, en warmtebenutting die betrekking heeft op ruimtelijke ordening) was Nederland kritisch, omdat Nederland er in de basis tegen is als de Commissie voorschrijft op welke manier we dingen nationaal moeten regelen om bepaalde Europese doelen te bereiken. Nederland is akkoord gegaan met het uiteindelijke voorstel, omdat de verplichtende maatregelen zijn ontdaan van hun verplichtende karakter of zijn teruggebracht tot een niveau dat voor ons haalbaar is.

→ Hoewel het negatieve oordeel in dit geval heeft geleid tot een beter onderhandelingsresultaat, zal Nederland in de toekomst kritisch blijven kijken naar voorstellen die voorschrijven op welke manier we maatregelen nationaal moeten nemen om bepaalde Europese doelen te bereiken die van een hoog detailniveau zijn en veel administratieve lasten en kosten met zich mee brengen.

Werkgelegenheid/Sociaal beleid/Volksgezondheid/Consumentenzaken

44. Europees Globaliseringsfonds

Dit fonds werd in 2006 opgericht om werknemers die worden ontslagen als gevolg van de globalisering te ondersteunen bij het vinden van een nieuwe baan. Werkgelegenheid is echter volgens Nederland en meerdere andere lidstaten in eerste instantie een aangelegenheid van nationale overheden. Overigens heeft Nederland als onderdeel van het akkoord over het nieuwe meerjaren-financieel kader (MFK) ingestemd met een verlenging van de financiering van dit fonds tot 2020.

→ Nederland wil de reikwijdte van dit fonds zoveel mogelijk beperken. Nederland trekt daarin samen op met lidstaten die eveneens kritisch zijn over het fonds.

45. Externe Dimensie Coördinatie Sociale Zekerheid

Hierover publiceerde de Commissie in 2012 een mededeling. Nederland meent dat een Europees initiatief om te komen tot EU-brede afspraken met derde landen op het terrein van sociale zekerheid niet wenselijk is, zeker daar waar het gaat om de export van uitkeringen. Nederland hecht sterk aan de autonomie van lidstaten op het terrein van sociale zekerheid. Nederland is van mening dat de EU de belangen van individuele lidstaten op dit terrein onvoldoende kan afdekken in een EU- brede aanpak. Bovendien meent Nederland dat bilaterale verdragen beter kunnen worden toegesneden op de specifieke Nederlandse wensen inzake handhaving. De ervaring leert dat handhavingsaspecten in de EU een veel minder prominente rol spelen.

→ Nederland is geen voorstander van dit initiatief. Nederland heeft in 2012 met succes gepleit tegen agendering van deze mededeling. Indien het onderwerp door de Commissie weer op de agenda wordt geplaatst, zal Nederland zich wederom inzetten om geen EU-brede afspraken op het terrein van sociale zekerheid met derde landen te maken.

46. De sociale stelsels

Vanuit subsidiariteitsoogpunt is de discussie rond de sociale dimensie van de EMU van groot belang. Kernvraag daarbij is of het – gezien de grote economische en sociale gevolgen van de huidige crisis – nodig is dat op Europees niveau nieuw en wellicht breder sociaal beleid wordt ontwikkeld dat de in het kader van de eurocrisis genomen maatregelen op budgettair en financieel-economisch gebied zou moeten complementeren. Nederland is van mening (zoals verder is uitgewerkt in de Kamerbrief hierover van 24 mei 2013) dat versterking van de sociale dimensie van de EMU moet aansluiten bij de bestaande afspraken en binnen de huidige (juridische, financiële) kaders moet passen. Dit betekent onder andere dat geen koers moet worden gezet in de richting van meer harmonisatie van sociale stelsels. Europa coördineert en vult het nationale beleid aan, maar de lidstaten dienen de fundamentele beginselen van hun arbeidsmarkt en sociale zekerheid (inclusief het financiële evenwicht daarvan) zelf vorm te geven. De afwegingen dienen op nationaal niveau gemaakt te worden.

Inhoudelijk is Nederland van mening dat Europabreed gestreefd moet worden naar grotere arbeidsmarktparticipatie, billijke beloning en een fatsoenlijke levensstandaard. Daarnaast moeten de negatieve gevolgen van arbeidsmigratie, inclusief misbruik van het sociale stelsel in lidstaten die in dat kader met name «bestemmingsland» zijn, worden bestreden. Om dit te kunnen bereiken wordt het bestaande instrumentarium ingezet op het terrein van de afstemming van sociaaleconomisch beleid tussen lidstaten, zoals de open methode van coördinatie (OMC) en de landenspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees Semester. Ook kan gedacht worden aan een betere besteding van Europese middelen.

→ Nederland vindt dat er geen koers moet worden gezet in de richting van meer harmonisatie van sociale stelsels. Europa coördineert en vult het nationale beleid aan, maar de lidstaten dienen de fundamentele beginselen van hun arbeidsmarkt en sociale zekerheid (inclusief het financiële evenwicht daarvan) zelf vorm te geven. De afwegingen dienen op nationaal niveau gemaakt te worden.

47. Verordening fonds voor hulp aan meestbehoeftigen in de EU

Nederland is van mening dat bij dit voorgestelde fonds grensoverschrijdende aspecten niet aan de orde zijn. Bovendien is Nederland van mening dat de lidstaten zelf moeten bepalen hoe het beleid met betrekking tot armoede vormgegeven moet worden. Het oormerken van gelden speciaal voor meestbehoeftigen, met oplegging van de vorm van steun, beperkt de lidstaten in het voeren van effectief beleid, waarbij de nationale situatie en structuren in acht worden genomen. Het gereserveerde bedrag van 2,5 miljard Euro voor steun aan de meestbehoeftigen, zoals dat is opgenomen in het meerjaren-financieel kader (MFK) biedt volgens Nederland voldoende ruimte om dit binnen nationale beleidsprioriteiten in te zetten. De definitie van de doelgroep en vorm van steun blijft hierbij aan de lidstaat voorbehouden.

→ Nederland is tegen het Commissievoorstel voor dit Fonds. Indien een meerderheid van lidstaten voor het Fonds blijkt, zal Nederland inzetten op het creëren van een keuzemogelijkheid waarbij lidstaten zelf kunnen besluiten of ze gebruik willen maken van het Fonds of hun middelen inzetten voor steun aan de meestbehoeftigen via ESF. Lidstaten die geen gebruik maken van het Fonds zien dan ook geen reductie van hun nationale toewijzing.

48. Richtlijn tot verbetering van de genderbalans in niet-uitvoerende bestuursfuncties van beursgenoteerde ondernemingen

Nederland ziet geen reden om op EU-niveau regelgeving op dit terrein door te voeren. Nederland kent een aanpak van zelfregulering om een sterkere positie van vrouwen in de top van bedrijven te bevorderen. Afspraken tot verbetering van de genderbalans dienen wat Nederland betreft door de lidstaten zelf te worden ingevuld.

→ Nederland zal zich tijdens de onderhandelingen over dit voorstel consequent uitspreken tegen regelgeving op EU-niveau over deze problematiek. Lidstaten kunnen zelf maatregelen invoeren, toegesneden op hun eigen specifieke situatie.

49. Herziening pensioenfondsenrichtlijn (IORP)

Doel van de herziening is het vergroten van de mogelijkheden een grensoverschrijdend pensioenfonds op te richten. Op zich is de Commissie bevoegd te komen tot voorstellen over toezichteisen aan pensioenfondsen. Hoewel het Commissievoorstel voorlopig niet zal raken aan de afweging tussen risico en zekerheid voor pensioendeelnemers blijft het feit dat er grote verschillen bestaan tussen de pensioensystemen van lidstaten, ertoe leiden dat dit voorstel zeer complex zal worden.

→ De Commissie heeft aangegeven, in afwachting van meer onderzoek, dat bij het opstellen van de aangekondigde herziening van de IORP-richtlijn voorlopig wordt afgezien van het stellen van eisen aan kapitaalbuffers voor pensioenfondsen. Doordat bij de herziening van de richtlijn hierop in eerste instantie niet zal worden ingegaan, is een belangrijk Nederlands bezwaar voorlopig komen te vervallen. Desalniettemin zal Nederland het herzieningstraject kritisch blijven volgen en ervoor blijven waken dat het voorstel niet zal raken aan de inhoud van pensioenregelingen.

50. Portabiliteit

Nederland heeft in het verleden grote problemen gehad met de richtlijn voor verbetering van de overdraagbaarheid van aanvullende pensioenen (Portabiliteitsrichtlijn, COM (2005) 507). Met name de voorgestelde regels voor waardeoverdracht schiepen een groot gevaar voor kapitaalverlies naar het buitenland. De regeling zou diep ingrijpen in de nationale stelsels van de lidstaten, zonder voordelige effecten voor de interne markt. Vanwege de stelselverschillen zou de richtlijn slechts voor enkele lidstaten gelden, fiscale hindernissen werden niet weggenomen en de rol van sociale partners werd niet helder geregeld. Deze tekortkomingen waren voor Nederland reden zowel over subsidiariteit als proportionaliteit negatief te oordelen. Uiteindelijk is het voorstel in 2008 vastgelopen in de Raad WSBVC.

→ Een aangepast voorstel van de richtlijn is thans in behandeling. Dit beoogt voor grensoverschrijdende migrerende werknemers de drempelperioden (om deel te mogen nemen aan pensioenregelingen) weg te nemen. Ook worden de zogenaamde slapersrechten van grensoverschrijdende migrerende werknemers gegarandeerd. Nederland voldoet hier inhoudelijk reeds aan, zodat het voorstel voor Nederland geen problemen meer oproept. Uiteindelijke zal het worden beoordeeld aan de hand van de vraag of het geen juridische risico’s of financiële consequenties met zich brengt en of het een daadwerkelijke bijdrage kan leveren aan het bevorderen van de EU-brede arbeidsmobiliteit.

51. arboregelgeving

Nederland ervaart in EU-regelgeving op dit terrein een grote mate van detail- en middelvoorschriften in plaats van doelvoorschriften, hetgeen kan leiden tot inperking van de mogelijkheden om de wijze van uitvoering toe te snijden op de nationale omstandigheden en kan leiden tot hogere uitvoeringskosten. Soms worden deze middelvoorschriften ook opgenomen in akkoorden tussen sectorale sociale partners op Europees niveau.

→ Nederland dringt aan op een systeem waarbij regelgeving over arbeidsomstandigheden alleen op hoofdlijnen wordt vastgelegd en sectoren zelf uitwerking hieraan geven in sectorafspraken (zelfregulering). Terughoudendheid is gewenst om deze sectoruitwerking op Europees niveau om te zetten in regelgeving. Zonder af te willen doen aan het belang van de Europese sociale dialoog, dienen ook sociale partnerregelingen (zoals bijvoorbeeld de overeenkomst in de kapperssector) te worden getoetst aan de Europese principes van «smart regulation», inclusief volledige impact assessments.

52. Richtlijn gelijke behandeling buiten arbeid

Er zijn onduidelijkheden in het originele voorstel van de richtlijn met name met betrekking tot de reikwijdte de terminologie en de financiële en administratieve lasten. In verband met deze onduidelijkheden heeft Nederland zich terughoudend opgesteld ten aanzien van het vraagstuk over proportionaliteit. De toegang tot sociale bescherming en onderwijs zouden bovendien ook op nationaal niveau geregeld kunnen worden.

→ De Nederlandse inzet zal erop gericht zijn de richtlijn zoveel mogelijk te laten aansluiten op de nationale beleidskeuzen en, daar waar dat niet mogelijk is, het creëren van voldoende ruimte voor lidstaten om eigen afwegingen te maken bij de naleving van de verplichtingen uit de richtlijn en de nakoming van die verplichtingen waar nodig in de tijd te spreiden. Nederland pleit voor expliciete en duidelijke afbakening van de werkingssfeer van de richtlijn met in acht neming van de bevoegdheidsverdeling tussen de lidstaten en de EU, alsmede voor een verduidelijking van de gehanteerde terminologie en de financiële en administratieve impact.

53. Richtlijn uitbreiding zwangerschapsverlof

Het belangrijkste bezwaar van Nederland tegen deze richtlijn is dat niet is aangetoond dat verlenging van de duur van het zwangerschapsverlof vanuit gezondheidsperspectief nodig is. Tijdens behandeling in het EP is de strekking van de richtlijn nog verder uitgebreid. Aangezien dit voor verreweg de meeste lidstaten aanzienlijke kosten met zich mee zou brengen, is de behandeling daarvan vervolgens vastgelopen. Helemaal van de baan is het voorstel echter nog niet en daarom blijft het een punt van aandacht.

→ Nederland blijft eventuele ontwikkelingen op dit dossier op de voet volgen en zal, indien nodig, ertegen in het geweer komen.

54. Richtlijn orgaandonatie

Deze richtlijn uit 2010 bevat volgens Nederland bepalingen die geen betrekking hebben op de kwaliteit en de veiligheid van organen bestemd voor transplantatie. Voor deze bepalingen is daarmee het verband met de rechtsbasis voor de verordening te onzeker en indirect. Voor het overige onderschrijft Nederland de bepalingen van de richtlijn overigens wel.

→ Nederland zal er bij eventuele toekomstige aanpassingen van Europese regelgeving scherp op letten dat niet opnieuw onder de vlag van kwaliteit en veiligheid bepalingen met een medisch-ethisch karakter worden voorgesteld en daartegen zo nodig in het geweer komen.

Bijlage Lijst van geconsulteerde organisaties:

A

ABP, pensioenfonds voor overheid en onderwijs

Aedes, vereniging van woningcorporaties

Algemene Schippersvereniging

Algemene Pensioen Groep N.V. – APG

B

Belastingdienst

C

Centraal Bureau Levensmiddelenhandel

Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV)

Consumentenbond

D

De Nederlandsche Bank – DNB

Dow Chemical Company

E

Ecorys

Energie Nederland

F

Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie – FNLI

Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV)

G

G4

G32

Gemeente Enschede/Regio Twente

Gemeente Tilburg

GGZ Nederland

H

Havenbedrijf Amsterdam

Havenbedrijf Rotterdam

Huis van de Nederlandse Provincies – HNP

I

ING Groep

Interprovinciaal Overleg – IPO

K

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde – KNMvD

Koninklijk Nederlands Vervoer – KNV

KPN

L

Land en Tuinbouw Organisatie

M

MKB-Nederland

N

Natuurmonumenten

Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants – NBA

Nederlandse Bond van Plattelandsvrouwen

Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en

Nederlandse Gasunie N.V.

Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NCPF)

Nederlandse Spoorwegen

Nederlandse Vereniging van Banken – NVB

Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ)

Netbeheer

P

Partos, branchevereniging voor Internationale Samenwerking

Plantum, branchevereniging voor de sector Plantaardig Uitgangsmateriaal

Productschappencommissie Levensmiddelenwetgeving

ProRail

S

SABIC Europe B.V.

Schiphol Group

Shell Nederland B.V.

T

Transport en Logistiek Nederland

U

Unie van Waterschappen

V

Vakcentrale voor Middelbaar en Hoger Personeel (MHP)

Verbond van Verzekeraars

Vereniging FME-CWM, ondernemersorganisatie voor de technologische industrie

Vereniging van Vermogensbeheerders en Adviseurs – VVenA

Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie – VNCI

Vereniging Nederlandse Gemeenten – VNG

VNO-NCW

Z

Zorgverzekeraars Nederland (ZN)

Naar boven