Den Haag, 28 maart 2013
De Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft, overeenkomstig de daarvoor vastgestelde
procedure, de bovengenoemde voorstellen getoetst aan het beginsel van subsidiariteit.
Daarmee is toepassing gegeven aan artikel 5 EU-Verdrag en Protocol 2 bij het Verdrag
van Lissabon betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel.
Met deze brief stel ik u in kennis van het oordeel van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.
Identieke brieven zijn gezonden aan het Europees Parlement, de Raad en de Nederlandse
regering.
De Kamer is van oordeel dat bovengenoemde voorstellen niet voldoen aan het beginsel
van subsidiariteit.1 De verantwoordelijkheid voor het organiseren van het binnenlands personenvervoer
per spoor moet op het niveau van nationale overheden liggen. Lidstaten moeten zelf
kunnen kiezen hoe en aan wie zij het passagiersvervoer op hun spoornet gunnen.
Het spoorvervoer is een voorziening van algemeen maatschappelijk belang. Het opknippen
van het hoofdrailnet in stukken kan een kwaliteitsverlies veroorzaken, doordat de
samenhang van het spoornet verloren kan gaan.
Volgens de Kamer houden de voorstellen van de Europese Commissie onvoldoende rekening
met de nationale omstandigheden in de lidstaten en bieden zij onvoldoende flexibiliteit
bij de nationale invulling. Nederland kent een unieke situatie als een geografisch
gezien klein land met een dicht bereden spoornet. De negatieve gevolgen van marktwerking
en het opknippen van het hoofdrailnet kunnen daardoor worden verergerd. Ook hebben
de voorstellen te krappe overgangstermijnen. De voorstellen zouden ertoe leiden dat
de voorgenomen concessie aan de Nederlandse Spoorwegen tussentijds moet worden opengebroken.
Voorts leiden de voorstellen van de Europese Commissie hier en daar tot een ongelijk
speelveld in Europa. Landen die de infra- en vervoerstaken nog niet gesplitst hebben
worden bevoordeeld, doordat alleen zij deze constructie kunnen laten voortbestaan.
Om bovengenoemde redenen komt de Eerste Kamer der Staten-Generaal tot het oordeel
dat de voorstellen COM (2013) 28 en 29 strijdig zijn met het beginsel van subsidiariteit.
De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, G.J. de Graaf