Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 september 2013
In de brief van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 5 september
jl. vraagt zij naar de toegezegde brief over de convenantsafspraken met de sector
met betrekking tot de hoogte van het instellingscollegegeld tweede studies (toezegging
bij behandeling Wet Kwaliteit in verscheidenheid, Kamerstuk 33 519, nr. 49). Aan deze toezegging wil ik graag voldoen.
Op 27 maart 2013 heb ik u een brief gestuurd waarin staat dat ik het convenant tussen
VSNU, Vereniging Hogescholen en studentenorganisaties wettelijk zal regelen met ingang
van het studiejaar 2014–2015 (Kamerstuk 33 400 VIII, nr. 133). Dit houdt in dat een student die parallel aan een eerste studie, een tweede studie
is begonnen, deze na het behalen van het eerste diploma mag afronden tegen het wettelijk
collegegeld.
Dit najaar zal ik hiervoor het Uitvoeringsbesluit WHW wijzigen.
De inwerkingtreding is op 1 september 2014. Tot die datum zullen universiteiten en
hogescholen het instellingscollegegeld gelijk aan het wettelijk collegegeld aan deze
studenten vragen, zoals nu ook het geval is onder het convenant.
Per 1 januari 2014 wordt het onderwijsbudget van hbo en wo voor het verzorgen van
deze tweede studies structureel verhoogd. Hiervoor is op 5 september jl. de Regeling
financiën hoger onderwijs gewijzigd.
In oktober 2013 verschijnt de tweede Monitor beleidsmaatregelen. Deze bevat een evaluatie
van onder andere de hantering van het instellingscollegegeld voor volgtijdelijke tweede
studies. Ik zal u deze monitor toesturen met mijn beleidsreactie.
Op basis van de monitor kan beoordeeld worden of de maatregel tweede studies tot onbedoelde
effecten leidt. Dan kan ook de discussie worden gevoerd over transparantie van hoogte
en opbouw van het instellingscollegegeld tweede studies en de mogelijkheden en effecten
van maximering (motie Mohandis/Rog, Kamerstuk 33 519, nr. 46).
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker