33 546 EU-voorstel: Het vierde spoorpakket COM (2013) 25

B BRIEF AAN DE VOORZITTER VAN DE EUROPESE COMMISSIE

Den Haag, 28 maart 2013

De Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft, overeenkomstig de daarvoor vastgestelde procedure, de bovengenoemde voorstellen getoetst aan het beginsel van subsidiariteit. Daarmee is toepassing gegeven aan artikel 5 EU-Verdrag en Protocol 2 bij het Verdrag van Lissabon betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel.

Met deze brief stel ik u in kennis van het oordeel van de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Identieke brieven zijn gezonden aan het Europees Parlement, de Raad en de Nederlandse regering.

De Kamer is van oordeel dat bovengenoemde voorstellen niet voldoen aan het beginsel van subsidiariteit.1 De verantwoordelijkheid voor het organiseren van het binnenlands personenvervoer per spoor moet op het niveau van nationale overheden liggen. Lidstaten moeten zelf kunnen kiezen hoe en aan wie zij het passagiersvervoer op hun spoornet gunnen.

Het spoorvervoer is een voorziening van algemeen maatschappelijk belang. Het opknippen van het hoofdrailnet in stukken kan een kwaliteitsverlies veroorzaken, doordat de samenhang van het spoornet verloren kan gaan.

Volgens de Kamer houden de voorstellen van de Europese Commissie onvoldoende rekening met de nationale omstandigheden in de lidstaten en bieden zij onvoldoende flexibiliteit bij de nationale invulling. Nederland kent een unieke situatie als een geografisch gezien klein land met een dicht bereden spoornet. De negatieve gevolgen van marktwerking en het opknippen van het hoofdrailnet kunnen daardoor worden verergerd. Ook hebben de voorstellen te krappe overgangstermijnen. De voorstellen zouden ertoe leiden dat de voorgenomen concessie aan de Nederlandse Spoorwegen tussentijds moet worden opengebroken.

Voorts leiden de voorstellen van de Europese Commissie hier en daar tot een ongelijk speelveld in Europa. Landen die de infra- en vervoerstaken nog niet gesplitst hebben worden bevoordeeld, doordat alleen zij deze constructie kunnen laten voortbestaan.

Om bovengenoemde redenen komt de Eerste Kamer der Staten-Generaal tot het oordeel dat de voorstellen COM (2013) 28 en 29 strijdig zijn met het beginsel van subsidiariteit.

De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, G.J. de Graaf


X Noot
1

De D66-fractie kan zich in casu niet vinden in bezwaren die zien op subsidiariteit.

Naar boven