33 514 (R1998) Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap in verband met de wijziging van Boek 1 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek betreffende het ontstaan van het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt / uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State)

Algemeen

In het voorstel tot wijziging van Boek 1 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek (BW) in verband met het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33 032, hierna: wetsvoorstel 33 032) wordt geregeld dat de vrouwelijke partner van de moeder – de duomoeder – het juridisch ouderschap verkrijgt op basis van het afstammingsrecht. Dit betekent dat de duomoeder juridisch ouder kan worden buiten de rechter om: van rechtswege door huwelijk of door erkenning. Daarnaast kan zij het juridisch ouderschap verkrijgen door de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap. Wetsvoorstel 33 032 is op 30 oktober 2012 door de Tweede Kamer aanvaard.

Aan het juridisch ouderschap zijn rechtsgevolgen verbonden, onder meer wat betreft nationaliteit. In dit voorstel tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) wordt geregeld dat de duomoeder die het ouderschap van rechtswege door huwelijk, door erkenning of door gerechtelijke vaststelling verkrijgt het Nederlanderschap kan doorgeven aan haar kind. Dit voorstel is noodzakelijk voor de inwerkingtreding van wetsvoorstel 33 032.

De in dit voorstel van rijkswet voorgestelde wijzigingen van de RWN zijn neutraal geformuleerd. Er wordt in het voorstel niet verwezen naar de wijze waarop het ouderschap tot stand komt. De definitie van moeder wordt op dezelfde wijze vormgegeven als de definitie van vader in artikel 1, lid 1, onder e van de RWN: moeder is de vrouw tot wie het kind, anders dan door adoptie, in de eerste graad in opgaande lijn in familierechtelijke betrekking staat. De term gerechtelijke vaststelling van het vaderschap wordt voorts vervangen door «gerechtelijke vaststelling ouderschap». Hieronder wordt dan zowel de gerechtelijke vaststelling van het moederschap als de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap begrepen.

Wetsvoorstel 33 032 betreft uitsluitend een wijziging van het Nederlandse afstammingsrecht. Het heeft geen gevolgen voor het afstammingsrecht van de andere landen van het Koninkrijk. Het afstammingsrecht van Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt evenmin gewijzigd, gelet op de periode van legislatieve rust tot 2015. Het moederschap naar Nederlands recht zal in de overige delen van het Koninkrijk wel erkend moeten worden op grond van artikel 40 Statuut van het Koninkrijk en artikel 5 Invoeringswet BES. Dat is ook in het belang van het kind en naar huidig recht niet anders. Ook het juridisch ouderschap van de duomoeder dat door adoptie tot stand komt, moet worden erkend in het gehele Koninkrijk, inclusief de nationaliteitsrechtelijke rechtsgevolgen die aan dit ouderschap zijn verbonden.

Overgangsrecht

In dit voorstel is geen overgangsregeling opgenomen. Dit betekent dat de wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap onmiddellijke werking heeft op het tijdstip van inwerkingtreding.

Administratieve lasten en regeldruk

Het voorstel tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten of regeldruk. De duomoeder geeft op grond van de huidige RWN het Nederlanderschap door na partneradoptie (artikel 5 RWN). Het voordeel voor de duomoeder en het kind van de thans voorgestelde wijziging van de RWN is dat het minderjarige kind op grond van artikel 3 lid 1 RWN en artikel 4 lid 2 RWN het Nederlanderschap onmiddellijk verkrijgt op het moment van geboorte respectievelijk erkenning. Op grond van artikel 5 RWN verkrijgt een kind het Nederlanderschap eerst als de termijn is verstreken, waarin tegen de rechterlijke uitspraak betreffende de adoptie nog een rechtsmiddel kan worden aangewend.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Onderdeel A

In artikel I, onderdeel A, onderdeel 1 wordt de definitie van «moeder» gewijzigd. Moeder is de vrouw tot wie het kind, anders dan door adoptie, in de eerste graad in opgaande lijn in familierechtelijke betrekking staat. Dit betekent dat de definitie van moederschap als in het voorstel is gedefinieerd, niet alleen de moeder omvat uit wie het kind is geboren, maar ook de duomoeder wier moederschap tot stand is gekomen door huwelijk, erkenning of gerechtelijke vaststelling. In het Nederlandse wetsvoorstel 33 032 verandert de positie van de geboortemoeder niet. Zij is van rechtswege juridisch ouder door geboorte en geeft het Nederlanderschap op grond van de RWN om die reden door aan het kind.

Verkrijgt een Nederlandse vrouw het moederschap naar buitenlands recht, dan geeft zij het Nederlanderschap niet zonder meer door aan het kind op grond van de RWN. De eerste vraag die in dat geval beantwoord dient te worden, is of het moederschap van deze vrouw op grond van de regels van het internationaal privaatrecht voor erkenning in aanmerking komt in Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de BES. Alleen als deze vraag bevestigend wordt beantwoord, zal zij het Nederlanderschap door kunnen geven op grond van de RWN.

Onderdelen B

In artikel 4, eerste lid wordt «wiens vaderschap» vervangen door «van wie het ouderschap» en «vader» vervangen door: ouder (onderdeel B, onder 1). Op deze wijze wordt geregeld dat (naast de man) ook de vrouw van wie het ouderschap gerechtelijk is vastgesteld op grond van artikel 1: 207 van het Nederlandse BW, het Nederlanderschap doorgeeft aan het kind van wie zij ouder is geworden.

In artikel 4, vierde lid wordt vervolgens «zijn biologische vaderschap» vervangen door: zijn biologische ouderschap (onderdeel B, onder 2). Onder «ouder» en «ouderschap» wordt zowel vader als moeder respectievelijk vader- als moederschap begrepen. Dit betekent dat een vrouw die een kind van zeven jaar of ouder erkent, haar Nederlanderschap doorgeeft aan het kind als zij aantoont dat zij zijn biologische moeder is. Dit zal niet vaak voorkomen. Het is niet voor de hand liggend dat een vrouw haar eicel doneert, en vervolgens het juridisch ouderschap pas tot stand brengt als het kind zeven jaar of ouder is. Toch is het theoretisch niet uit te sluiten. In de rijkswet wordt daarom in een regeling voorzien die wettelijke gelijkstelling tussen man en vrouw op dit punt bewerkstelligt.

Onderdeel C en D

In artikel 6, eerste lid, onder n, wordt «vaderschap» vervangen door «ouderschap», om de consequentie in wettelijke terminologie te bestendigen: de wettelijke term is ingevolge wetsvoorstel 33 032 «gerechtelijke vaststelling van het ouderschap» in plaats van «gerechtelijke vaststelling van het vaderschap» (onderdeel C). Ook in artikel 16, eerste lid wordt «gerechtelijke vaststelling van het vaderschap» vervangen door: gerechtelijke vaststelling van het ouderschap (onderdeel D).

Artikel II

De inwerkingtredingbepaling van deze rijkswet is gelijk aan die van de wet tot wijziging van Boek 1 het Burgerlijk Wetboek betreffende het ontstaan van het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie (wetsvoorstel 33 032). Deze rijkswet en voornoemde wet kunnen zo op gelijke wijze en datum in werking treden.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Naar boven