33 529 Gaswinning

Nr. 585 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 maart 2019

Hierbij informeer ik u over een advies van een hooglerarenpanel dat verband houdt met het risicobeleid ten aanzien van de door de gaswinning veroorzaakte aardbevingen in Groningen. Onder begeleiding van de Mijnraad heeft een panel van hoogleraren op 31 juli 2018 geadviseerd over de interpretatie van de veiligheidsnorm van 10-5 en de berekeningswijze van het individueel aardbevingsrisico ten gevolge van de door de gaswinning veroorzaakte aardbevingen. Op mijn verzoek heeft het panel zijn advies op 3 februari 2019 van een nadere toelichting voorzien. Op 11 februari 2019 heeft Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) geadviseerd over deze nadere toelichting1.

Advies hooglerarenpanel

Het panel van hoogleraren heeft mij geadviseerd over de interpretatie van de veiligheidsnorm (10-5). Dit advies heb ik overgenomen in het instemmingsbesluit gaswinning Groningenveld 2018–2019 en is vastgelegd in de gewijzigde Mijnbouwregeling.

Aanvullend hierop heeft het panel mij ook geadviseerd over wijze waarop het individueel aardbevingsrisico (IAR) berekend dient te worden. Het panel licht in zijn advies toe, in lijn met het advies van de Commissie Meijdam uit 2015, dat bij de berekening van het aardbevingsrisico rekening gehouden dient te worden met de gemiddelde verblijfsduur van personen in bepaalde typen bouwwerken. Bij het hanteren van een gemiddelde verblijfsduur wordt aangenomen dat een (fictief) individu maar een deel van zijn tijd doorbrengt in of rond het bouwwerk. In de dreigings- en risicoanalyse (Hazard and Risk Assessment: HRA) van juni 2018 heeft NAM geen rekening gehouden met verdiscontering van de gemiddelde verblijfsduur, en wordt aangenomen dat een individu zich permanent bevindt in een bepaald type bouwwerk. Het panel beschouwt de berekeningen van NAM daarom als te conservatief. Een nadere toelichting op de definities van de verschillende soorten aardbevingsrisico’s en de berekening van het IAR kunt u vinden in het bijgesloten advies van de hoogleraren2.

SodM heeft mij geadviseerd het advies van 3 februari 2019 van de hoogleraren niet over te nemen, en bij de risicoberekening uit te blijven gaan van permanente aanwezigheid van individuen in bouwwerken. SodM stelt dat als er wordt uitgegaan van een gemiddelde verblijfsduur, er altijd bewoners zullen zijn die langer in een bouwwerk verblijven dan de aangenomen gemiddelde verblijfstijd, en hiermee dus een groter risico lopen dan het berekende risico. SodM geeft aanvullend aan dat het voorstel van de hoogleraren niet aansluit bij de Nationale Praktijk Richtlijn voor aardbevingsbestendig bouwen (de NPR 9888:2018), waarin wordt uitgegaan van een permanente verblijfsduur.

Omgang advies

Het advies van de hoogleraren toont dat de huidige berekeningswijze om het veiligheidsrisico te berekenen leidt tot een conservatieve, maar geen onjuiste inschatting van het veiligheidsrisico. Door rekening te houden met een gemiddelde verblijfsduur kan een meer nauwkeurige inschatting gemaakt worden van het veiligheidsrisico.

Ik ben echter van mening dat het onwenselijk is dat als bewoners in Groningen langer dan gemiddeld in hun huizen verblijven hiermee geen rekening wordt gehouden in de veiligheidsnorm, zij moeten hun woning als een plek kunnen beschouwen waar zij 24 uur per dag veilig zijn. Ik hecht er daarnaast aan dat de berekening van het aardbevingsrisico consistent is met eerdere berekeningen. Ik heb daarom aan NAM gevraagd om bij de HRA, behorende bij de operationele strategie voor het komende gasjaar, uit te blijven gaan van een permanente verblijfsduur. Het berekende aardbevingsrisico sluit hiermee aan bij de HRA van NAM uit juni 2018. De uitkomsten van deze HRA zullen betrokken worden in de jaarlijks vast te stellen prioritering van de versterkingsoperatie.

Ik vind het echter wel van belang om te onderzoeken wat het effect is op het veiligheidsrisico als de gemiddelde verblijfsduur wordt meegenomen bij bouwwerken (anders dan woningen) waarin individuen zich maar een (zeer) beperkt deel van hun tijd bevinden. Dit inzicht vind ik van belang, omdat vanuit veiligheidsoogpunt hiermee een nadere prioritering mogelijk is. Daarom heb ik NAM gevraagd om ook een inschatting te maken van het aardbevingsrisico rekening houdend met de gemiddelde verblijfsduur. Om maatwerk mogelijk te maken zal ik onderzoeken of ik deze resultaten voor bouwwerken anders dan woningen kan betrekken in de jaarlijkse prioritering van de versterkingsoperatie.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven