33 532 Nationalisatie SNS REAAL

Nr. 89 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 februari 2021

Op 11 februari 2021 heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam uitspraak gedaan in de procedure tot vaststelling van de omvang van de schadeloosstelling voortvloeiend uit de onteigening van SNS REAAL op 1 februari 2013.

In nauw overleg met De Nederlandsche Bank (DNB) nationaliseerde de Minister van Financiën op 1 februari 2013 SNS REAAL. Alle aandelen van SNS REAAL en alle achtergestelde schulden van SNS REAAL en SNS Bank werden daarbij onteigend. Op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) hebben personen wiens effecten of vermogensbestanddelen zijn onteigend, recht op een schadeloosstelling.1 De Ondernemingskamer dient het bedrag van de schadeloosstelling vast te stellen.

De Ondernemingskamer heeft op 11 februari jl. de hoogte van de schadeloosstelling vastgesteld op 804,81 miljoen euro exclusief wettelijk rente per 1 februari 2013. Tegen dit oordeel van de Ondernemingskamer staat beroep in cassatie bij de Hoge Raad open. De uitspraak wordt op dit moment bestudeerd. De staat zal vervolgens besluiten over het al dan niet instellen van beroep in cassatie. Indien een procespartij beroep in cassatie aantekent, wordt de vaststelling en uitbetaling van de schadeloosstelling uitgesteld tot een definitieve uitspraak van de Hoge Raad.

De Ondernemingskamer heeft bepaald dat de staat de proceskosten van partijen moet dragen voor een bedrag van circa 6,2 miljoen euro en de kosten voor de door de Ondernemingskamer aangestelde deskundigen voor een bedrag van ca. 3,6 miljoen euro. De Ondernemingskamer heeft tevens bepaald dat deze kosten (voor zover nog niet gedaan) direct moeten worden betaald; een eventueel cassatieberoep schorst deze betalingsverplichting niet.

De vergoeding van de kosten voor de aangestelde deskundigen zijn grotendeels reeds eerder voldaan. De vergoeding voor de proceskosten en het resterende deel van de deskundigenkosten (samen circa 6 á 7 miljoen euro) vindt conform de uitspraak op korte termijn plaats. In de Financiënbegroting 2020 stond onder artikel 2 reeds 10 miljoen euro begroot voor mogelijk te betalen kosten. Doordat de uitspraak echter niet in 2020, maar in 2021 is gedaan zullen de feitelijke betalingen middels de 1e suppletoire begroting 2021 in de Financiënbegroting verwerkt worden.

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra


X Noot
1

Wft art. 6:8.

Naar boven