Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 oktober 2024
Met deze brief informeren wij u, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken over
een internationale arbitrage die door ExxonMobil Petroleum & Chemical BV, gevestigd
te België, (hierna: Exxon België) op 30 september jl. bij het International Centre
for Settlement of Investment Disputes (ICSID) is ingediend. Dit betreft een formele
investeerder-staat geschillenbeslechtingsprocedure tegen de Nederlandse Staat. De
Kamer is eerder over deze procedure geïnformeerd in de Kamerbrief van 9 oktober jl.
over de stand van zaken van de procedures tussen de Staat, NAM, Shell en ExxonMobil
(Kamerstuk 33 529, nr. 1260).
De start van deze juridische procedure door Exxon België komt als een verrassing.
Deze partij claimt indirect aandeelhouder van NAM te zijn en beroept zich als investeerder
in NAM op de investeringsbescherming onder het Verdrag inzake het Energiehandvest
(in het Engels: Energy Charter Treaty en hierna: ECT).
De aanvraag tot arbitrage is ingeluid met een zogenaamde «notice of dispute», die
op 1 juli jl. door de Staat is ontvangen. In deze brief gaf Exxon België aan bereid
te zijn om een internationale arbitrageprocedure te starten vanwege schade die zij
meent te lijden door niet nakoming van de Staat van het Akkoord op Hoofdlijnen, gesloten
met de directe aandeelhouders van NAM.
Een dergelijke procedure dient ingevolge artikel 26, eerste lid en tweede lid, van
het ECT te worden ingeluid met een zogenaamde «afkoelingsperiode» van ten minste 90
dagen. In deze periode moeten een investeerder en een staat proberen om, bij een beweerde
niet-nakoming van een verplichting onder het ECT door een staat, hun geschil zo mogelijk
door middel van een minnelijke schikking in onderling overleg op te lossen. Er heeft
hierover slechts één gesprek plaatsgevonden, dat geen resultaat heeft opgeleverd.
In dit gesprek is door de Staat aangegeven dat er reeds drie arbitrage procedures
lopen met NAM en haar aandeelhouders over hetzelfde onderwerp en dat onduidelijk is
welke rol Exxon België speelt in dit kader aangezien tot op heden alle gesprekken
met contactpersonen van ExxonMobil Nederland hebben plaatsgevonden. De Staat heeft
in dat kader om verduidelijking gevraagd, maar deze niet gekregen. In plaats daarvan
ontving de Staat de aankondiging dat de arbitrage procedure was ingediend bij ICSID.
Ten aanzien van de gekozen procedure is relevant dat de Nederlandse Staat zich al
eerder op het standpunt heeft gesteld dat, gelet op de jurisprudentie van het Hof
van Justitie van de Europese Unie, een arbitrage procedure tussen een investeerder
van een EU-lidstaat en een EU-lidstaat – ook onder het ECT – in strijd is met Europees
recht. De EU-lidstaten en de Europese Commissie hebben bovendien over een (juridisch
bindende) overeenkomst onderhandeld betreffende de interpretatie en toepassing van
het ECT, waarin partijen hun gemeenschappelijke interpretatie bevestigen dat de arbitrageclausule
als vervat in het ECT niet van toepassing is en nooit had mogen worden toegepast als
basis voor intra-EU arbitrageprocedures. Daarnaast is door de EU en de lidstaten,
waaronder Nederland en België, een interpretatieve verklaring afgelegd op 26 juni
jl. waarin deze gemeenschappelijke interpretatie van de EU en de lidstaten is vastgelegd.
In dat kader wijzen wij ook op het feit dat Nederland het ECT heeft opgezegd en dat
het ECT op 28 juni 2025 voor Nederland buiten werking zal treden. Onder de sunsetclausule
zal het verdrag nog 20 jaar in werking zijn voor investeringen die reeds bestonden
voor 28 juni 2025.
De Nederlandse Staat bereidt zich desalniettemin voor op het voeren van deze internationale
arbitrageprocedure parallel aan de al lopende Nederlands Arbitrage Instituut (NAI)-arbitrage
procedures. Daarbij zal allereerst ten aanzien van de bevoegdheid van het tribunaal
verweer gevoerd worden. Deze procedure zal zo transparant mogelijk worden gevoerd.
Daarbij dient rekening gehouden te worden met zowel het vertrouwelijke karakter van
dergelijke arbitrages, alsook met het beschermen van de procespositie van de Staat.
Wij zullen de Kamer op belangrijke procesmomenten informeren. Over de inhoud kan de
Kamer desgewenst in een technische briefing vertrouwelijk nader geïnformeerd worden.
De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.T.M. Hermans
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
E. van Marum
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, R.J. Klever