33 529 Gaswinning

Nr. 208 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 november 2015

De Afdeling bestuursrechtsspraak van de Raad van State heeft op 18 november 2015 uitspraak gedaan over het besluit tot instemming met het winningsplan voor de gaswinning door NAM in Groningen. De provincie Groningen, verschillende gemeenten, waterschappen, woningcorporaties, belangengroepen en burgers hadden tegen dit besluit beroep ingesteld. In het ordedebat van 18 november jl. heeft uw Kamer verzocht om een brief over deze uitspraak. Hierbij geef ik invulling aan dit verzoek.

Uitspraak Raad van State

De Raad van State geeft aan dat ik het besluit tot instemming met het winningsplan mocht nemen op basis van de onderzoeken die op het moment van besluitvorming beschikbaar waren. De Raad van State benadrukt dat niet is gebleken dat er bij de besluitvorming sprake was van vooringenomenheid of beïnvloeding door persoonlijke belangen of voorkeuren. Ook geeft de Raad aan dat er geen sprake is van schending van grondrechten of mensenrechten en evenmin is sprake van schending van het voorzorgsbeginsel. Op een aantal andere punten ondersteunt de uitspraak van de Raad van State mijn aanpak en gekozen lijn eveneens.

De Raad van State brengt de zaak in de kern terug tot een afweging tussen het veiligheidsbelang in Groningen en het leveringszekerheidsbelang. Daarbij constateert de Raad van State dat in het aardbevingsgebied, uitgaande van conservatieve berekeningen, veiligheidsrisico’s voorkomen die groter zijn dan 10-4. Verder constateert de Raad dat bij het vaststellen van de hoeveelheid gas die nodig is om de leveringszekerheid te waarborgen uitgegaan is van een relatief koud jaar in plaats van een gemiddeld jaar. Daarmee zal in een aantal jaren dus meer gas gewonnen worden dan – achteraf gezien – nodig was voor de leveringszekerheid in dat jaar. De Raad oordeelt dat de wijze waarop ik deze belangen tegen elkaar heb afgewogen, onvoldoende gemotiveerd is. De Raad betrekt hierbij dat grotere risico’s dan 10-4 worden geaccepteerd, terwijl dat voor de leveringszekerheid niet altijd nodig is. De Raad van State heeft daarom het instemmingsbesluit vernietigd.

Bij het ontbreken van een instemmingsbesluit heeft de Raad van State een voorlopige voorziening getroffen. De Raad van State heeft bepaald dat de voorschriften uit het instemmingsbesluit voorlopig blijven gelden en heeft een productieplafond ingesteld van 27 miljard m3 voor het gasjaar 2015/2016 (dat is begonnen op 1 oktober jl.). Indien de gemiddelde temperatuur in dat gasjaar onder de gemiddelde temperatuur uit het jaar 2012 zou zakken, biedt de Raad van State in de voorlopige voorziening de mogelijkheid om meer te produceren, tot een maximum van 33 miljard m3. Deze benadering op basis van de gemiddelde temperatuur is een andere dan die waarop de volumes van 27 en 33 miljard m3 zijn gebaseerd. De operationele gevolgen die dit met zich meebrengt, behoeven aandacht. Daarnaast geldt de randvoorwaarde dat de stikstofinstallaties ten minste 15 miljard m3 laagcalorisch gas hebben geproduceerd. Bovendien bepaalt de Raad van State dat de Loppersumclusters alleen mogen worden ingezet als dat vanuit een oogpunt van leveringszekerheid noodzakelijk is, zoals de Raad reeds eerder had bepaald en daarom in de praktijk reeds het geval is.

Appreciatie

Een belangrijk onderdeel van de uitspraak van de Raad van State is dat ten aanzien van de leveringszekerheid uit had kunnen worden gegaan van een qua temperatuur gemiddeld in plaats van koud jaar. In juni 2015 heb ik voor het gasjaar 2015/2016 besloten om voorlopig uit te gaan van een winningsplafond van 33 miljard m3 op basis van de informatie die toen beschikbaar was. Op dat moment kon ik de gevolgen van een lagere, temperatuurafhankelijke winning, niet inschatten. In de eerste plaats kreeg ik van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) het signaal dat de fluctuaties die gepaard gaan met een temperatuurafhankelijke winning wellicht negatieve invloed zouden kunnen hebben op de seismiciteit. In de tweede plaats had ik onvoldoende zicht op de effecten van een beperkte winning op het fysiek functioneren van het gassysteem en de werking van de gasmarkt. Ten slotte waren praktische vragen rond de werking van een temperatuurafhankelijk systeem niet voldoende uitgewerkt.

Gegeven deze onzekerheden heeft het kabinet in juni besloten om (1) voor het kalenderjaar 2015 de winning te maximeren op 30 miljard m3 vanwege een éénmalige onttrekking uit de gasopslag Norg, (2) voor het gasjaar 2015/2016 voorlopig uit te gaan van een maximale winning van 33 miljard m3 en (3) langs twee sporen nader onderzoek laten verrichten ten behoeve van besluitvorming in december over de winning in het gasjaar 2015/2016 en verder. Over deze sporen heb ik uw Kamer geïnformeerd bij brief van 7 oktober jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 200). Ik kan uw Kamer inmiddels melden dat de resultaten van het eerste onderzoeksspoor (naar een verantwoord niveau van gaswinning binnen het huidige gassysteem) onlangs door NAM openbaar zijn gemaakt en thans ter beoordeling bij SodM liggen, en dat de resultaten van het tweede onderzoeksspoor (naar «omkering» van het gassysteem) breed geconsulteerd zijn en binnenkort worden gefinaliseerd.

Bij eerdergenoemde brief van 7 oktober jl. heb ik ook de vervolgstappen geschetst richting besluitvorming over de gaswinning in december. Naast de uitkomsten van beide onderzoekssporen inzake de gaswinning, alsmede de diverse adviezen, zal ik de uitspraak van de Raad van State uiteraard betrekken bij de besluitvorming. Ik blijf ernaar streven de resultaten hiervan eind dit jaar aan uw Kamer aan te bieden.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven