33 529 Gaswinning

Nr. 275 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 juni 2016

In reactie op het OVV-rapport «Aardbevingsrisico’s in Groningen» heeft het kabinet aangegeven dat mijnbouwondernemingen in hun winningsplannen de veiligheidsrisico’s expliciet in kaart moeten brengen (Kamerstuk 33 529, nr. 123). Dit om te borgen dat veiligheid een meer complete plaats krijgt in de belangenafweging bij de besluitvorming met betrekking tot mijnbouwactiviteiten.

Op grond van de Mijnbouwwet moet sinds 1 januari 2003 de kans op bevingen als gevolg van de winning in het winningsplan worden aangegeven. In dit verband zijn door TNO en KNMI verschillende studies verricht naar de seismische dreiging door geïnduceerde aardbevingen. De resultaten van deze studies zijn samengevat en geïntegreerd in het TNO/KNMI integratie-rapport (2012): «Seismisch hazard van geïnduceerde aardbevingen. Integratie van deelstudies». Aangezien het in kaart brengen van veiligheidsrisico’s verder gaat dan alleen de seismische dreiging waarop tot nu toe de focus heeft gelegen, heb ik Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) gevraagd om een gedragen leidraad te ontwikkelen voor het analyseren van de risico’s ten gevolge van door gaswinning geïnduceerde aardbevingen. Deze leidraad is bijgevoegd in bijlage 11.

In het in de Tweede Kamer voorliggende wetsvoorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet heb ik opgenomen dat alle nieuwe winningsplannen of wijzigingen van winningsplannen een seismische risico analyse (SRA) moeten bevatten. Hierbij kan de door SodM opgestelde leidraad als houvast dienen. Vooruitlopend hierop heb ik TNO gevraagd om op basis van deze leidraad het kwalitatieve risico voor alle kleine velden in Nederland in kaart te brengen. De rapportage van TNO is bijgevoegd in bijlage 22. Hierbij informeer ik uw Kamer over de uitkomsten van de studie van TNO. Daarmee geef ik invulling aan mijn toezegging uit het debat over Groningen van 16 juni jl. (Handelingen II 2015/16, nr. 97, Waardedaling van woningen in Groningen door aardbevingen).

Opzet rapportage TNO

Nederland heeft 473 kleine gasvelden. Uit een deel hiervan werd of wordt gas geproduceerd. Op 1 januari 2015 waren er 255 gasvelden in productie, waarvan 141 op het vaste land. In 31 van deze gasvelden, waarvan 16 thans niet meer in productie, zijn door gaswinning geïnduceerde bevingen geregistreerd.

In 10 gasvelden op land (exclusief Groningen) betrof het bevingen met een sterkte groter dan 2,0 op de schaal van Richter.

De maximale beving bij een klein gasveld trad op bij Alkmaar in 2001 met een sterkte van 3,5 op de schaal van Richter. Een aantal van de bevingen in de kleine velden heeft lokaal schade aan huizen veroorzaakt. Er zijn bij deze bevingen geen situaties of incidenten gerapporteerd waarbij de veiligheid in het geding was.

TNO maakt in haar rapport voor individuele gasvelden inzichtelijk welke ondergrondse en bovengrondse factoren van belang zijn voor het bepalen van het veiligheidsrisico van aardbevingen. Een van de ondergrondse factoren is een inschatting voor elk veld van de sterkste magnitude waar rekening mee moet worden gehouden voor dat specifieke gasveld. TNO geeft daarbij aan dat het onwaarschijnlijk is dat deze magnitude ooit optreedt. Tot op heden gold voor alle kleine velden een inschatting van de maximale magnitude van 3,9 op de schaal van Richter. Het TNO-rapport laat veel meer nuancering zien. Voor enkele velden wordt nog steeds een sterkste magnitude bepaald rond 3,9 op de schaal van Richter, maar het merendeel van de velden komt lager uit.

TNO heeft in haar rapportage velden die niet meer produceren of een verwaarloosbare kans op bevingen hebben (zie eerder genoemde studie «Seismisch hazard van geïnduceerde aardbevingen. Integratie van deelstudies») buiten beschouwing gelaten. In de studie van TNO zijn in totaal 83 van de momenteel producerende velden op land (141) meegenomen.

In de leidraad van SodM en in de rapportage van TNO wordt gesproken over het kwalitatieve veiligheidsrisico ten gevolge van een geïnduceerde beving veroorzaakt door de gaswinning. Deze kwalificatie van het risico wordt bepaald op basis van een indeling in onder- en bovengrondse invloedsfactoren. Dit in tegenstelling tot de studies naar de risico’s in Groningen, waarin de risico’s kwantitatief zijn doorgerekend en getoetst worden aan een veiligheidsnorm.

Uitkomsten rapportage TNO op basis van de door SodM opgestelde leidraad

TNO geeft in het rapport conform de door SodM opgestelde leidraad een kwalitatieve «risico score» voor elk veld. Met behulp van deze scores en de leidraad kunnen de producerende velden in drie categorieën ingedeeld worden, waarbij SodM heeft aangegeven welke vervolgstappen ondernomen moeten worden door de mijnbouwmaatschappij:

  • 1. De eerste categorie betreft velden met een kwalitatieve risico score beneden de 0,33. Voor velden in Categorie 1 wordt monitoring van seismiciteit met behulp van het huidige KNMI geofoon en accelerometer netwerk voorgeschreven;

  • 2. De tweede categorie betreft velden met een kwalitatieve risico score tussen de 0,33 en 0,66. Voor velden in categorie 2 wordt, aanvullend op de maatregelen in categorie 1, voorgeschreven dat waar nodig extra geofoons en accelerometers in de omgeving van het veld geplaatst moeten worden, zodat alle aardbevingen met een magnitude vanaf 1,5 op de schaal van Richter geregistreerd en gelokaliseerd kunnen worden. Daarnaast moet een seismisch risicobeheersplan geïmplementeerd worden;

  • 3. De derde categorie betreft velden met een score boven de 0,66. Voor velden in deze categorie moet een kwantitatieve SRA uitgevoerd worden met een uitgebreide set van monitoringsvoorwaarden.

Indien gewenst kan SodM te allen tijde op basis van de uitkomsten van de risicoanalyse aan instemming met de winningsplannen aanvullende voorwaarden verbinden.

Uit de rapportage van TNO blijkt dat de meeste velden in categorie 1 vallen. Enkele velden vallen net in categorie 2. Alleen het Groningenveld komt uit in categorie 3 (score 0,87). De toepassing van de SRA-methodiek laat dus zien dat alle kleine producerende gasvelden een veel lager risicoprofiel hebben dan het Groningenveld. Hoewel seismische activiteit en als gevolg daarvan mogelijke lokale schade voor de kleine velden niet volledig kan worden uitgesloten, komt uit de studie van TNO geen beeld naar voren op basis waarvan nu urgente maatregelen getroffen zouden moeten worden. Het is nu aan de mijnbouwbedrijven om in het kader van de winningsplannen uit de velden seismische risico analyses op te stellen. SodM zal deze beoordelen, waarna zonodig voorwaarden aan de instemming van de (gewijzigde) winningsplannen kunnen worden verbonden.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven