33 538 Wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wijzigingswet kinderopvang 2013)

C VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 21 mei 2013

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het betreffende wetsvoorstel. Zij hebben wel nog een vraag over de continue screening.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en de uitgebreide behandeling in de Tweede Kamer. Zij hebben nog een aantal vragen.

De leden van de fractie van de PvdA hebben met interesse kennisgenomen van de Wijzigingswet kinderopvang 2013. Graag maken zij van de gelegenheid gebruik de regering hierover enkele vragen te stellen.

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgestelde wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko). Zij hebben naar aanleiding daarvan nog enige vragen.

Continue screening

De argumentatie van de regering rond opportuniteit en proportionaliteit, zoals naar voren gebracht tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer, is naar het oordeel van de leden van de VVD-fractie adequaat. De leden van deze fractie delen ook het oordeel van de regering dat een systeem van permanente screening te prefereren valt boven de oorspronkelijke gedachte van een tweejaarlijkse Verklaring omtrent gedrag (VOG). Wel zouden deze leden nader geïnformeerd willen worden over de wijze waarop in de praktijk aan deze permanente screening invulling wordt gegeven. Wie is voor het adequaat functioneren van dit systeem verantwoordelijk en is er voldoende ambtelijke capaciteit beschikbaar?

De leden van de CDA-fractie hebben enkele vragen over het gekozen systeem van screening, onder meer over de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid ervan. De commissie-Gunning heeft in haar rapport 2 aangegeven dat de commissie niet het gevoel heeft «dat het schort aan regels die wij als samenleving aan de sector hebben opgelegd of aan protocollen die binnen de sector zijn afgesproken, maar soms wel aan de manier waarop en de professionaliteit waarmee ze worden uitgevoerd in de dagelijkse praktijk.» Ook stelt zij elders in haar rapport dat gebrekkige handhaving wel een probleem is. Deelt de regering deze opvatting, juist ook in het licht van het huidige wetsvoorstel dat zij aan de Eerste Kamer voorlegt? Het voorstel betekent, afgezien van een eventuele verbetering van de veiligheid, in ieder geval (nog) meer regels en papierwerk. Zo ja, hoe draagt het huidige wetsvoorstel in de optiek van de regering bij aan het verbeteren van de handhaving?

De commissie-Gunning heeft in haar rapport gepleit voor tweejaarlijks screenen. De regering kiest voor een andere methodiek, die zij «continue screening» noemt en beschrijft in de memorie van toelichting. Vanuit oogpunt van snelheid van detectie is hier zeker iets voor te zeggen, zoals de minister ook in de gedachtewisseling met de Tweede Kamer uiteen heeft gezet. Kan de regering nader ingaan op de kosten en uitvoerbaarheid van de voorgestelde route?

Het systeem van continue screening in de kinderopvang is gebaseerd op het systeem dat wordt toegepast in de taxibranche. De regering beschrijft in de memorie van toelichting dat, om dit systeem toepasbaar te maken voor de kinderopvang, een aantal belangrijke aanpassingen is gedaan. De belangrijkste is het opbouwen van een bestand van personen die in de kinderopvang werken via een koppeling van bestanden van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), de Kamers van Koophandel (KvK) en de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA). Hoe verhouden deze kennelijk al afgeronde handelingen zich tot de herhaaldelijk door de regering gedane belofte om niet vooruit te lopen op wetgeving, laatstelijk nog bij brief van 19 maart 2013 aan de voorzitter van de Eerste Kamer3?

Bij het beoordelen of een Verklaring omtrent gedrag (VOG) wordt afgegeven raadpleegt de Dienst Justis het Justitieel Documentatiesysteem. De leden van de CDA-fractie informeren in hoeverre het mogelijk is dat een vervolging of veroordeling die een aantal jaar geleden heeft plaatsgevonden, hier niet in is opgenomen.

De leden van de fractie van D66 hebben nog enige vragen over de continue screening. Het wetsvoorstel beoogt de veiligheid van kinderen binnen de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk te waarborgen, onder meer door het stellen van nadere eisen aan medewerkers in deze branche. Het wijzigingsvoorstel omvat een uitbreiding en aanscherping van de plicht om te beschikken over een Verklaring omtrent gedrag (VOG). Een groot aantal medewerkers in de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk zal zelfs onder een systeem van continue screening gaan vallen. Het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent Gedrag (COVOG) zal dan na verkregen informatie uit het Justitieel Documentatiesysteem maandelijks wegen of de nieuwe informatie bij hernieuwde beoordeling zou leiden tot een weigering een VOG af te geven. De regering acht deze maatregel gerechtvaardigd omdat de medewerkers dagelijks te maken hebben met een groep jonge, kwetsbare kinderen, die zich nog niet goed verbaal kunnen uiten en omdat de opvang nog vooral is gericht op de fysieke verzorging. De leden van deze fractie onderkennen het belang van een verscherping van het toezicht op personen die in de kinderopvang werken. De vraag is echter of deze maatregel wel voldoende effect zal sorteren en niet uitsluitend de symboliek dient en de gemoederen sust. Het doel van de continue screening behoort te zijn dat, indien het COVOG oordeelt dat bepaalde medewerkers door hun strafwaardig gedrag als bedoeld in de artikelen 1.51b, onder lid 1b, niet in de kinderopvang horen, deze medewerkers eerder dan thans het geval is van hun werkzaamheden kunnen worden afgehaald. Maar de vraag is hoe deze uitsluiting van werkzaamheden civielrechtelijk effect heeft of kan hebben op de arbeidsverhouding tussen de medewerker en de kinderopvang. De vraag is ook welke sancties de kinderopvang of het gastouderbureau kunnen opleggen indien de arbeidsrechtelijke verhouding niet wordt beëindigd. Graag krijgen de leden van deze fractie hierop een reactie.

Ook is van belang te weten hoever de continue screening strekt. Is deze uitsluitend effectief binnen de landsgrenzen of ook daarbuiten? Bijvoorbeeld, indien de kinderopvang in Nederland gevestigd is, maar de directeur daarvan en enkele van de medewerkers over de grens wonen. Hoe gaat de screening in dat geval te werk? Kunnen ook de niet in Nederland wonende medewerkers onder de continue screening overeenkomstig het in de memorie van toelichting geschetste systeem worden gebracht?

De leden van de fractie van D66 vragen zich ook af in hoeverre deze maatregel afdoende is. Uiteraard valt 100% veiligheid niet te garanderen, maar hadden bijvoorbeeld recente misstanden zoals in Amsterdam (december 2010), Ens (december 2010) en Huizen (juli 2012) voorkomen of eerder opgemerkt kunnen worden als de maatregel van continue screening op dat moment in werking was geweest?

Gastouderopvang

De bemiddelingskosten die gastouderbureaus maandelijks in rekening brengen vormen een substantieel deel van het totaal aan kosten dat een gemiddeld gezin kwijt is aan kinderopvang. Zeker na het moment dat de gastouder eenmaal gevonden is, lijkt de geleverde tegenprestatie niet in verhouding te staan tot de maandelijks in rekening gebrachte kosten. Bovendien kunnen ouders, als zij aanspraak willen maken op kinderopvangtoeslagen, niet om het gebruiken van een gastouderbureau heen. De leden van de CDA-fractie ondersteunen dan ook de doelstelling om de kosten die gastouderbureaus rekenen transparanter te maken. Zij informeren daarnaast of er in de optiek van de regering mogelijkheden zouden moeten komen om deze kosten te maximeren.

Ouderparticipatiecrèches

Tijdens de behandeling van het voorliggende wetsvoorstel in de Tweede Kamer heeft de regering aangegeven ouderparticipatiecrèches te willen gedogen tot 2015 om hun positie in den brede te onderzoeken. Dit roept bij de leden van de fractie van de PvdA een aantal vragen op.

Wat is het oordeel van de regering over de huidige kwaliteit van de opvang in de bestaande ouderparticipatiecrèches? In hoeverre spelen daarin de objectieve criteria van de GGD’s en de mening van de betrokken ouders een rol? Hoe denkt de regering over de betrokkenheid van ouders bij de opvang en opvoeding van hun kinderen?

Daarnaast hebben de leden van de fractie van de PvdA vragen over mogelijk onbedoelde en ongewenste gevolgen van het voornemen van de regering om de ouderparticipatiecrèches slechts tot 2015 te gedogen. Bij sluiting van ouderparticipatiecrèches zal een deel van de kinderen naar de reguliere opvang gaan. Zoals de regering weet, wordt opvang door ouderparticipatiecrèches doorgaans tegen een fors lager tarief van gemiddeld minder dan € 2 per uur aangeboden. Maakt de regering zich geen zorgen over de stijging van de kosten in de fiscale tegemoetkoming als kinderen van ouderparticipatiecrèches naar reguliere kinderopvang gaan?

Ook bestaat de mogelijkheid dat bij het opleggen van beroepskwalificaties aan erkende crèches de ouderparticipatiecrèches «ondergronds» gaan en uit beeld verdwijnen. Is de regering van mening dat de kwaliteit van de opvang bij ouderparticipatiecrèches bij voorkeur ook in beeld moet zijn en blijven bij de controlerende instanties, zodat veiligheid en pedagogische kwaliteit geborgd kan worden? Zo ja, welke actie zal de regering ondernemen om de kwaliteit van de opvang bij ouderparticipatiecrèches te waarborgen? Zo nee, kan de regering toelichten waarom zij een andere mening is toegedaan?

Tenslotte vragen de leden van de fractie van de PvdA graag aandacht voor de juridische mogelijkheid om de uitzondering op de eis van formele beroepskwalificaties voor ouderparticipatiecrèches te continueren, deze crèches te blijven erkennen en de registratie in het landelijk register kinderdagopvang ook in de toekomst mogelijk te laten zijn. Is de regering krachtens de huidige wet- en regelgeving en in lijn met eerdere bepalingen ter zake in onder andere de memorie van toelichting bij de oorspronkelijke wet, in staat om de ouderparticipatiecrèches als kinderopvang te blijven erkennen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is zij dan voornemens om dit te doen?

In plaats van tegelijk met deze wijziging heeft de regering ervoor gekozen om pas later dit jaar met beide Kamers het debat aan te gaan over de positie van ouderparticipatiecrèches. Naar de mening van de leden van de fractie van D66 kan dit debat niet snel genoeg gevoerd worden. Waarom dit debat wordt uitgesteld heeft de minister in het debat met de Tweede Kamer op 10 april 2013 onvoldoende duidelijk gemaakt. De leden van deze fractie vragen de regering te verduidelijken waarom zij meer tijd nodig denkt te hebben. Naar de mening van deze leden verdienen de ouderparticipatiecrèches een volwaardige plaats binnen de kinderopvang. Ouders vertrouwen dagelijks hun kinderen toe aan medewerkers in de kinderopvang die zich daarvoor uitsluitend hebben gekwalificeerd door hun opleiding. Ouders die deel uitmaken van een ouderparticipatiecrèche vertrouwen hun kinderen toe aan elkaar omdat ze zich als ouders hebben gekwalificeerd en elkaar als ouders het vertrouwen geven over hun kinderen te waken en dit 5 dagen per week met elkaar doen. Ook de ouderparticipatiecrèches moeten voldoen aan de GGD inspectie-eisen en de ouders moeten voldoen aan de VOG-eis. Ouderparticipatiecrèches werken goedkoper en besparen veel geld. Er is in het land meer dan normale belangstelling voor de oprichting ervan, maar de aarzeling is groot vanwege de voortdurende onzekerheid. Ouderparticipatiecrèches hebben groot belang bij een spoedig debat, maar nog meer bij een spoedige actie van de kant van de regering om zich echt in de ouderparticipatiecrèches te verdiepen. De belangen zijn mede met het oog op de continuïteit van de crèches en de onzekerheid voor ouders over mogelijke vereisten groot. De leden van de fractie van D66 dringen er bij de regering op aan om voorgesprekken te houden met de Ouderparticipatiecrèches. Zij vragen de regering ook welke waarborgen zij in elk geval wil om het voortbestaan van de ouderparticipatiecrèches te verzekeren.

De leden van de commissie zien de beantwoording met belangstelling tegemoet; zij ontvangen de reactie bij voorkeur binnen vier weken.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Sylvester

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD), Putters (PvdA), Terpstra (CDA), Sylvester (PvdA) (voorzitter), Thissen (GL), Witteveen (PvdA), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Elzinga (SP), Koffeman (PvdD), Strik (GL), Flierman (CDA), Hoekstra (CDA), Scholten (D66), Backer (D66), De Lange (OSF), Sent (PvdA), Postema (PvdA), Van Dijk (PVV) (vice-voorzitter), Sörensen (PVV), Ester (CU), De Grave (VVD), Beckers (VVD), Swagerman (VVD), Kok (PVV)

X Noot
2

Rapport onafhankelijke Commissie Onderzoek Zedenzaak Amsterdam, april 2011

Naar boven